
Het was lichtelijk vervreemdend om in 2014 president Obama zich te horen uitspreken tegen de vigerende rape culture op Amerikaanse campussen. Hij deed dat door samen met vice-president Joe Biden de aftrap te geven voor de campagne ‘It’s On Us’ die studenten (en andere burgers) ertoe aanspoorde om zich fatsoenlijk te gedragen en alert te zijn op mogelijk seksueel misbruik in hun omgeving.
Niet zozeer dat Obama en Biden tegen verkrachting waren trof me als opmerkelijk, als wel dat ze de term ‘rape culture’ met de statistieken die daaraan vast hingen als een vaststaand feit beschouwden. Feitelijk genoeg in ieder geval om er een redresserende overheidscampagne tegenaan te gooien. De term ‘rape culture’ om de seksuele mores onder studenten te beschrijven circuleerde al een aantal jaren daarvoor, vooral in feministische kringen, en had kennelijk inmiddels een officiële status bereikt. Uit meta-analyse van uiteenlopend onderzoek naar seksueel geweld was gebleken dat een op de vijf studentes gedurende hun studie slachtoffer werd van een of andere vorm van seksueel geweld.
Voor mijn geestesoog doemde het beeld op van de typisch Amerikaanse campus, waar jongens met capuchontruien en meisjes in korte broekjes op zonovergoten grasvelden liggen, in de rij staan in het studentenrestaurant voor veganistische snacks of vanachter hun laptop naar elkaar zitten te loeren in de studiezaal. Dat zou de omgeving zijn waar zo veel verkrachtingen plaatsvinden dat de subcultuur zelf ernaar vernoemd is. Het leek te absurd om waar te zijn.
Ik geloofde er niets van en er waren meer mensen die de cijfers in twijfel trokken. Emily Yoffe schreef een kritisch stuk op Slate, waarin ze liet zien dat de verschillende onderzoeken, waaruit het bedreigende cijfer van een op de vijf was gedestilleerd, sterk uiteenlopende definities hanteerden van seksueel geweld, variërend van verbaal seksisme, ongewenste aanrakingen, intimiderend gedrag tot en met daadwerkelijke fysieke overmeestering en penetratie. De onderzoeken verschilden in vraagstelling, percentages respondenten en representativiteit. Er was zelfs geen overeenstemming over de definitie van een student. Wanneer de strengste criteria werden toegepast, gebaseerd op zowel gerapporteerde als niet-gerapporteerde gevallen, berekende Yoffe dat 0,27 procent van de studentes in 2012 met verkrachting te maken had gehad. Dat zijn er 0,27 procent te veel, maar niet genoeg om van een verkrachtingscultuur te spreken.
Interessanter nog dan deze berekening is de vraag of er sprake is van een stijgende lijn in seksueel geweld op de campus over de afgelopen jaren. De paniek moet toch ergens vandaan komen? Hier valt niet makkelijk antwoord op te geven, omdat de onderzoeken van langer geleden moeilijk te vergelijken zijn met de huidige, maar voor geweldscriminaliteit in het algemeen geldt dat de cijfers dalen sinds begin jaren negentig en er is geen reden om aan te nemen dat seksueel geweld hier een uitzondering op vormt. Wel tekende Callie Rennison, professor criminologie en statistiek aan de Universiteit van Denver Colorado, aan dat vrouwen tussen de 18 en 24 uit achterstandsgroepen anderhalf tot twee keer zo vaak slachtoffer van verkrachting worden als vrouwelijke college-studenten.
Dat betekent niet dat er op de campus geen problemen zijn met seks – die zijn er altijd – maar ze hebben een sterker ideologisch karakter dan voorheen. Vanzelfsprekend is seks altijd aan normen en regels gebonden en die regels fluctueren in de tijd. De vrijheid die de seksuele revolutie bood bestond voor een deel uit voortzetting van het traditionele recht van de sterkste oftewel de man. Maar niet helemaal. Het nieuwe van de seksuele revolutie was dat vrouwen hun vruchtbaarheid konden uitschakelen, zodat ze onbekommerd hun lust konden uitleven. Mannen en vrouwen konden op een gelijkwaardige manier de seksuele arena betreden.
Vier jaar na de Summer of Love kwam ik aan op de universiteit, waar die roes van vrije liefde en seks nog zo’n tien jaar door fakkelde, totdat de aidspaniek er een emmer water overheen gooide. De sfeer op de universiteit in de jaren zeventig is niet te vergelijken met hoe het er nu aan toegaat. De afstand tussen studenten en wetenschappelijke staf was zeer gering, je zou kunnen zeggen: non-existent. Studenten konden de kamer van docenten binnenlopen zonder afspraak, er werd samen koffie gedronken, er waren borrels. Sommige studenten en sommige docenten bezochten dezelfde cafés en kwamen op elkaars feestjes. En nogal wiedes rommelden ze met elkaar. Mensen zaten in open huwelijken, anderen probeerden communes van de grond te krijgen, er liepen meedogenloos promiscue types (m/v) rond. In dit panorama van seks- en liefdesexperimenten trok niemand een wenkbrauw op over intieme betrekkingen tussen docenten en studenten.
Zelf deed ik hier ook volop aan mee. Achteraf kan ik mijn voorkeur voor leermeester-leerling-relaties verklaren vanuit een zucht naar de extra sensatie die incorrecte liefde met zich meebrengt. In die tijd wilde ik helemaal geen vriendje van mijn eigen leeftijd, althans niet om exclusief samen mee op de bank te zitten, want dat leek me saai. Die hele monogamie leek me vreselijk saai, dus hield ik er paramours op na om mezelf te beschermen tegen te veel emotionele afhankelijkheid van iemand met wie het toch nooit wat kon worden. Het waren chaotische, maar interessante tijden met hoge pieken en diepe dalen.
De twintigers van nu maken ongetwijfeld nog even hard een potje van hun liefdesleven als veertig jaar geleden, maar het hoofdstuk ‘relaties tussen studenten en docenten’ komt hierin niet meer voor. Dat is rigoureus geschrapt ergens in de jaren tachtig. In Amerika kwam er een verbod op die relaties alsmede strenge regelgeving voor de omgang tussen staf en studenten, zoals de verplichting tot open kamerdeuren tijdens een onderhoud. Begrijpelijk dat die relaties verboden werden, want er zitten in het oog springende nadelen aan het vermengen van een professionele en een intieme verhouding. Machtsverschillen kunnen corrumperen. Seks kan gebruikt worden als wisselgeld voor een goede beoordeling en andersom kan een goede beoordeling via chantage worden afgedwongen.
Beide deelnemers aan een docent-student-relatie lopen gevaar, maar vanwege het machtsverschil wordt de jongere, vrouwelijke studente als slachtoffer beschouwd en de oudere, mannelijke docent of professor als dader. Of er sprake is van vrijwilligheid in qua status of autoriteit scheve relaties doet niet ter zake, want het verschijnsel van een machtige persoon die zich erotisch affilieert met een zwakkere deugt a priori niet. Zo’n relatie, thema in menige campus novel, verwerd tot een criminele activiteit van het kaliber the love that dare not speak its name.
Het is een nogal stompe manier om docent-student-relaties te analyseren. Een onderwijssituatie waarin een docent bevlogen spreekt over zijn vak en een student gegrepen wordt door de leerstof, kan een erotiserend karakter hebben waarbij de vonk al snel overspringt van de inhoud naar de persoon. Gemeenschappelijke affiniteit met een bepaald onderwerp is een gebruikelijke voedingsbodem voor verliefdheid. In veel docent-student-relaties heeft de formele machthebber helemaal geen beoordelingsbevoegdheid meer, omdat de student het betreffende vak al eerder met succes had afgesloten. Studenten volgen vele vakken in de loop van hun studie en hebben zelden langer dan één semester met een bepaalde docent te maken. Voor eventuele intensivering van de betrekkingen is altijd meer ruimte ná het tentamen of de ingeleverde paper dan daarvoor.
Betrokkenen zijn wettelijk volwassen en niet gek. Ze weten allebei dat het tegen alle regels ingaat om eerst met elkaar in bed te hoppen en vervolgens de rol weer op te vatten van leermeester/beoordelaar dan wel leerling/student die om een goed cijfer verlegen zit. Tenslotte hadden middelbare-schoolleraren die een oogje op een meisje van de hoogste klas hadden laten vallen ook het fatsoen om te wachten tot de leerling van school af was. Pas na het diploma bestond de vrijheid om de broeierige verhoudingen in actie om te zetten.
Twijfelachtig is ook de a priori zwakke positie van de student als jongere vrouw. Relaties met een flink leeftijdsverschil komen te vaak voor om af te doen als reguliere exploitatie van een prooi door een roofdier. Het ligt ingewikkelder. Jonge vrouwen bezitten veel seksuele macht, ook als ze zich daar niet van bewust zijn. Ik herinner me oprechte verbazing bij diverse ongevraagde liefdesverklaringen (heb ik ergens aanleiding toe gegeven?) en nog meer verbazing dat ik bij nagenoeg alle visjes die ik tersluiks of minder tersluiks uitgooide op liefdesgebied beet kreeg, terwijl ik geen oogverblindende schoonheid was en ook niet buitengewoon sexy. Gewoon een aardig voorkomen en een geïnteresseerde opstelling volstonden kennelijk. Ik besefte helemaal niet dat er voor jonge vrouwen weinig kunst aan is om iemand op wie ze hun zinnen hebben gezet te verleiden. Dat inzicht komt pas met de jaren.
Wat oudere mannen (niet stokoud natuurlijk) beschikken vaker dan jongere over een zeker glamourgehalte: ervaring, status, autoriteit, wereldwijsheid, soms ook geld. Zij vormen daardoor een aantrekkelijke uitdaging voor jonge vrouwen die hun leeftijdgenoten niet de moeite waard vinden. Het is een uitruil waar beide partijen baat bij hebben, zeker flierefluitende jonge vrouwen zonder onmiddellijk bindingsverlangen en ruim volwassen mannen die inhoudelijk iets in hun mars hebben en vallen voor jeugd. Bij zo’n asymmetrische machtsverdeling, waarbij de een hoog scoort op het ene gebied en de ander hoog op een ander, is het nog niet zo makkelijk te bepalen wie de zwakkere van de twee is (wie er gebukt gaat onder de macht van wie), voor zo ver dat al een relevante vraag is voor vrijwillig aangegane relaties tussen volwassenen.
Maar goed, docent-student-relaties zijn als zodanig taboe verklaard op straffe van ontslag of tenminste pek en veren met blijvende reputatieschade, waarmee het punt ‘vrijwillige volwassenen’ is komen te vervallen. Alleen schaamte over onwelvoeglijkheid resteert, al weiger ik met die schaamte mee te doen, omdat ik geen slechte herinneringen heb aan mijn onwelvoeglijkheid. In therapeutisch jargon luidt de formule: ‘Ik heb er veel van geleerd’, maar ik zou de lessen niet netjes kunnen opsommen, behalve dan de lichtelijk machteloze generalisatie dat mijn ervaringen mij gevormd hebben tot de persoon die ik nu ben en dat ik ze niet had willen missen.
Afgezien van de breed gedragen afkeur van docent-student-relaties (die tenslotte niet meer dan een marginaal verschijnsel waren), was er vanaf de jaren tachtig sprake van groeiende aversie tegen de vrijgevochten seksuele moraal op de Amerikaanse campus. Terecht hadden feministen zoals Susan Brownmiller in Against Our Will gesignaleerd dat de anticonceptiepil ook nadelen voor vrouwen gaf: ze hadden geen excuus meer om nee te zeggen en ze stonden meer onder druk om zich beschikbaar te stellen voor seks, zowel binnen als buiten relaties. De veelbezongen seksuele revolutie van de sixties diende eigenlijk vooral de vrijheid van mannen om hun promiscue lusten bot te vieren en vrouwen zuchtten onder een gekwadrateerd patriarchaat. Verkrachting kwam bovenaan de feministische agenda en werd al snel gevolgd door date rape en seksuele intimidatie (verbaal en non-verbaal). Vooral de term ‘date rape’ was voor vrouwen die niet precies wisten hoe ze bepaalde onprettige seksuele ervaringen moesten omschrijven een eyeopener.

Je verwacht niet dat een bekend persoon, een vriend, met wie je na de film nog iets drinkt op je studentenkamer, je ineens begint te betasten en zijn fysieke kracht gebruikt om aan zijn gerief te komen. Je laat iemand seks met je hebben omdat hij zo zeurt en aandringt of uit beleefdheid of uit medelijden of omdat je het gevoel hebt niet meer terug te kunnen – om er vanaf te zijn. Je wordt wakker in een vreemd bed en vraagt je af hoe je daar terecht bent gekomen en wie er eigenlijk naast je ligt. Dat soort situaties in tientallen varianten op een schaal van ongewenste avances tot verkrachting door een bekende is herkenbaar voor iedereen die na de jaren zestig in vrijheid is opgegroeid. Vóór de jaren zestig hielden studentenhuizen op de campus er curfews op na (het tijdstip ’s avonds waarop meisjes binnen moesten zijn en jongensbezoek niet was toegestaan). Behalve tegen Vietnam en voor de burgerrechten protesteerden studenten in de sixtiesrevolte ook – met succes – tegen de curfews die hun seksuele vrijheid beknotten.
Terwijl in de loop van de jaren tachtig overal op Amerikaanse campussen studentes uit woede over de schrikwekkende date rape-statistieken demonstraties hielden onder het motto ‘take back the night’, beraadden de universiteitsbesturen, die als in loco parentis-instantie verantwoordelijkheid droegen voor de veiligheid, zich over maatregelen. De curfews weer invoeren was geen optie. De oplossing werd gezocht in voorlichting. Eerstejaarsstudenten kregen verplichte cursussen ‘seksuele omgangsvormen’, waarin werd uitgelegd dat voor seks altijd wederzijdse instemming nodig was (als een meisje ‘nee’ zei, bedoelde zij ook ‘nee’) en deelnemers aangemoedigd werden om hun gevoelens zo veel mogelijk expliciet te maken en aan elkaar te spiegelen. Concrete situaties werden door middel van rollenspelen geoefend, waarbij idealiter voor elke stap naar meer intimiteit in de betrekkingen instemming gevraagd moest worden: ‘Is het oké als ik je T-shirt uittrek?’
Helpen deden de bewustzijnsverhogende campagnes niet of nauwelijks, getuige de aanhoudende incidenten op het vlak van seksuele ontsporing, de feministische woede hierover en het groeiend aantal rechtszaken. Flirtomstandigheden, waarin de vraag is of er wel of niet op seks wordt overgeschakeld, staan per definitie bol van de ambiguïteit en betrokkenen hebben vaker niet dan wel duidelijk zicht op hun verlangens. Explicitering van het verlangen en instemming vragen en geven voor bepaalde handelingen werkt ook nog eens lustdempend. In 1993 liet Katie Roiphe een pamflettistisch tegengeluid horen met haar boek The Morning After. Sex, Fear and Feminism, waarin ze betoogde dat het antiverkrachtingsbeleid en de bijbehorende ideologie het doel voorbijschoten. Volgens Roiphe konden vrouwelijke studenten prima ’s nachts veilig over de campus lopen en bevestigde het breed uitmeten van de gevaarlijke mannelijke seksualiteit alleen maar het stereotype van de vrouw als weerloos slachtoffer. Deze politiek incorrecte visie werd geheel volgens verwachting neergesabeld in feministische kringen.
Na de eeuwwende, toen de millennials hun intrede deden aan de universiteiten, namen de schermutselingen over seks een grimmiger wending. Terwijl steeds meer studentes klachten indienden over seksueel wangedrag, hetzij van de wetenschappelijke staf, hetzij van medestudenten, zaten de universiteitsbesturen met de handen in het haar hoe hiermee om te springen. In haar boek Unwanted Advances beschrijft Laura Kipnis (professor mediastudies aan Northwestern University) een gestage stroom van ‘Dear Colleague’-mails van de afgelopen vijftien jaar met steeds strengere restricties voor de omgang met studenten: relaties met studenten waren natuurlijk altijd al verboden, open deuren verplicht, daarna kwam een verbod op relaties met ex-studenten, met promovendi, een verbod op socialiseren met studenten op de campus (koffie of alcohol drinken) en een verbod op socialiseren buiten de campus. In het kader van het vermijden van micro agressions en het creëren van safe spaces kregen docenten ook een ‘Dear Colleague’-mail met het dringende verzoek om tijdens colleges en werkgroepen ‘seksueel getinte grapjes en onnodige referenties aan lichaamsdelen te vermijden’.
Zelfs een docent die zich nauwgezet aan alle regels houdt loopt nog steeds gevaar. Kipnis beschrijft het voorbeeld van de professor die erotische avances van een studente in zakelijke bewoordingen afwees en zich desondanks aan een onderzoek moest onderwerpen, omdat de studente een klacht had ingediend (misschien was hij te bot in zijn afwijzing geweest). Het onderzoek pleitte de professor vrij, maar in zijn dossier kwam er wel een aantekening over de zaak, die hij niet kon verwijderen.
De afhandeling van seksueel-wangedragklachten is uitbesteed aan het Office for Civil Rights (ocr), oorspronkelijk een federale instantie die zich bezighoudt met het tegengaan van seksediscriminatie, die in 2011 een uitbreiding van zijn mandaat kreeg (Title IX), namelijk conflicten beslechten op het gebied van seksueel wangedrag. Het probleem met de organisatie die opereert onder de naam Title IX is dat die geen formele, juridische procedure volgt bij het onderzoek. Iemand over wie een klacht wordt ingediend krijgt in eerste instantie niet te horen waarvan hij (bijna altijd een ‘hij’) wordt beschuldigd en ook niet door wie (vanwege de privacy van de aanklager), hij krijgt geen toegang tot het bewijsmateriaal, hij mag geen advocaat erbij halen, hij mag geen getuigen confronteren of eigen getuigen inroepen. Er is geen sprake van ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen wordt’ en in de uiteindelijke uitspraak van de onderzoekers geldt het principe ‘preponderance of evidence’, oftewel bij een fiftyfifty kans op schuldig zijn aan het ten laste gelegde is er maar een veertje nodig om de weegschaal in de schuldige richting te laten doorslaan.
Sinds 2011 zijn er zeshonderd van dit soort zaken geweest en er lopen er nog honderden. Een van de bekendste was in 2015 de zaak van de mattress girl. Emma Sulkowicz, student aan Columbia University, sjouwde bij wijze van afstudeerproject haar hele laatste studiejaar een matras met zich mee. Hiermee wilde ze protesteren tegen haar verkrachting door een medestudent en tegen de (wegens gerede twijfel) mild uitgevallen strafmaatregelen tegen hem door de universiteit. Veel van dit soort zaken lopen uit op verwijdering van de aangeklaagde student van de universiteit, waarna de ‘echte rechtszaken’ met echte advocaten kunnen beginnen, tenminste als de betrokken studenten (beter gezegd: hun ouders) over voldoende financiële middelen beschikken om de strijd aan te gaan. Voor wegens seksueel wangedrag geschorste studenten is het bijna onmogelijk om zich aan een andere universiteit in te schrijven, omdat niemand een paria wil toelaten. Een rechtszaak om de reputatie te zuiveren is dan de laatste hoop om een toekomstige carrière te redden.
Vanzelfsprekend doen zich afschuwelijke gevallen van seksueel wangedrag voor, waarbij vrouwen zwaar onrecht is aangedaan en daders terecht aangeklaagd worden. Zo was er in 2015 de zaak van de Stanford-studente die in bewusteloze toestand door een kampioen-zwemmer met olympische ambities bruut verkracht werd bij een afvalcontainer. Tijdens de rechtszaak, die tot een veroordeling leidde van de verkrachter tot maar zes maanden cel vanuit consideratie met zijn zwemcarrière, las de studente een vlammend schotschrift voor over hoe haar leven verwoest was. Maar er zijn ook dubieuze zaken, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van verzuurde relaties en slachtoffers een klacht indienen uit jaloezie, wraak, angst voor hun reguliere partner of ongenoegen over bepaalde seksuele ervaringen. Een met tegenzin verstrekte blow job kan aanleiding zijn om het hogerop te zoeken en de autoriteiten erbij te halen voor een he said, she said-escalatie. Gevallen van date rape en spijt na seks onder invloed van alcohol of drugs vallen onder de categorie gray rape.
Een paar honderd dwaze zaken zijn niet exemplarisch voor de Amerikaanse campussen met miljoenen studenten, maar ze dragen wel bij tot een sfeer van paranoia op het gebied van seks. Geen wonder dat deze generatie ook wel spottend Generation Snowflake wordt genoemd.
In de jaren zeventig stond seks in het teken van vrijheid en plezier, zeker ook voor vrouwen. Je kon keuzes maken, impulsen volgen, avontuur aangaan. Sommige keuzes pakten minder prettig uit. Relationele verwikkelingen hadden pijnlijke emotionele consequenties en instant-seks bood minder vrolijkheid dan de tijdgeest dicteerde. Toch blies diezelfde tijdgeest een geruststellende luchtigheid over alle beslommeringen, samen te vatten als: ach, het is maar seks, er zijn belangrijker zaken, en I Never Promised You A Rose Garden, zowel een pophitje van Lynn Anderson als een self-help therapieboek van Hannah Green uit die tijd. Teleurstellend verlopen seks was voor een vrouw geen reden om een trauma bij zichzelf te constateren, maar om zichzelf voor te nemen het de volgende keer anders aan te pakken of bepaalde omstandigheden te vermijden. Wie zich serieus begaf op het terrein van liefde en seks liep onvermijdelijk kwetsuren op, maar je moest er ook weer geen melodrama van maken.
Vergeleken bij deze luchthartigheid is seks voor hedendaagse studenten erg beladen, als een oorlogsterrein, waar je elk moment op een mijn kunt trappen. Het draait niet om spanning en avontuur, maar om veiligheid. Seks maakt niet rijker, maar ontneemt en ontheiligt: maagdelijkheid en puurheid. Vrouwen moeten voorzichtig zijn om geen trauma op te lopen. Mannen moeten zich voortdurend bewust zijn van de kwetsbaarheid van (grillige) vrouwen en vinkjes aankruisen op imaginaire toestemmingsformulieren, anders brengen ze hun eigen toekomst in gevaar. Die manier van denken over seks echoot de negentiende-eeuwse opvatting over tere, kwetsbare vrouwen die bescherming en een voetstuk verdienen, en overheersende mannen die maar één ding willen.
Het absurde is intussen dat in het dagelijkse studentenleven de seksuele omgangsvormen heel ver verwijderd zijn van de negentiende eeuw en ook ver van wat in de jaren zeventig gebruikelijk was. De popcultuur en -muziek ademt in al hun expliciete beeldtaal (clips, mode, dansjes) heel veel al dan niet ironische seks uit, alsof seks inderdaad niet meer dan een consumptieartikel is. Gedurende de hele twintigste eeuw in Amerika was dating de geëigende manier om het liefdespad te bewandelen. Jongen en meisje maken een afspraakje, ze gaan dansen of naar de film, ze drinken wat, besnuffelen elkaar, maken nog eens een afspraakje en op een gegeven moment komt het tot seks. Sinds een jaar of twintig is vooral op campussen de dating culture veranderd in een hook-up culture: studenten komen elkaar tegen op feestjes, drinken zich lam en belanden in een of ander bed of hebben dronken seks bij de wasmachine. Meisjes rivaliseren om de populairste jongens, die het voor het uitkiezen hebben.
Een statistische reden voor het ontstaan van de hook-up culture ligt mogelijk in de oververtegenwoordiging van vrouwelijke studenten op de universiteiten. Een andere reden is dat meisjes zijn opgevoed met het idee dat er geen verschil is tussen de seksen, dat vrouwen alles kunnen worden wat ze willen en dat typische sekserollen passé zijn. Niet alleen in maatschappelijk opzicht (ambitie, werk, carrière), maar ook in liefde en seks hebben vrouwen dezelfde rechten en kunnen zij zich hetzelfde gedragen als mannen.
Een mooi gelijkheidsideaal dat spijtig genoeg stuk loopt op een substantie: alcohol. Er worden op die studentenfeestjes enorme hoeveelheden alcohol weggewerkt. Vaak komen mensen al aangeschoten binnen omdat ze zich eerst moed hebben moeten indrinken. Lena Dunham beschrijft in haar autobiografie Not That Kind Of Girl dat zij en veel van haar generatiegenoten last hebben van hyperbewustzijn bij sociale gelegenheden: extreme verlegenheid over zichzelf en angst wat anderen zullen vinden. Een paar glazen alcohol helpen daar prima bij. Maar het wordt snel te veel en dan krijg je chaotische seks, waar betrokkenen niet helemaal mentaal bij aanwezig zijn, en andere ellende. Black-out drinking leidt tot black-out sex. Tegen het aloude cliché ‘mannelijke dronkaards belanden in de cel, vrouwelijke in onbekende bedden’ is geen feministisch kruid gewassen.
De universiteitsbesturen en de studentenvoorlichtingscursussen werken aan regelingen om seks na alcoholinname te verbieden (als het aan de instanties ligt, geldt in de toekomst alleen nog maar cleane seks met een kopje thee als legitiem), maar een specifiek op vrouwelijke studenten gerichte aansporing om het rustig aan te doen met alcohol is taboe, omdat daarmee de schijn van slut shaming en blaming the victim wordt gewekt. Ten slotte werd in de vele gray rape-zaken de omstandigheid ‘te veel alcohol’ juist als bezwarend beschouwd – voor de man welteverstaan.
De ideologie van de seksegelijkheid verhindert dus dat vrouwelijke studenten een handvat krijgen aangereikt om hun weerbaarheid te verhogen en hun handelingsbekwaamheid overeind te houden. Toegegeven, het is niet eerlijk dat vrouwen minder alcohol kunnen verstouwen dan mannen, maar het lijkt toch effectiever om vrouwen ervan te doordringen dat het gevaarlijk is om bepaalde grenzen te overschrijden dan erop te blijven hameren dat alleen mannen verantwoordelijkheid dragen als er dingen misgaan en dat zij degenen zijn die straf dan wel heropvoeding verdienen.
Het verschil in fysieke kracht tussen mannen en vrouwen zal door geen enkele vorm van preventieve socialisatie helemaal teniet gedaan kunnen worden. Voor vrouwen als de zwakke partij loont het de moeite om hierop voorbereid te zijn. Met je wits bij elkaar houden kom je vaak al een heel eind om jezelf te redden.