
We hebben afgesproken, niet in Het Concertgebouw zelf, maar in de kantoren er vlak naast. Ik wacht even en werkelijk op de seconde van de afgesproken tijd komt Jet Bussemaker binnen. Ik maak een breed gebaar, wijs naar de stoelen, ‘doe of je thuis bent’, maar dat is allemaal overbodig. Jet loopt regelrecht naar de kast waar ze haar jas kan ophangen, en zegt meteen: ‘Maar we zitten toch in de kamer van Simon.’ Simon Reinink, de directeur. En dan pas begint het me te dagen: naast al die andere functies die ze vervult is Bussemaker ook lid van de raad van commissarissen van Het Concertgebouw, sinds 2018. Zij vergadert hier vaak, ze weet er de weg.
Eerst maar even over dat amicale. Jet: zij is een leeftijdgenoot, maar bovenal heb ik een paar jaar met haar gestudeerd en werkgroepen politicologie gevolgd aan de UvA. We rekenen het uit, en we kennen elkaar dus vanaf ons achttiende. Haar loopbaan werd een hele flinke, zowel academisch als politiek. Het bekendst werd ze als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het kabinet-Rutte II (2012-2017). Daarvoor, in het kabinet-Balkenende IV, was ze al staatssecretaris geweest op het departement Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Sinds 2018 is ze in Leiden hoogleraar ‘beleid, wetenschap en maatschappelijke impact, in het bijzonder in de zorg’, en vanaf 2019 vervult ze de functie van voorzitter voor de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. Ik laat nu heel wat raden en commissies weg. Pff.
‘Van onze politicologische jaargroep in Amsterdam heb jij werkelijk het meest carrière gemaakt’, zeg ik. ‘Nou ja’, reageert Bussemaker constaterend, ‘er zaten verder geen mensen bij die later minister zijn geworden.’ En omdat we teruggaan in de tijd, gaan we ook terug naar de door ons allebei geliefde docente Constance van der Maesen, met wie wij met een klein groepje de dikke sociologische pil La distinction lazen van Pierre Bourdieu. Close reading, in het Frans, dat moest toen gewoon. Heel in het kort betoogde Bourdieu dat smaak op alle gebieden gevormd werd door klassenpositie, en dat het bijzonder was dat de Fransman zich behalve economisch ook sociaal en cultureel onderscheidde. Hij legde zo een web bloot van fijnzinnige onderscheidingen, die de ‘hoge’ van de ‘lage’ cultuur afschermde.
Bussemaker is opgegroeid in Oegstgeest, ging daar naar het Rijnlands Lyceum. Als ik vraag naar de sociale positie die haar ouders innamen, zegt ze na enig denken: ‘Hogere middenklasse.’ Een grootvader die als onderzeebootkapitein de Militaire Willems-Orde kreeg uitgereikt, de hoogste ridderlijke onderscheiding, veel artsen in de voorfamilie, haar vader zelf weer een hoge ambtenaar in Den Haag. ‘De sfeer van het oude Concertgebouw, met zijn oververtegenwoordiging van Oud-Zuid-mensen, lijkt behoorlijk veel op het Oegstgeest waar ik opgroeide. Er zat in mijn klas een meisje wier vader slager was: dat was niet zoals het hoorde, daar werd ze mee gepest; ik trok dat op mijn fatsoen, ik raakte bevriend met haar.’
Ze wil maar zeggen: al die codes die zij van huis uit heeft meegekregen – dat je je jas kunt afgeven voor het concert, dat je weet wanneer je moet klappen, omdat je weet hoeveel delen de symfonie bevat, dat je hooguit zachtjes fluistert tussen de delen – ‘voor een buitenstaander kan een bezoek aan Het Concertgebouw vast intimiderend zijn’. Zelf ging ze er al vroeg met haar ouders naartoe, die trouwens ook een abonnement hadden. In haar ouderlijk huis stond een vleugel, waar haar vader op speelde. ‘Maar dat muziek-pedagogische regime in onze jeugd was verschrikkelijk: eerst moest je blokfluit spelen, dan altfluit, terwijl ik al die tijd piano wilde spelen, zeker met die vleugel in de woonkamer.’
Ze vertelt dat ze als jonge student, die gekraakt woonde in het oude Handelsbladgebouw in Amsterdam, toch ook een piano had. Weer van haar grootmoeder. Ze speelt behoorlijk, hoor, ‘maar nee, ik heb nooit een carrière in de muziek overwogen, want zo briljant was ik nu ook weer niet’. Nu is het pianospelen voor haar ontspanning, ‘daar hoef ik niet te excelleren’, wat voor mij aangeeft dat ze op al die andere terreinen zichzelf die opdracht wel heeft opgelegd.
Dat vertrouwde Concertgebouw uit haar jeugd kreeg toch weer een ander aanzien toen ze er later samen met haar man Garth Sylbing naartoe ging, hij van Surinaamse origine. Ineens keek ze door de ogen van Garth, en zag dat hij een van de weinige gekleurden was. Nu was zijn vader een gerespecteerd schoolhoofd en is hijzelf zeer ingevoerd in het Amsterdamse culturele leven, maar Bussemaker zag de blikken die op hem bleven rusten, en ze begon met zijn ogen die zaal rond te kijken. Daar zat wel heel veel van hetzelfde: ouder en wit sociaal-cultureel kapitaal, aangevuld met een stevige economische basis. Haar man kreeg vaak te horen van witte vrienden en bekenden: ‘Ja, maar jij bent niet zwart. Jij hoort erbij, jij hebt gewoon een kleurtje. Kun je je het voorstellen?’ Ik beaam dat, want ik ken uit eigen ervaring die complimenten, waar altijd een kogel in verstopt zit.
Vraag: moeten die buitenstaanders, die niet gewend zijn aan Het Concertgebouw, nu al die codes van Ons Soort Mensen leren? ‘Niet leren’, zegt Bussemaker, ‘ze moeten een eigen manier vinden om ermee om te gaan, om het naar hun hand te zetten.’ Voorbeeld: ze zat met haar man in het nieuwe DeLaMar-theater, een toneelstuk, en de dames achter hen gaven op alles wat ze zagen goed hoorbaar commentaar. ‘Eerst wilde ik me omdraaien, en om stilte vragen, maar na tien minuten dacht ik: die vrouwen leven mee met wat ze zien, ze hebben een eigen manier gevonden om van het theater te genieten.’

Bussemaker wil benadrukken dat diversiteitsbeleid niets met liefdadigheid te maken heeft. ‘Het is niet zo dat alleen de nieuwkomers er wijzer van worden als ze de weg naar Het Concertgebouw weten te vinden, ook het vaste publiek fleurt ervan op als het nieuwe mensen ziet, weer eens een andere programmering mag volgen. Bovendien: die zaal moet ook in de toekomst wel gevuld blijven, en daar zijn alle soorten bezoekers voor nodig.’
Als minister stond ze, met een aantal actiegroepen, aan de wieg van wat het Slavernijmuseum moet worden. In 2016 hield ze een emotionele toespraak tijdens de herdenking bij het Slavernijmonument in het Oosterpark, waar ze de voorouders noemde van haar man Garth, van wie een deel nog in slavernij was geboren. ‘Ik heb met hem een dochter gekregen. Zij is ook een nazaat van mensen die tot slaaf werden gemaakt: in die zin raakt de diversiteits- en inclusiviteitsdiscussie me heel direct.’
Bussemaker omarmde als minister de Code Culturele Diversiteit, een wens die uit de sector zelf kwam. ‘Zeker bij publieke instellingen is die van levensbelang, en wordt die inmiddels ook breed gedragen. Maar ook voor Het Concertgebouw, dat voor het grootste deel wordt gefinancierd uit private middelen, is het cruciaal dat de organisatie gemengder wordt: dat de uitvoerenden, het programma, het publiek en het personeel niet allemaal uit dezelfde hoek van de samenleving komen.’
En op zondagavond 5 juni 2022 zag Bussemaker hoe anders het ook kan: een programma met als titel From Southeast With Love, met tal van artiesten uit Amsterdam-Zuidoost, van Surinaamse bands tot een fadozangeres en hiphopartiesten. Rijen dik stond het voornamelijk gekleurde publiek te wachten om naar binnen te mogen. ’En heel slim stopte het personeel iedere bezoeker een flyer in de hand, waarin gevraagd werd naar nieuwe medewerkers. Zo bereik je mensen, zo haal je ze binnen.’
Goed, zeg ik. Maar schuilt er ook niet een gevaar in de volkomen sociologisering van kunst en cultuur: alles moet maatschappelijk nut hebben, een oplossing bieden voor sociale problemen? Bussemaker: ‘Kunst kent los van alles een intrinsieke kwaliteit, die zich niet volledig laat ontbinden in maatschappelijke factoren, dat staat voorop. Er moet altijd ruimte blijven voor uitingen die je niet meteen als instrument voor het een of ander kunt inzetten. Maar bij Het Concertgebouw moest er echt iets gebeuren, en dat komt nu op stoom.’
‘Nee, ik verwacht niet dat alle jongeren uit Nieuw-West of Zuidoost avond na avond in de Grote Zaal liggen te zwijmelen; Beethoven is our boy. Het is een mensenrecht om te zeggen: “Dit vind ik niet mooi.” Misschien schiet je culturele kapitaal dan tekort, misschien moet je vaker kijken of luisteren, maar soms is er werkelijk geen verbinding.’ Lacht: ‘Ook ik schiet soms tekort in mijn culturele kapitaal.’
Stephan Sanders spreekt in een maandelijkse interviewreeks met uiteenlopende mensen over de vraag hoe de wereld van de klassieke muziek inclusiever kan worden. Deze reeks is een samenwerking tussen De Groene en Het Concertgebouw. De negen gesprekken van Sanders in deze reeks, met onder meer Jet Bussemaker en Jaap van Zweden, zijn gebundeld in het boek Van exclusief naar inclusief, uitgegeven door Het Concertgebouw i.s.m De Groene Amsterdammer. Het boek is voor €15 te koop in onze webwinkel.