Waar Stanley Kubrick en Arthur C. Clarke in de jaren zestig mee begonnen waren, zetten regisseur Danny Boyle en scenarist Alex Garland voort in hun magistrale nieuwe sciencefictionfilm Sunshine. Als het embryonale sterrenkind in 2001: A Space Odyssey (1968) van Kubrick en Clarke het symbool van menselijke evolutie is, dan is het monster van Boyle en Garland in Sunshine de laatste mens die, in zijn eigen woorden, eindelijk alleen is – alleen naast God.

Dit is een film waarin de betekenis van ideeën, teksten en tientallen andere films resoneert. Umberto Eco omschrijft de werking van dit mechanisme in zijn essay over Casablanca raak met de betiteling Casablanca, or The Clichés Are Having a Ball. In Sunshine vieren de clichés een geweldig feestje. Gevolg: een film die verliefd is op zichzelf en op alle andere films en verhalen die de bouwstenen ervan vormen. Sunshine is net als Casablanca, dat voor Eco geen artistieke prestatie representeert, maar de ‘kracht van vertelling in haar natuurlijke staat, zonder dat Kunst als disciplinerende agent intervenieert’. En: ‘Twee clichés zijn lachwekkend, honderd clichés raken ons.’

Betekenis en plezier vallen te ontlenen aan alle clichés en mythen die in Sunshine rondzwerven. In het verhaal wordt het mensdom met uitsterven bedreigd doordat de zon hapert. Om dit recht te zetten, reist een groep astronauten met een gigantische bom naar de zon om de stervende ster door middel van een explosie aan de praat te krijgen. Centraal staat de ruimtereis, waarbij gietvormen zijn: Georges Méliès’ film Le voyage dans la lune (1902), Jules Verne’s romans De la terre à la lune (1865) en Atour de la lune (1869), naast de Kubrick/Clarke-film, meer recent het werk van ‘harde’ sciencefictionschrijvers als Ben Bova en Stephen Baxter en moderne films als Alien (1979), Event Horizon (1997) en Solaris (Andrei Tarkovsky, 1972, en Steven Soderbergh, 2002). Het punt is dat Sunshine bij uitstek een film is die pas kan worden ‘gelezen’ wanneer al deze films in het spel komen, wanneer alle clichés fuseren om één ervaring te creëren, om ons te ‘raken’, zoals Eco betoogt.

Een van die clichés is het verhaalelement van de vreemde levensvorm waarmee de ruimtereizigers worden geconfronteerd. In 2001 waren het afwisselend de monoliet en het sterrenkind (God en de nieuwe mens), in Sunshine is het een bemanningslid dat tijdens de reis geobsedeerd raakt door de kracht van de zon. In een inversie van Icarus wordt hij geen slachtoffer, maar een verheven entiteit, ervan overtuigd dat hij door zijn transformatie, door evolutie, een plaats naast God inneemt. Deze ‘laatste mens’ is geen platvloerse moordenaar die, zoals veel critici recent hebben betoogd, slechts een middel is om sensatie te creëren. Integendeel, het is een krachtig symbool van letterlijk de laatste mens, een monsterlijk wezen dat geen planeet meer heeft en dat gedoemd is een slachtoffer van zijn eigen technologische machtswellust en perversiteit te zijn.

Sunshine, in Engeland geproduceerd, is schitterend vormgegeven. Het verdient daarom aanbeveling bij een bioscoopbezoek het grootst mogelijke scherm uit te zoeken. Het mooiste is dat de vorm in dienst van de inhoud blijft. De hardware vult doorgaans de sfeer van mysterie en beklemming aan, zodat je inderdaad de geest van Kubrick en Clarke in elk hoekje van het ruimteschip voelt. Het is verreweg de beste film in het kleine, imposante oeuvre van Danny Boyle, regisseur van Shallow Grave (1994), Trainspotting (1996) en 28 Days Later (2002).

Overal te zien