
Voor de kunstgalerie van de Universiteit van Kaapstad (uct) staan zo’n vijftig voornamelijk zwarte studenten. Sommige van de jonge mannen hebben zich uitgedost in coole Black Panther-achtige outfits, compleet met de militante baret. Ook de vrouwen hebben zich in donkere tenues gehuld. Ze zijn hier voor de viering van de eerste verjaardag van RhodesMustFall, de radicale studentenbeweging die in maart 2015 voor het eerst van zich liet horen tijdens een poepgooiprotestactie tegen het standbeeld van de koloniaal Cecil John Rhodes (1853-1902), dat al sinds 1934 pontificaal op de uct-campus stond. Aanstootgevend, vonden ze. Na een maand van demonstraties kregen de studenten hun zin: de peinzende, besmeurde Rhodes werd van zijn sokkel gehaald. De fototentoonstelling in de galerie moest een overzicht geven van een jaar vol protestacties, die op uct begonnen, maar gaandeweg een breder karakter kregen, en uitmondden in FeesMustFall, de nationale roep om gratis onderwijs.
De festiviteiten vandaag staan vooral in het teken van solidariteit met andere onderdrukte groepen, van Zuid-Afrikaanse mijnwerkers tot Palestijnen en verkrachtingsslachtoffers. Er wordt gezongen en gespeecht, en opvallend weinig gelachen. In tegenstelling tot hun voorgangers van Parijs ’68 en hun poëtische leuzen (‘Sous les pavés la plage’, onder de tegels het strand) hebben de boze Zuid-Afrikaanse studenten weinig gevoel voor ironie. Hun referentiepunt lijkt Bakoenins slogan ‘de passie voor destructie is een creatieve passie’; bij het landelijke studentenoproer werd in 2015-2016 in totaal voor zo’n twintig miljoen euro schade aangericht.
Als ik een jonge vrouw aanschiet om haar iets te vragen, draait ze haar hoofd weg, langzaam, gedecideerd, met een hautain trekje. Ze wil niet weten wie ik ben, waar ik vandaan kom, of wat ik van haar wil. Ik sta symbool voor de vijand: de blanke man van middelbare leeftijd. Ik ben verantwoordelijk voor de situatie in het land waar de meeste zwarten nog altijd in krottenwijken leven en belabberd onderwijs genieten. Ik behoor tot die kleine elite voor wie het leven goed is, en voor wie er niks veranderd is, 22 jaar na de afschaffing van de apartheid.
Ik sta perplex, wil uitschreeuwen dat ik uit Rotterdam kom, de meest multiculturele stad van Nederland, dat mijn voorvaderen niets te maken hadden met Jan van Riebeeck en zijn kornuiten. Dat ik Surinaamse, Indonesische en Chinese klas- en studiegenoten had. Dat ik de eerste van mijn familie was die naar de universiteit kon. Dat ik op de krant Marokkaanse collega’s had. Dat ik in Kenia en Oeganda heb gewoond en daar alleen maar zwarte buren en zwarte vrienden had. Maar die kans krijg ik niet. Ik besta niet. Ik vertegenwoordig de kolonialen en racisten.
De volgende studente die ik aanspreek reageert precies hetzelfde. Ik heb er genoeg van. Zeker als ook nog eens blijkt dat de fototentoonstelling niet doorgaat omdat een groepje transseksuelen vindt dat zij niet goed vertegenwoordigd zijn. Ontkleed en besmeurd met rode verf blokkeren ze de ingang. Mismoedig loop ik terug naar mijn auto.
Waar het Zuid-Afrikaanse studentenprotest aanvankelijk een multiraciaal karakter had is dit nu zwart, met sterke antiblanke sentimenten. Die houding, betogen de studenten, is een uiting van hun ‘zwarte pijn’ die vier eeuwen van slavernij, kolonialisme en apartheid hebben achtergelaten. Het is een pijn die wij blanken kunnen voelen noch begrijpen. Iets van hun onpeilbare leed probeerden ze duidelijk te maken toen ze tijdens hun protesten tegen Rhodes in maart vorig jaar posters van Adolf Hitler en hakenkruizen op de campus ophingen. Het werkte: de blanke goegemeente sloeg alarm.
‘Uiteindelijk boden de studenten hun verontschuldigingen aan en legden hun actie uit’, vertelt de zestigjarige uct-rector Max Price, links en van joodse afkomst. Hun pijn was qua intensiteit vergelijkbaar met die van de joden na de holocaust, zeiden de studenten. De bronzen Rhodes was voor hen een diepe belediging die hen continu aan dat lijden herinnerde, en daarom moest dat beeld weg. Het was een gevoelskwestie die geen rationele argumenten duldde, voerden ze aan. ‘Ze zeiden: “Wij verwachten niet dat blanken onze pijn voelen. Jullie moeten simpelweg accepteren wat voor effect dit beeld op ons heeft, en dat het een groot obstakel is voor de inclusiviteit van de campus”’, zegt Price.
Dat was voordat het kantoor van Price in februari door een brandbom ernstig werd beschadigd en hij waterflessen naar zijn hoofd geslingerd kreeg. Voordat boze uct-studenten schilderijen van blanke kunstenaars op een brandstapel tot as veranderden. Het was voordat er in Johannesburg en Kaapstad studenten met T-shirts met teksten als ‘Fuck White People’ en ‘Kill All Whites’ werden gesignaleerd. En voordat er volgens ooggetuigen bij een recent studentenprotest op de Universiteit van Witwatersrand in Johannesburg ‘Whites must die, Jews must die’ werd geroepen.
Een belangrijk omslagpunt in het rassendebat in Zuid-Afrika was een boodschap die een blanke vrouw van middelbare leeftijd begin januari op Facebook zette. Penny Sparrow heette ze. Ze had voor een makelaar gewerkt in een kustplaatsje ten zuiden van Durban, en daarna voor haar dochter. Ze had zich vreselijk gestoord aan de rotzooi op het strand bij Durban na de traditionele nieuwjaarsfeesten. Op Facebook had ze de zwarten die ze verantwoordelijk hield voor de troep met apen vergeleken. Later legde ze uit dat ze dat niet persoonlijk bedoelde. Welnee, ze had zich gewoon enorm geërgerd. En waren apen geen schattige beesten? In een mum van tijd werd Sparrow symbool voor hoe blanke Zuid-Afrikanen nog altijd over zwarten denken.
‘Sparrow is gewoon een onnozelaar. Maar ze heeft ons een enorme dienst bewezen door luid en duidelijk te zeggen wat de meeste blanken in de keuken of bij de braai uitkramen’, zegt Phillip Dexter, die kort na de ophef voor PoliticsWeb een opmerkelijk opiniestuk schreef met de titel Only Whites Can Be Racist. Het deed, zoals hij hoopte, veel stof opwaaien. ‘Ja, een hoop boze blanken’, zegt hij in de lobby van een hotel waar hij straks een zakelijke ontmoeting heeft. Dexter schreef, grinnikt hij, het provocerende verhaal om mensen aan het denken te zetten. ‘Voor velen, blank en zwart, is het erg ongemakkelijk om over racisme te praten. Je kunt beter zwijgen dan de boel ophitsen, menen ze. Maar ik denk dat als we onze mond blijven houden de problemen zich op heel onaangename wijze zullen manifesteren.’
Zoals de titel al aangeeft is de strekking van het opiniestuk dat zwarten niet racistisch kunnen zijn, ook al zeggen ze nog zulke vreselijke dingen. Racisme, zegt Dexter, is gerelateerd aan macht, systematische onderdrukking en uitbuiting, die hun oorsprong hebben in het kolonialisme dat ervoor heeft gezorgd dat niet-blanken de status kregen van tweederangs burgers, minderwaardig. Met andere woorden: racisme is een uiting van een diepgeworteld, onuitroeibaar superioriteitsgevoel dat puur en alleen berust op pigmentatie. Het is, in de woorden van Dexter, ‘de ideologie van blanke hegemonie’.
Het feit dat zwart nu aan de macht is in Zuid-Afrika verandert daar niets aan. ‘Het vertoog, het hele taalraamwerk, het denken, de ideeën: alles komt voort uit machtsrelaties die stammen uit de koloniale tijd. Racisme is het product van de koloniale ontmoeting. Het was de manier waarop blanken van Europa naar Amerika, Azië en Afrika afreisden en zeiden dat de inwoners heidenen waren, een zooitje apen, kijk maar naar de vorm van hun hoofd. Daar komt het vandaan. En als je blank wordt geboren, dan groei je op met dat beeld.’
Raciale politiek, zoals die in Zuid-Afrika en de Verenigde Staten werd gevoerd, heeft geleid tot marginalisatie, landloosheid, armoede en schrijnende ongelijkheid. Dus als een zwarte zich antiblank uitdrukt (bijvoorbeeld door een ‘Fuck White People’-T-shirt te dragen) is dat volgens Dexter een vorm van grove domheid, maar niet van racisme. ‘Het heeft niet hetzelfde effect als een uiting van blanke superioriteit.’
De 53-jarige Dexter is een interessant geval. Zijn vader was een blanke Engelse zeeman en zijn Zuid-Afrikaanse moeder was volgens de apartheidscategorieën ‘kleurling’. Maar omdat ze getrouwd was met een Engelsman en een lichte teint had werd het gezin als ‘blank’ geclassificeerd. Phillip had ‘gekleurde’ neefjes en nichtjes maar was zelf blank, en had daardoor automatisch meer privileges. ‘Dus ik groeide op in de wetenschap dat de identiteit die ik kreeg opgelegd puur toevallig is. Ik heb mezelf nooit als blank of kleurling beschouwd. Ras bestaat niet, het is een sociale constructie’, zegt hij.
Tijdens de apartheid bestreed hij dit systeem. Hij sloot zich aan bij het studentenverzet en bij het destijds verboden anc. Hij verbleef een aantal jaren in ballingschap, werd communist, werkte voor vakbonden en maakte nadat Nelson Mandela in 1994 president was geworden negen jaar deel uit van de Nationale Uitvoerende Raad van het anc, het hoogste partijorgaan. In 2010 behaalde hij een doctoraat in religie en politieke economie.
Na wat politieke omzwervingen is hij nu weer terug in de moederschoot van het anc, de partij die zich beroept op haar nonraciale karakter. ‘Het mooie van het anc in ballingschap was dat huidskleur er niet toe deed’, zegt hij. ‘Dat kwam pas later, toen mensen op posities begonnen te azen.’
De rassenkwestie manifesteert zich inmiddels op alle niveaus. Wat dat betreft is Zuid-Afrika een typische frontierstaat, zegt Dexter. ‘Die frontier is overal waar mensen elkaar tegenkomen, in de huiskamer, op de boerderij, in de fabriek, in de media, op het sportveld. Daar doen de problemen zich voor. En die frontierkwestie is nog lang niet opgelost. Ik ben bang dat blanken dat niet erkennen. Blanken zien zwarten niet. Alleen als ze hen irriteren.’
Er zijn twee oplossingen, concludeert hij in zijn opiniestuk: erken als blanke dat veel misstanden zijn ontstaan door racisme en help om die recht te zetten, óf verlaat het land.

Racisme is de giftige lijm die Zuid-Afrika maakt tot wat het is. Blank en zwart zijn tot elkaar veroordeeld, als in een slecht huwelijk zonder echtscheidingsclausule. In de officiële en sociale media word je constant met rassenkwesties geconfronteerd (diverse invloedrijke websites als Daily Maverick en News24 hebben hun comments section inmiddels afgeschaft, omdat de boel uit de hand liep).
In het dagelijks leven is het zo mogelijk nog erger. Een blanke automonteur die je van de garage naar huis rijdt begint je ongevraagd voor te rekenen hoeveel zwarten Zuid-Afrika zou moeten hebben om het voor blanken aantrekkelijk te houden. ‘Als het er nou eens vier miljoen waren’, suggereert hij (het is ruim het tienvoudige). Een kennis klaagt over bavianen op het strand, en daarmee bedoelt hij niet de aapachtigen. Een self-made zakenman zegt dat hij critici van de komst van Jan van Riebeeck in 1652 altijd van repliek dient met: ‘Wat trof Van Riebeeck hier aan? Wegen? Boeken? Wielen?’ Een andere self-made zakenman beweert dat zwarten veel meer dan blanken de neiging hebben om elkaar te vermoorden. Een kennis heeft een hele theorie over het Zuid-Afrikaanse politieke bestel, gebaseerd op zijn idee dat ‘ze’ geen sorry kunnen zeggen. Regeren kunnen ‘ze’ evenmin. De politie is corrupt. De overheidsdiensten zijn verrot sinds ‘ze’ er de dienst uitmaken. We zijn op weg een nieuw Zimbabwe te worden. Het zijn allemaal varianten op het Penny Sparrow-syndroom.
Het vreet aan je. Zeg je wat terug? Of laat je de idioten gewoon raaskallen? In hoeverre moet je je politiek correct gedragen? Ga je bewust mensen op straat groeten (om teleurgesteld te zijn als ze niet terug groeten)? Geef je zwarten langs de kant van de weg een lift, ondanks gruwelverhalen die buurtgenoten je vertellen? Hoeveel fooi geef je aan de zwarte man die in de kou op je auto heeft gepast terwijl jij lekker in een restaurant zat te eten? Wat doe je met de opdringerige zwarte bedelaars bij de stoplichten? Hoe reageer je op slechte bediening als de bewuste serveerster of winkelbediende zwart is? En hoe op een zwarte verkeersschoft? Hoe aanmatigend is het om te zeggen dat je op het politiebureau goed werd geholpen door een zwarte agent, alsof dat iets heel ongewoons is? Wat doe je als je iemand met een ‘Fuck White People’-T-shirt ziet?
Soms probeer ik me in de zwarte Zuid-Afrikanen te verplaatsen. Hoe zien zij ons? Hoe interpreteren zij onze arrogantie en betweterigheid, het badinerende, het goed bedoelde neerbuigende, alsof je met kinderen te maken hebt. Hoe interpreteren zij de schokkende blanke rijkdom terwijl zij zich in overvolle taxibusjes verplaatsen naar townships ver buiten de stad. Wat denken zij als ze ons in auto’s langs zien razen terwijl zij als dagloner met een verfroller langs de weg staan? Boos? Fuck White People?
‘Woede dekt de lading niet’, zegt Ramabina Mahapa. ‘Ik kan geen woord bedenken dat het goed omschrijft. Boos word je als iemand wat van je steelt. Maar als je te maken hebt met complete onteigening en dagelijks marginalisatie ervaart…’ Pijn dan? ‘Zeker.’
De 23-jarige Mahapa was tijdens de RhodesMustFall-protesten voorzitter van de studentenraad van uct en schreef vlammende betogen tegen het vermaledijde standbeeld en andere ‘denigrerende kunst’ op de campus. Hij groeide op in een dorpje in het noorden van het land, werd grootgebracht door zijn oma en overgrootmoeder (pa had de kuierlatten genomen, ma overleed toen hij vijf was). Dankzij uitstekende eindexamenresultaten kon hij naar de beste universiteit van het land: uct. Aanvankelijk studeerde hij astronomie. Maar na twee jaar switchte hij naar psychologie en filosofie. Dat was toen hij politiek actief werd, eerst via de aan het anc gelieerde studentengroepering Sasco, daarna als kandidaat van de onafhankelijke beweging Aluta.
Dat die bewustwording twee jaar duurde heeft te maken met zijn rurale achtergrond, zegt hij. Hij was een groentje toen hij in 2011 op uct aankwam. Zijn politieke kennis beperkte zich tot de inhoud van Mandela’s autobiografie Long Walk to Freedom. Zijn Engels was matig. Met racisme was hij in zijn dorp nauwelijks in aanraking gekomen. In Kaapstad vielen de schellen van zijn ogen. Hij werd zich bewust van de gigantische ongelijkheid en begon vragen te stellen over het hoe en waarom. Hij las het werk van revolutionaire zwarte auteurs als Frantz Fanon, Steve Biko en Bell Hooks. Hij voelde zich in Kaapstad niet thuis, een bezoeker. ‘Ik wilde de samenleving begrijpen, ik wilde weten waarom ik een identiteitscrisis doormaakte. Ik werd me veel meer bewust van de onderdrukking. Mijn oma zei altijd: “Je kunt iemand die blind geboren is niet leren hoe de kleur rood eruitziet.” Het heeft te maken met ervaring, ontwaken, bewustzijn.’
We praten urenlang in een restaurant in de studentenwijk Mowbray, vlak bij uct. Mahapa vertelt over de serie haatmail die hij tijdens zijn voorzitterschap ontving van een blanke student, die onder meer schreef dat hij er flink wat geld voor over had als Mahapa zichzelf door zijn hoofd zou schieten, zodat zijn nutteloze hersenen over de hele campus uiteen zouden spatten. Mahapa diende een aanklacht in bij de universiteit. De oma van de jongen probeerde hem op andere gedachten te brengen, opdat haar kleinkind zijn studie zou kunnen voltooien. Uiteindelijk stemde Mahapa in met een ontmoeting met de jongen, diens uit Johannesburg overgevlogen moeder en oma en een bemiddelaar.
Mahapa besloot tot een confrontatie vermijdende tactiek. Hij was vooral uit op een afrekening met de blanke clichés over zwarten als primitief, lui en agressief. Hij combineerde beleefdheidsrituelen uit zijn dorp met de nederigheid die hij zich in de boeddhistische tempel in Kaapstad eigen had gemaakt. ‘Daarbij buig je je hoofd, zoals wij thuis ook gewend waren. Dus toen we die ontmoeting hadden deed ik mijn uiterste best om aandachtig te luisteren als hij sprak, hem niet in de rede te vallen en om pas als hij was uitgesproken mijn zegje te doen. Ik vermeed heel bewust elke provocatie. Ik wilde dat hij vrijuit praatte.’
Het werd een lange, moeizame discussie, waarbij moeder en zoon betoogden dat Mahapa het niet persoonlijk moest opvatten. Ma zei dat de zoon gewoon anti-autoritair is. ‘Het opmerkelijke was dat ze het absoluut niet als racistisch zagen’, zegt Mahapa. Uiteindelijk stemde hij ermee in om de aanklacht in te trekken. ‘Ik omhelsde daarna de oma en de moeder. Ik wilde hem ook omhelzen, maar hij was afwerend. Die avond stuurde de moeder me een whatsappje om te zeggen hoe dankbaar ze was, en dat ik haar moet komen opzoeken als ik ooit in Johannesburg ben. Ik heb nog steeds contact met haar. Hem heb ik nooit meer gezien.’
Het was een uitgekiende tactiek. Niet alleen stond hij zo boven kleinzieligheid, wrok en wraak, maar tevens bewees hij dat je als welbespraakte, geëngageerde zwarte jonge man je morele gelijk kunt halen, en op die manier verandering kunt bewerkstelligen. ‘Ik denk dat dat grote indruk maakte op zijn moeder en oma.’
De hamvraag is: kan Zuid-Afrika uit die beerput van racisme klimmen? En zo ja, hoe? Ondanks recente initiatieven als de ‘anti-racismeweek’ lijkt het daar niet op. Met de gemeenteraadsverkiezingen van augustus in het vooruitzicht spelen politici de rassenkaart gretig uit. Zo zei Julius Malema van de radicale Economic Freedom Fighters (eff) onlangs dat zwarten goed moeten fokken omdat de blanke bevolking anders te hard groeit en zich alles toeëigent. ‘Wij gaan het land overnemen, met alles daarin. Of ze het leuk vinden of niet.’ President Jacob Zuma zei op zijn beurt dat de mensen op ‘zwarte partijen’ moeten stemmen om blank dwars te zitten, want blank heeft het land van de zwarten gestolen.
Blank maakt slechts acht procent uit van de Zuid-Afrikaanse bevolking. Politiek stellen ze niks meer voor, maar economisch gezien hebben ze onevenredig veel macht en invloed. Dat uit zich in branie en bravoure, en een houding van: ‘We hebben ervoor gewerkt.’ Het versterkt het valse beeld dat blank beter is, zegt Dexter. ‘Het anc heeft kansen laten liggen. Rassenverhoudingen moeten op de lagere en middelbare school al onderdeel zijn van het leerprogramma. Het moet thuis worden besproken, op de werkvloer, overal. Taal is ook belangrijk. Heel weinig blanken spreken een zwarte taal, terwijl de meeste zwarten naast hun eigen taal doorgaans ook Engels en Afrikaans spreken.’
Een vaak genoemde reden voor de huidige spanningen is dat blank nooit heeft geboet voor de eeuwenlange uitbuiting en onderdrukking. ‘Er is nooit een herstelbetaling gedaan. En dat is problematisch’, zegt Dexter. Hij kijkt me strak aan. ‘Een hoop blanken denken dat ik ze een schuldgevoel probeer aan te praten. Onzin. Ik laat alleen zien dat whiteness bestaat en dat je je daar bewust van moet zijn. Het is een lang proces van strijd en empowerment. Het gaat nog generaties duren.’
Hoe te leven in dit toegetakelde land? Ik ga te rade bij Vasti Roodt, een 45-jarige filosofe, gespecialiseerd in het gedachtegoed van Friedrich Nietzsche en Hannah Arendt en verbonden aan de Universiteit van Stellenbosch (US). Net als uct had deze van oorsprong Afrikaner universiteit het afgelopen jaar te maken met heftige studentenprotesten, die hier vooral gericht waren tegen het gebruik van het Afrikaans als onderwijstaal en het racisme dat zwarte studenten ervaren op de universiteit en in Stellenbosch dat geldt als een blank, Afrikaner bolwerk.
Ook Roodt denkt dat een vorm van herstelbetaling veel had kunnen bijdragen tot betere verhoudingen. Tijdens de hoorzittingen van de Commissie voor Waarheid en Verzoening die eind jaren negentig de onder apartheid gepleegde misdaden onderzocht, was er een speciaal comité dat zich met die kwestie bezighield. Maar een rapport met aanbevelingen werd tijdens de regering van president Thabo Mbeki terzijde geschoven. ‘Het had van hoogst symbolische waarde kunnen zijn als een gebaar voor heling’, zegt Roodt. ‘Het zou blank wat geld hebben gekost. Maar het ging niet door – een enorme gemiste kans.’
Wat zijn de resterende opties? Alleen maar zeggen dat mensen zich anders moeten gedragen werkt niet, meent Roodt. Mandela was de grote verzoener. Maar één man is niet genoeg om een samenleving te veranderen. Toen hij zich terugtrok uit het openbare leven begon je veranderingen in de rassenverhoudingen te bespeuren. En nu Zuid-Afrika op het randje van een recessie balanceert worden de tegenstellingen steeds duidelijker en pijnlijker. Roodt poneert een theorie die volgens eigen zeggen gebaseerd is op ‘een vrij cynische kijk op de mensheid’. Het komt erop neer dat menselijk gedrag in grote mate wordt bepaald door prikkels. ‘Als die veranderen zullen mensen anders handelen, en uiteindelijk wordt iets dan een gewoonte. Je hebt economische prikkels nodig, een combinatie van sancties en belonen. Het is lastig om dat goed op elkaar af te stemmen, maar er is nog lang niet genoeg gedaan.’
Als praktisch voorbeeld van zo’n mogelijke prikkel noemt Roodt grondige verbetering van het openbaar vervoer. Apartheid deelde mensen in hokjes in. Dat resulteerde in gescheiden woongebieden en gescheiden onderwijs. Terwijl de zwarte bevolking grotendeels is aangewezen op bussen, treinen en taxibusjes laat blank zich niet zien in het openbaar vervoer. Onbetrouwbaar. Gevaarlijk. Eng. Zij gebruiken de auto. Als je als overheid flink investeert in goed en veilig openbaar vervoer, zouden de mensen automatisch meer met elkaar in contact komen, betoogt Roodt. ‘Als je dagelijks met elkaar reist, verkeer je vaker in elkaars ruimte en leer je elkaar kennen. Dat kan beschavend werken.’
Uiteindelijk, zegt ze, komt het erop neer dat je de ander ‘met genegenheid en respect’ behandelt. Dat klinkt mooi en nobel. Maar het is de vraag of Zuid-Afrika niet al te ver is doorgeschoten. De stemmen van de woede en de pijn klinken momenteel veel luider dan die van genegenheid en respect. Roodt zucht. ‘Een van de hete hangijzers op de universiteiten, in gang gezet door RhodesMustFall, is de “dekolonisatie van het curriculum”. Op uct hebben ze daar vreselijke ervaringen mee gehad. Een blanke docente stond voor de volle eerste klas van het nieuwe jaar. Een zwarte student stond op en zei: “Ik wou dat je naar huis ging en stierf.”’
Beeld: (1) FeesMustFall-demonstratie tegen de hoogte van het collegegeld bij het parlement in Kaapstad. 2015 (Nardus Engelbregt / Rex Shutterstock / HH); (2) Na demonstraties door studenten van de Universiteit van Kaapstad wordt het standbeeld van de koloniaal Cecil John Rhodes weggetakeld van hun campus. April 2015 (Schalk van Zuydam / AP / HH)