Op donderdag 1 september 2011 kondigt Angela Merkel een nieuw tijdperk in de Europese politiek af. Ze doopt het de ‘marktconforme democratie’. In zo’n systeem, legt de Duitse bondskanselier uit na een gesprek met de premier van Portugal in haar kantoor, kunnen democratisch gekozen politici niet langer zomaar alles doen en zeggen. Natuurlijk dienen ze als vanouds het volk te vertegenwoordigen. Maar alleen zodanig ‘dat aan de markten de juiste signalen afgegeven worden’.

Wat dat in de praktijk betekent, wordt in de daaropvolgende maanden duidelijk. Eerst in Italië. In een even uitzonderlijke als geheime brief richt de Europese Centrale Bank (ecb) in Frankfurt zich direct tot premier Silvio Berlusconi. Hem wordt opgedragen de schuldencrisis in zijn land aan te pakken. Daarbij stellen de ongekozen centrale bankiers een reeks hoogst politieke eisen: van flexibilisering van de arbeidsmarkt tot kortingen op de pensioenen. Het is slikken of stikken voor de omstreden Italiaanse minister-president. Later zal zijn minister van Financiën aan een gezelschap van collega-bewindslieden opbiechten dat de Italiaanse regering in die tijd twee dreigbrieven ontving. De andere was van een terreurgroep. Maar deze, van de ecb, vond hij met afstand het griezeligste.

Als Berlusconi vervolgens onvoldoende vaart maakt met de uitvoering van het Frankfurter politieke programma wordt hij alsnog gewipt. Zijn vervanger heeft geen democratisch mandaat, maar geniet wel het vertrouwen van, zoals dat genoemd wordt, ‘de financiële markten’. Iets soortgelijks overkomt Berlusconi’s Griekse collega George Papandreou. Hij kondigt een referendum aan. De Grieken moeten zich uit kunnen spreken over de sociaal-economische metamorfose die hun land ondergaat in ruil voor nieuwe miljardenleningen. Zo ver komt het niet. Terwijl Papandreou ’s nachts een dutje doet in het regeringsvliegtuig is de partijgenoot in de stoel naast hem al bezig met zijn opvolging. Het wordt een voormalige vicepresident van de ecb.

Een ‘continue staatsgreep’, zo noemt de Duitse filosoof, literatuurwetenschapper en publicist Joseph Vogl deze gang van zaken in zijn nieuwste boek, Het financiële regime. Daarin richt hij de schijnwerpers op het ‘grijze gebied tussen economie en politiek in’ dat tijdens de eurocrisis zo prominent zichtbaar werd. Het is de plek waar, zoals hij in zijn voorwoord schrijft, ‘regeringstaken zijn overgenomen door comités van experts, geïmproviseerde raden of informele syndicaten van politieke en economische spelers. De crisispolitiek die zij vervolgens voeren, wordt slechts gelegitimeerd door noodzaak en uitzonderingstoestand.’

De zorgen daarover zijn niet nieuw. Critici als Jürgen Habermas hebben er in de voorbije crisisjaren voor gewaarschuwd dat de verhouding tussen nationale overheden en geglobaliseerde markten volledig uit het lood is geslagen. Voor Habermas ligt de oplossing in een grote sprong voorwaarts, naar een werkelijk verenigd Europa. ‘Alleen op die manier wint zij de kracht om zich uit de omklemming van de financiële markten te bevrijden en in plaats van de belastingbetalers de beleggers te belasten’, stelde hij in een essay in dit blad.

Wie soortgelijke zorgen bij Vogl verwacht, komt bedrogen uit. Zijn boek, in Duitsland verschenen onder de titel Der Souveränitätseffekt en genomineerd voor de prestigieuze prijs van de Leipziger Buchmesse, neemt een geheel andere wending. De alom gepredikte tegenstelling tussen ‘staat’ en ‘financiële markten’, tussen ‘politiek’ en ‘economie’ bestaat niet volgens Vogl. Hij noemt dat een ‘liberale legende’. In grote stappen beent hij vervolgens door de economische geschiedenis heen, om te laten zien dat er eigenlijk niets nieuws onder de zon is. De financiële markten nemen de macht over? Nee hoor, die bezitten ze al lang. Vanaf het prille ontstaan van de moderne nationale staat moesten koningen hun zeggenschap delen met schuldeisers.

De eurocrisis met zijn financiële coup d’état is zo bezien de zoveelste episode in een lange reeks, legt Vogl uit bij een bezoek aan Amsterdam. De hoogleraar aan de Berlijnse Humboldt Universiteit praat zoals hij schrijft: in hoog tempo complexe zinnen formulerend, de toon opvallend gedistantieerd, veelal in de derde persoon enkelvoud. Een Spiegel-recensent sprak van een ‘melange van de onmogelijke terminologie van de financiële markten en de geesteswetenschappen’. Maar dat wordt goedgemaakt door het duivelse plezier dat Vogl erin lijkt te scheppen om dwars tegen de stroom in te denken. Hij presenteert datgene wat doorgaans als afwijking beschouwd wordt als de norm – en omgekeerd.

Het gesprek vindt plaats op de eerste verdieping van het Goethe Instituut. In de hoek staat een zwarte vleugel. De hoge ramen bieden uitzicht op het duurste deel van de Herengracht – een locatie die in de loop van het gesprek nog ter sprake zal komen.

U laat overtuigend zien dat het eigenlijk niet zo bijzonder is, financiële partijen die overheden op de knieën dwingen. En toch: is dat geen ontzettend gevaarlijke, bijna antidemocratische relativering?

‘Integendeel. We leven in een wereld waarin altijd één groot spook rondwaart: de kapitaalvlucht. Zodra staten zich niet meer kunnen financieren, gaat hun kredietstatus omlaag, worden hun schulden duurder en stevenen ze al snel af op een staatsbankroet. Denk aan Argentinië. Of recenter, aan Brazilië. Om zo’n doemscenario te voorkomen, worden landen gedwongen tot een soort schoonheidswedstrijd. Ze moeten de financiële markten ervan zien te overtuigen dat zij hun schulden kunnen aflossen. Dat schept natuurlijk een enorm dilemma. Politici moeten aan de ene kant luisteren naar de stem des volks, anderzijds verantwoording afleggen aan een internationaal financieel publiek. Deze niet op te lossen tegenstelling, dat is wat we nu al jaren in een land als Griekenland zien. Ik schets in mijn boek de eeuwenoude wortels van dit financiële regime. Maar daarmee wil ik het niet goedpraten! Alleen: pas als je de financiële macht, die enorme afhankelijkheid, zichtbaar maakt, kun je haar vernietigen. Dat is zeker niet onmogelijk. Daarvan ben ik overtuigd.’

‘Waanzinnige hoeveelheden goedkoop geld, negatieve rentes – het lijkt allemaal nauwelijks impact te hebben’

Het financiële regime mag van alle tijden zijn, er is een crisis voor nodig om het zichtbaar te maken. U begint uw boek met het ‘Lehman-weekeinde’.

‘Dat weekeinde in september 2008 ving aan met het voornemen om zakenbank Lehman Brothers te behoeden voor de ondergang. Het eindigde in haar bankroet. Het gezelschap dat bij deze mislukte reddingspoging betrokken was, had een zeer informeel karakter. Het Amerikaanse ministerie van Financiën was van de partij, half-statelijke instanties zoals de Federal Reserve, maar ook grote ondernemingen als Deutsche Bank en Bank of America. Hun aanpak was net zo informeel. Eigenlijk was er slechts één legitimatie voor wat hier plaatsvond: een uitzonderingssituatie. Een noodtoestand die dit alles rechtvaardigde. Ziedaar de ingrediënten waarmee alle daarop volgende, cruciale crisisbeslissingen tot stand zijn gekomen.’

U formuleert dit alles zeer koel en afstandelijk, alsof het u zelf niet aangaat. Voelt u dan geen woede over deze gebeurtenissen? Over hoe er over de ruggen van hele bevolkingen heen koehandel is gedreven met de financiële sector?

‘Ik zou het liever wat voorzichtiger formuleren. Men voelt ergernis. Alle betrokkenen zijn er tot op de dag van vandaag volkomen van overtuigd dat ze alles goed hebben gedaan. De ceo van Lehman Brothers zei na afloop: “Ik heb dit niet zo gewild.” De president van de Centrale Bank: “We hadden geen keuze.” Alleen maar schone handen! Zoveel economische middelen zijn er in een land als Griekenland vernietigd, zo’n ontstellend aantal mensen is onder de armoedegrens beland – maar niemand heeft een slecht geweten. Ik moet toegeven: dat heeft bij mij niet zozeer woede opgeroepen, als wel irritatie.’

Een van de vele historische anekdotes die Vogl in zijn boek opdist, is die van een bezoek van Karel V aan de Duitse stad Augsburg. Daar logeerde hij bij de schatrijke familie van de Fuggers. Op het eerste gezicht werd de keizer met alle egards behandeld. In de kachel van zijn luxueuze verblijf brandde bij aankomst een bundel kaneelstokken – in die tijd een zeer kostbare specerij. Nog tevredener moet Karel V geweest zijn toen zijn gastheer ook iets anders in de vlammen wierp: een schuldbrief. In één klap was de keizer verlost van een financiële last die hij amper kon dragen.

Aardig? Dat is niet waarom Vogl het verhaal, al dan niet waar gebeurd, in herinnering roept. Want wat gebeurt hier nu eigenlijk precies, vraagt hij zich af. Wie toont zich hier nou de ware soeverein? De in naam almachtige keizer, of zijn puissant rijke schuldeisers? ‘Als diegene soeverein is die beslist of er sprake is van een uitzonderingstoestand’, schrijft hij met een knipoog naar de Duitse rechtsgeleerde en politiek filosoof Carl Schmitt, ‘dan is diegene die (…) dit mogelijk maakt, net zo goed soeverein.’

Ziedaar datgene wat Vogl ‘het soevereiniteitseffect’ noemt. Die symbiose tussen staat en schuldeisers gaat ver terug. In elk geval tot de opkomst van de Italiaanse stadstaten in de late Middeleeuwen. Vogl noemt het voorbeeld van de Casa di San Giorgio, een consortium van rijke schuldeisers. In ruil voor leningen gaf het stadsbestuur hun een belastingmonopolie. Dat was vrij gebruikelijk in die tijd. Regeringen voerden oorlogen. Dat kostte geld, wat hen afhankelijk maakte van schuldeisers. In ruil voor hun financiële steun verwierven die soms het recht om belasting te heffen – een typische vermenging van publieke en private belangen. Zo ontstond een geprivatiseerde staat binnen een staat. De Genuese Casa hield er zelfs eigen legers en vloten op na, voerde oorlogen en sloot verdragen af.

Deze geschiedenis haalt het idee onderuit dat we leven in een ‘postdemocratie’, zoals de Britse politicoloog Colin Crouch het heeft genoemd. Daarin zouden technocratische instituties als de Europese Centrale Bank, het Internationaal Monetair Fonds en de trojka cruciale bevoegdheden naar zich toe hebben getrokken. Zoveel zelfs dat burgers het gevoel krijgen dat hun stem er amper nog toe doet. Dat leidt weer tot politiek cynisme en populisme.

‘Daar zit wat in. Maar postdemocratie suggereert dat het ooit anders was. Dat is niet zo. Ik zou daarom liever van een parademocratische tendens spreken. Het is een ontwikkeling die hand in hand gaat met het ontstaan van moderne staten. Dat is overigens wat anders dan roepen dat de macht stiekem in handen is van een kleine groep banken of multinationals. Je kunt dit systeem niet reduceren tot samenzweringen van een paar acteurs. Het is juist dáárom efficiënt omdat de macht om te handelen niet gebonden is aan één persoon, oord of instantie. Ze is verdeeld over allerlei staten, ondernemingen en internationale organisaties.’

Met Nederland als twijfelachtig historisch schoolvoorbeeld.

‘De maatregelen van de ECB leiden niet tot groei. Ze hebben slechts het risico van nieuwe zeepbellen doen toenemen’

‘Niet voor niets noemde Marx Nederland de “kapitalistische modelstaat”. In de Republiek gingen economische belangen en publieke overheidstaken hand in hand. Rijke patriciërs bestuurden steden. Denk ook aan de voc, een onderneming met aandeelhouders die op eigen houtje koloniale oorlogen mocht voeren. Er was in Nederland al vanaf de zestiende eeuw een ware explosie van schulden gaande. Die werden mogelijk gemaakt door een gestage stroom inkomsten: de belastingdruk was hier voor die tijd zeer hoog. Het heeft ervoor gezorgd dat Nederland de eerste grote financiële markt ter wereld werd. Hier vlakbij ontstond de Amsterdamse beurs.’

Daarna nam Engeland het stokje over. U gaat uitvoerig in op de oprichting van de Bank of England, in 1694. Waarom?

‘De Bank of England werd opgericht door schuldeisers. Zij leenden de koning 1,2 miljoen pond, tegen acht procent rente. Zo verdienden ze goed geld, en voorkwamen ze dat de koning in de toekomst nog vaker hun bezit zou confisqueren. De bank was onafhankelijk, in die zin dat ze enkel verantwoording hoefde af te leggen aan de financiële markten. Zelfs de koning had geen toegang tot haar vergaderingen. Daar zien we het begin van de vierde macht. Het financiële regime, tot dan toe verstrooid over allerlei private enclaves binnen de staat, ging zich voor een belangrijk deel concentreren in één instituut: de centrale banken.’

Inmiddels leven we in een tijd waarin diezelfde centrale banken machtiger zijn dan ooit tevoren. De ECB pompt elke maand tachtig miljard euro in de economie en koopt nu ook bedrijfsschulden op. Ze kan zelfs democratisch gekozen regeringsleiders laten struikelen, zoals we gezien hebben in de eurocrisis…

‘Nee! De centrale banken zien hun mogelijkheden om te handelen juist zienderogen slinken. Dat is volgens mij omdat een enorm groot deel van de geldschepping niet meer in de greep is van centrale banken, maar van private partijen. Kijk naar wat er nu gebeurt. Negatieve rentes, waanzinnige hoeveelheden goedkoop geld – het lijkt allemaal nauwelijks impact te hebben. De maatregelen van de ecb leiden niet tot de gewenste economische groei. Ze hebben slechts het risico van nieuwe zeepbellen doen toenemen.’

Als het tijdperk van de centrale banken op zijn einde loopt, wat kan er daarna nog komen? Welke vorm neemt het financiële regime in de toekomst aan?

‘Op dit moment zie je op veel plaatsen het internationale privaatrecht uitdijen. Denk aan vrijhandelsverdragen als ttip, met hun private gerechtshoven, het zogenoemde isds-mechanisme. Daarmee kunnen bedrijven staten aanklagen. Inderdaad, ook daarin speelt Nederland een centrale rol. Misschien is dat waar het naartoe gaat.’

Iets heel anders: wat heeft een literatuurwetenschapper in de financiële economie te zoeken?

(Lacht aarzelend) ‘Als intellectuele toeschouwer moet je je, vind ik, soms ook bezighouden met de actualiteit. Wat mij aantrekt, zijn de legendes, de mythes die economische systemen zichzelf vertellen. Economen als Adam Smith en Friedrich Hayek, dat zijn grootse vertellers. En in tegenstelling tot de literatuur hebben zij de pretentie dat ze waarheid produceren. Die combinatie, van grote verhalen en waarheid, dan wordt het interessant! Denk aan het geloof in de markt. De hoop dat dat een instituut is dat automatisch zorgt voor een rechtvaardige, efficiënte verdeling. Als literatuurwetenschapper ben je denk ik overgevoelig voor zulke verhalen.’

In uw vorige boek, Het spook van het kapitaal, pleit u voor ‘een secularisatie van de economische wetenschap’. Die moet leiden tot ‘economieën zonder God, markten zonder voorzienigheid en economische systemen zonder vooraf ingestelde harmonie’. Hoe vordert het daarmee?

‘Zo bezien zijn crises als die van de afgelopen jaren natuurlijk intellectuele Glücksfälle. We zijn het inmiddels al weer een beetje vergeten, maar rond 2008 ontstond samen met de economische crisis ook een inhoudelijke crisis. Na 2008 hebben heel veel economen moeten toegeven: wij begrijpen de wereld niet meer. Onze ideologie, onze theoretische architectuur, is ingestort. Al die achterhaalde dogma’s – ik vind dat fascinerend.’


Joseph Vogl, Het financiële regime. Uit het Duits vertaald door Huub Stegeman. Boom, 303 blz., € 29,90

Beeld: Joseph Vogl ‘Wat mij aantrekt, zijn de legendes, de mythes die economische systemen zichzelf vertellen’ (Bram Budel / De Beeldunie)