Meer dan een flits was het niet. Een plotseling verworven overrompelend inzicht eigenlijk ook niet. Het was meer een matte conclusie: dát is er in de afgelopen 35 jaar óók met ons toneel gebeurd.
We schrijven een klein jaar terug. Ik keek naar Cyrano de Bergerac van Edmond Rostand, regie Franz Marijnen, bij het Nationale Toneel Den Haag, titelrol Stefan de Walle. Het was de «foto-generale», residentiefotograaf-in-buitengewone-dienst Pan Sok liep op een levensgevaarlijk wiebelend plankier over rij 3 van de parterre zijn persfotos te schieten, regisseur Marijnen brulde als een gewonde leeuw tegen technici en acteurs. Maar daar gaat het nu niet om. Het gaat om de flair waarmee in het openingsbedrijf de titelheld Cyrano gelanceerd wordt, correctie: moet worden gelanceerd. Dat gebeurt volgens het script van Rostand in een Parijse schouwburg, waar Cyrano schoffeert, duelleert en litereert. Rostand schrijft zon 44 rollen voor in dat openingsbedrijf een hoop volk voor een armlastig toneelvolkje als het Nederlandse.
Ik keek in 2003 zon veertig jaar naar toneel en dit werd mijn vierde Cyrano. Bij mijn eerste Cyrano de Bergerac (Rotterdams Toneel 1962, regie: Ton Lutz, titelrol: Guus Hermus) stonden in het openingsbedrijf, jawel… 44 toneelspelers op het podium. Het stuk was tot in de kleine partijen mooi bezet. In mijn tweede Cyrano (Joop van den Ende 1975, weer met Guus Hermus, regie: Ko van Dijk) waren het er rond de 38. Mijn derde, Theater in Arnhem: Gees Linnebank schitterde als Cyrano, Helmert Woudenberg was een van de regisseurs, en het aantal optredenden daalde tot 26 (inclusief een aantal musici).
En nu, in 2003, stond in de jubilerende Koninklijke Schouwburg een troep van rond de twintig toneelspelers in het openingsbedrijf, aangevuld met kleedsters en toneelmeesters als morrend volk en oh-la-la-publiek. Het decor was een tikje, wat heet: een behoorlijk aantal tikjes, benauwder gemaakt dan de toneellijst aan ruimte bood. Zodat het kleine aantal spelers niet al te zeer zou opvallen, vermoedde ik. Handig, want dan kon de productie ook op reis naar de kleine schouwburgen. Maar goed voor de voorstelling was het niet echt. Eerder pijnlijk. Het werd dringen in de kleine ruimte voor Cyrano. En dat terwijl hij in het eerste bedrijf een hoop te doen heeft en er daarvoor juist veel ruimte nodig is. Hij begint met het schofferen van een pathetische toneelspeler, spreekt daarna een monoloog waarin hij de draak steekt met zijn disproportionele neus, hij voert een duel met een windbuil van adel en improviseert tegelijkertijd een ballade aan het eind waarvan hij de windbuil aan zijn degen prikt. Dat werd in de voorstelling van het Nationale Toneel, door die kleine ruimte en dat geringe aantal mensen op de speelvloer, tuttig-braaf en vooral klein dames-en-heren-toneel. Tot overmaat van ramp werden in deze productie ongetwijfeld in het kader van de ambitie jong-en-veelbelovend-verrassend te casten de twee andere belangrijke rollen in het stuk (Cyranos onmogelijke liefde Roxane, en zijn rivaal Christian) door zeer jonge acteurs gespeeld. Té jong, wat mij betreft. Zodat Stefan de Walle er een belangrijk deel van die deprimerend lange tournee alleen voor zou komen te staan, vreesde ik op die generale-avond. Hij werd genomineerd voor de Louis dOr en de productie won een belangrijke publieksprijs. Verder straalde deze Cyrano de Bergerac vooral troosteloze nostalgie uit naar een voorbij tijdvak, en was de voorstelling een illustratie van de winst- en verliesrekening na de Actie Tomaat. Vanaf het najaar van 1969 waren de gouden jaren van de grote toneelensembles in Nederland definitief voorbij. Het polderlandse toneel toonde vanaf dat najaar van 1969 wel meteen een nieuw élan: in de kleine zalen, middels de theatercollectieven, op locatie, via regisseurs met een eigen handtekening. En niet te vergeten: als cabaret en musical.
Die evolutionaire revolutie (of revolutionaire evolutie u ziet maar wat u de meest treffende kwalificatie vindt) wordt geschetst in de twaalfdelige serie televisiedocumentaires die onder de verzameltitel Allemaal THEATER! vanaf 30 augustus door de Avro in drie weken (vier programmas per week van vijftig minuten) wordt uitgeserveerd. Het idee kwam van Joop van den Ende en zijn Foundation tastte ruim in de buidel. Een van de beste televisiemakers van Nederland, Ireen van Ditshuyzen en haar bedrijf IdtV-DITS produceerde, de Avro coproduceerde en zendt de serie uit.
Kunst en televisie, het is geen gelukkig huwelijk. Opnieuw een correctie: het is geen gelukkig huwelijk meer. Toen de televisie bij ons in huis kwam (in 1960, ik was net twaalf jaar geworden) bracht de beeldbuis (later «treurbuis», aldus Gerrit Komrij) cultureel voedsel ons kunst-arme gezin binnen. Leonard Bernsteins Young Peoples Concerts (highlights uit het orkestrepertoire voor leken verklaard); op donderdag de vaste drama-avond met vaak toneelstukken rechtstreeks vanuit de schouwburg; Pierre Janssen en zijn magistrale verhalen over beeldende kunst in het programma Kunst grepen. In VPROs Zomergasten was Pierre Janssen trouwens onlangs weer even terug, op verzoek van zomergast Felix Rottenberg. Hoe ongelukkig het huwelijk van kunst en televisie geworden is bleek die avond. Janssen begon aan de hand van twee negentiende-eeuwse schilderijen een verrukkelijke redenering over wat «mooi» is om naar te kijken, en hoe ingewikkeld dat begrip «mooi» in de loop der jaren geworden is. Op een cruciaal moment van zijn verhaal werd het fragment afgebroken, want alles moet tegenwoordig kort en snel. «Wat wil-ie nou eigenlijk beweren?» vroeg presentator Joost Zwagerman wanhopig. Rottenberg kreeg niet eens de kans die vraag te beantwoorden. Het volledige fragment zou het antwoord hebben gegeven. Maar ja, we moesten volgens de terreur van het draaiboek-van-vlug-vlug-vlug door naar het volgende.
Dat het huwelijk van kunst en televisie wel degelijk een enerverende hoeveelheid vertellingen kan opleveren, bewijst de televisieserie Allemaal THEATER! In deze serie heeft de vaderlandse theatergeschiedenis haar ideale verteller, zeg maar haar eigen Pierre Janssen gevonden. Hij heet Jeroen Krabbé. Dit jaar wordt hij zestig. In de laatste twintig jaar heeft hij veel gefilmd en weinig in het theater gestaan zijn laatste rol was volgens mij Otto Frank in Het dagboek van Anne Frank. In het komend seizoen staat hij voor het eerst weer op de planken, als Salieri in Peter Shaffers Amadeus (tegenover Marc-Marie Huybregts als Mozart). Krabbé is verteller en interviewer in deze twaalfdelige serie. Zijn grote kracht is de combinatie van herinnering én ontdekking. De herinnering, Krabbés toneelgeheugen, is in de serie gekoppeld aan zijn persoonlijke queeste in de toneelgeschiedenis. Zo herinnert Krabbé zich nog precies waar hij zat op de Nederlandse première van Albees Wie is bang van Virginia Woolf? in 1963. Het kaartje had hij gekregen van zijn lerares aan de Amsterdamse Toneelschool, Ank van der Moer, die in deze voorstelling schitterde als Martha. De ontdekkingen die Krabbé in deze serie doet, zijn bij elkaar een opfriscursus voor een pré-pensioener die uitzoekt welke nieuwe generatie theater makers er is gegroeid in de jaren waarin hij het toneel links liet liggen. Krabbé vertelt even gretig over zijn ontdekkingen als over de herinneringen aan de gouden jaren van het Nederlandse toneel, toen ensembles nog breed bezet waren.
Toen ik hem in die serie zo bezig zag, moest ik denken aan een vraag, die een student op de Amsterdamse Theaterschool me stelde bij aanvang van een serie lessen over de theatergeschiedenis: «Ik hoor altijd dat toneel de kunst is van het hier-en-nu. Als de voorstelling voorbij is, is-ie weg, definitief deel van het geheugen. Waarom moeten wij ons dan met theatergeschiedenis bezighouden?» Intelligente vraag. Een substantieel deel van de mogelijke antwoorden zit in de serie Allemaal THEATER! De antwoorden gaan over de oorsprong van magie in het toneelspelen, over grote toneelleraren, over het voortdurend weer het wiel van de vernieuwing uitvinden, over de lach en de traan, over de grap en de solo. En vooral ook over waar het misging.
Een cruciale aflevering van de serie is geprogrammeerd aan het begin van de tweede week, aflevering 5: Licht aan! Discussie! over de Actie Tomaat. In het najaar van 1969 werden veranderingen afgedwongen die van wezenlijk belang zijn geweest voor het Nederlandse theater in het laatste kwart van de vorige eeuw, veranderingen die tot op de dag van vandaag voelbaar zijn. Die aflevering van de serie Allemaal THEATER! biedt enerverende televisie, want de Actie Tomaat is nog altijd een open wond in de vaderlandse thea tergeschiedenis. Rob Erenstein (destijds wetenschappelijk medewerker bij de opleiding theaterwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam) en Josine van Dalsum (destijds beginnend actrice), beiden overigens geen tomaatgooiers, vertellen waarom het roer toen tien keer om moest. De grote toneelensembles waren ondoordringbare podiumkunstfabrieken geworden. Ellen Vogel en Willem Nijholt (destijds acteurs van het door de Actie Tomaat direct in het hart getroffen gezelschap, de Nederlandse Comedie, hoofdbespeler van de Amsterdamse Stadsschouwburg), vertellen hoe erg die acties waren, en vooral hoe hard. De monologen van de getroffen toneelspelers zijn van een oudtestamentische felheid. Vogel en Nijholt schieten door in hun woede. Ze betogen zelfs dat er destijds gerenommeerde theater makers aan de Actie Tomaat zijn gestorven. Waarbij de namen vallen van Han Bentz van den Bergh en Guus Oster, de twee directeuren van de Nederlandse Comedie. Die informatie is misplaatst, de beschuldigingen worden zwak weersproken, en zijn ook niet terecht. Er zijn in die hete herfst van 1969 carrières geknakt, maar er zijn géén levens genomen. Han Bentz van den Bergh is één jaar van de planken verdwenen, daarna heeft Peter Oosthoek hem naar Toneelgroep Centrum gehaald, waar Bentz van den Bergh mooie rollen heeft gespeeld. Na een eerste optreden in Theater Bellevue kwam hij onthutst in de kleedkamer met de tekst: «Ik kan ze zien»: hij had voor het eerst zijn publiek recht in de ogen kunnen kijken. Bentz van den Bergh heeft bij Toneelgroep Centrum ook nog een aantal fraaie regies afgeleverd. En als hij tijd van leven had gehad, was hij zeker met mooie rollen in de schouwburg teruggekeerd. Hij stierf in 1976, ten gevolge van een ongeluk tijdens zijn vakantie. Guus Oster, de andere directeur van de met tomaten bekogelde Nederlandse Comedie, werd vier jaar na de Actie Tomaat directeur van Theater Carré in Amsterdam. Hij stierf in 1984 aan een ongeneeslijke ziekte. De loopbanen van Oster en Bentz van den Bergh, de keizers van het Leidseplein, eindigden tragisch. Ze zijn echter niet met tomaten en rookbommen de dood in gebombardeerd. Klein smetje op de aflevering Licht aan! Discussie!, die voor het overige prachtige televisie biedt.
Allemaal THEATER! is sowieso televisie van on-Nederlandse kwaliteit. Er is door Gerard Nijssen, die ook de beeldresearch doet voor het NPS-programma over geschiedenis Andere tijden, diepgravend archiefonderzoek gedaan, wat unieke beelden heeft opgeleverd. Zo krijgen we in de aflevering over nieuw Nederlandstalig toneel beelden te zien uit de legendarische voorstelling Leedvermaak (tekst van Judith Herzberg, regie van Leonard Frank, productie van Toneelgroep Baal in 1982). Leedvermaak was een baanbrekend toneelstuk over onverwerkt oorlogsleed van Nederlandse joden. Veel mensen kennen de schokkende scènes uit dit stuk uitsluitend van de film die Frans Weisz (met acteurs van Toneelgroep Amsterdam) in het begin van de jaren negentig van Leedvermaak maakte. Hier krijgen we een impressie van de verpletterende indruk die Herzbergs teksten destijds in het thea ter maakten.
Terugbladeren in een rijke cultuurgeschiedenis, dat is de kracht van deze televisieserie. Gouden jaren van het Nederlandse toneel herleven. En herinneringen aan belangrijke mensen die daaraan een bijdrage leverden. Zoals de invloed van Pjotr Sjarov (aflevering 2). Sjarov was een Rus met een Italiaans paspoort en een Duitse tongval, waarin hij tegen Nederlandse toneelspelers voornamelijk in onbegrijpelijk steenkolenduits sprak. Tussen 1948 en 1969 regisseerde hij vrijwel alle «Russen» op de Nederlandse podia. En hij voedde als regisseur een groot aantal acteurs op in zorgvuldigheid, geloofwaar digheid en het vermijden van valse lucht en onfrisse bombast in het toneelspelen. Dat tweede deel van de serie, De revolutie van Sjarov, is een juweel, een mooie aanvulling op de documentaire Sjarov in Holland die Hans Keller en Ton Lutz in 1992 voor de VPRO over hem maakten.
Ten slotte een klein punt van kritiek op de makers van deze serie. Ze hebben iets over het hoofd gezien. In de afgelopen 25 jaar heeft het Nederlandse theater een, ook internationaal erkende, bijdrage geleverd aan het maken van toneel voor kinderen en jongeren. Dat daarvan in deze serie niets is terug te vinden, mogen de makers zich ernstig aanrekenen. Mogelijk heeft daarbij een rol gespeeld dat de Avro Allemaal THEATER! uitzendt op een moment dat kinderen al in bed liggen, van elf uur tot middernacht. Voor dat uitzendschema verdient de netcoördinator van Nederland 3 in elk geval een taakstraf in een tbs-kliniek, met verplichte dwangverpleging. Waartoe hoort: kijken naar documentaires van BBC2, Channel4, 3SAT en Arte.
Allemaal THEATER!
30 augustus: De betovering over de magie van theater
31 augustus: De revolutie van Sjarov over een Rus die het Nederlandse theater ingrijpend veranderde
1 september: De gouden jaren over moderne klassiekers
2 september: Heilige huisjes onder vuur satire van Lurelei tot Neerlands Hoop in Bange Dagen
6 september: Licht aan! Discussie! over de Actie Tomaat
7 september: Het geheim van de lach revue, klucht en komedie, van John Lanting tot André van Duin
8 september: Alles samen over theater collectieven
9 september: De onuitputtelijke fantasie over de verbeelding aan de macht op verrassende locaties
13 september: Solo van Freek de Jonge tot Jan Jaap van der Wal
14 september: Meer dan woorden over nieuw Nederlands toneel
15 september: De regisseur speelt de hoofdrol regisseurstheater
16 september: Groots en meeslepend over musicals.
Iedere avond van 23.10 uur tot middernacht, Nederland 3.
Allemaal THEATER! is een serie van IdtV-DITS voor de VandenEnde Foundation in coproductie met de Avro