Eind december en begin januari zijn in opdracht van de CIA opnieuw vermeende leden van al-Qaeda over gebracht naar het centrum van de DST (Direction Sécuritaire des Territoires), een van Marokkos geheime diensten, in Témara, iets ten zuiden van Rabat aan de Atlantische Oceaan. De gevangenen zijn «aangevoerd» met een privé-vliegtuigje dat landde op de militaire basis bij Rabat-Salé. Dit vier regelige berichtje in het linkse onafhankelijke weekblad Le Journal Hebdomadaire joeg on langs de Marokkaanse regering hoog in de gordijnen. Onzin, niets van waar, riepen de ministers van Justitie en van Communicatie.
Vorige week had Le Journal Hebdo opnieuw een berichtje: een Marokkaanse al-Qaeda-verdachte, Farid Hilali, die vastzit in Groot-Brittannië en misschien uitgeleverd zal worden aan Spanje omdat hij betrokken zou zijn geweest bij de aanslagen in Madrid in 2004, heeft verklaard te zijn gemarteld in de Verenigde Arabische Emiraten en in Marokko, in opdracht van de Britse geheime dienst.
De berichten dat al-Qaeda-verdachten naar Marokko worden overgebracht om daar gemarteld te worden dateren niet van vandaag of gisteren. Niet alleen Le Journal Hebdomadaire heeft hierover regelmatig gepubliceerd, maar ook de Amerikaanse tv-zender ABC en het Franse dagblad Le Monde hebben melding gemaakt van deze geheime transfers naar Marokko.
Met name het centrum van de DST in Témara wordt steeds genoemd. De CIA zou daar speciale geluidsdichte en individuele cellen hebben laten bouwen voor «ondervraging» van terroristen. «Harde bewijzen hebben we niet, uiteraard», zegt Taib Chadi van Le Journal Hebdo, «want er zijn nooit sporen. Zelfs als je met je eigen ogen het vliegtuigje gezien hebt en de gevangenen ook, dan nog heb je geen bewijs. Er zijn geen documenten van landingen of vertrek, en al helemaal geen passagierslijsten. Maar we hebben wel getuigen gesproken, dus weten we het zeker: er worden buitenlandse gevangenen in opdracht van de CIA gemarteld in Marokko. We hebben onze bronnen in kringen van de geheime diensten.»
Een van die gevangenen is Benyamin Mohamed El Habashi. Hij is een Brit van Ethiopische afkomst, en hij werd als al-Qaeda-verdachte gearresteerd in Karachi in Pakistan in april 2002. Na drie maanden werd hij overgebracht naar Marokko, «want hier kunnen de Pakistanen niet precies doen wat wij vragen», hadden de Amerikanen gezegd: «De Arabieren zullen zich met je bezighouden.»
El Habashi werd op 12 juli 2002 overgebracht van Islamabad naar Rabat. In een rapport van de Amerikaanse non-gouvernementele orga nisatie Reprieve vertelt hij dat op zeker moment vier mannen zijn cel binnenkwamen: «Een van hen greep mijn penis en sneed erin. Dat deed hij één keer, en hij wachtte mijn reactie af. Het was verschrikkelijk, ik huilde. Toen deden ze het nog twintig of dertig keer. Er was overal bloed.» Achttien maanden lang onderging El Habashi wekelijks deze verschrikkelijke marteling, en hij werd vernederd, geïsoleerd, geslagen en verkracht. Om de pijn van zijn wonden te ver ergeren, werden daar chemicaliën op aan gebracht. Onder druk van deze martelingen bekende hij alles wat zijn beulen wilden horen. In september 2004 is hij over gebracht naar Guantánamo Bay, waar hij sindsdien wordt vastgehouden. Zijn Amerikaanse advocaat Clive Stafford Smith is van plan binnenkort een klacht in te dienen tegen de Marokkaanse staat, op basis van het VN-verdrag tegen martelingen, dat onlangs door Marokko is geratificeerd.
Marokko is voor de CIA uitermate geschikt terrein om het vuile werk te laten opknappen, want «hier wordt niets gecontroleerd», zegt Taib Chadi op het overdekte terras van een café in Casablanca. Buiten regent het bij vlagen heel hard, het plastic van de terrasbedekking klappert in de wind. «De regering heeft geen controle over de geheime diensten. Zelfs premier Jettou kan niets controleren. Officieel zegt hij natuurlijk van wel, maar het is Hamidou Laanigri, het hoofd van de Direction Générale de la Sûreté Nationale (DGSN), die daarvoor decennialang de baas was van de DST, die rechtstreeks zaken doet met de CIA, buiten iedere controle door de regering om. De DST, die valt onder de DGSN, heeft heel veel geld ontvangen van de CIA.»
Taib Chadi spreekt gewoon hardop en lijkt niet te merken dat verschillende mensen die aan tafeltjes naast het onze zitten de oren spitsen. «Wat ik zeg is geen nieuws», zegt hij op mijn vragende blik: «Nogmaals, harde bewijzen hebben we niet, maar die heeft Dick Marty, die onderzoek gedaan heeft voor de Raad van Europa naar CIA-vluchten in Europa met terroristen, ook niet. Het grote verschil is dat in de meeste Europese landen regeringen wel controleren wat er in hun politie- en veiligheids apparaat omgaat, maar in Marokko is dat dus niet het geval. Hier zijn de lijnen kort, rechtstreeks naar het paleis.»
In de strijd tegen terrorisme lijkt de Marokkaanse staat zich steeds meer te veroorloven, en het wekt geen verbazing dat Amnesty International en Human Rights Watch in hun rapporten melden dat martelingen en ernstige schendingen van mensenrechten in Marokko toegenomen zijn sinds de aanslagen van mei 2003 in Casablanca. Marokko betoont zich een trouwe bondgenoot van de regering-Bush. Het doel heiligt de middelen, en naleving van mensenrechten wordt op die manier steeds moei lijker. Fundamentele kritiek is dat de DST niet bevoegd is mensen te arresteren en te onder vragen dat is de taak van de politie en de gen darme maar dat de DST dat wel doet. Dat is dus buiten de wet om, en daarmee zijn deze activiteiten van de geheime diensten zelfs voor het ministerie van Justitie oncontroleerbaar.
Dit alles verhinderde Driss Benzekri, de gewezen voorzitter van de Instance Equité et Réconciliation, de Marokkaanse waarheidscommissie, er niet van de afgelopen weken zijn «finest hour» te beleven. De IER deed onderzoek naar de «jaren van lood», de repressieve periode van 1956 tot 1999. Het eindrapport van de IER heeft velen teleurgesteld, en critici stellen dat de geschiedenis van martelingen en willekeurige detenties zich juist herhaalt in de strijd tegen islamistische terroristen. «Dit nooit weer!» was het leidmotief van de IER, maar de Marokkanen knappen nu het vuile werk op voor de Amerikaanse CIA. Driss Benzekri nam onlangs lovende reacties op het eindrapport van de IER in ontvangst in Washington en in de Raad van Europa. In het buitenland is het applaus voor het werk van de IER niet van de lucht: Marokko is het eerste Arabische land dat zo openlijk onderzoek heeft gedaan naar schendingen van mensenrechten, koning Mohammed VI heeft zijn nek uitgestoken en Marokko is werkelijk op weg een democratie met respect voor de mensenrechten te worden.
De verslechteringen van de mensenrechten en het buitenlandse gejuich voor de IER vallen moeilijk met elkaar te rijmen. Veel Marokkanen vinden dat Europa en de Verenigde Staten zich een rad voor ogen laten draaien. «Het hele circus van deze waarheidscommissie is alleen maar voor de etalage, voor het buitenland, opgevoerd. De volledige waarheid zal niet aan het licht komen, en er zal niet echt iets verbeteren. Intussen nemen de islamisten bezit van ons land, en herhaalt de geschiedenis van willekeurige arrestaties en detenties en martelingen zich vandaag de dag onder onze ogen, gelegitimeerd door de antiterrorismewet. Het ergste van alles is dat de beulen van weleer nu rustig achterover kunnen leunen, want zij weten dat ze vrijuit gaan», zegt Khalid Jamaï, de anchorman van de Marokkaanse journalistiek, terwijl hij van zijn koffie slurpt op het terras van hotel Balima, tegenover het parlementsgebouw aan de Avenue Mohamed V in Rabat. «Waarom had de commissie niet Justitie in haar naam? Dat is toch wat we willen: gerechtigheid? En de IER had de opdracht de waarheid te achterhalen omdat we met ons allen vonden dat de geschiedenis van repressie en onderdrukking zich niet mag herhalen. Jamais plus ça! En kijk eens wat er gebeurt. Sinds de aanslagen van mei 2003 in Casablanca zijn meer dan tweeduizend mensen opgepakt, gemarteld en veroordeeld, tot vaak absurd lange straffen. Nationale en internationale organisaties van mensenrechten stellen dat de processen in vele gevallen oneerlijk verlopen zijn, en dat komt omdat onze justitie niet onafhankelijk is.»
Het verweer van de IER is dat de opdracht was de schendingen van de mensenrechten tot 1999 te onderzoeken, en dat is wat de zestien leden tellende commissie gedaan heeft: inventariseren. Zon twintig- tot dertigduizend mensen hebben hun verhaal verteld, en ongeveer tienduizend mensen hebben een aanvraag tot financiële schadeloosstelling ingediend. «Het beperkte mandaat van de IER was het grootste probleem», stelt Abdelkrim el-Manouzi, arts en broer van de verdwenen Houcine el-Manouzi: «Ze hebben geen zelfstandig onderzoek kunnen doen. Er zijn hier een paar leden geweest van de IER om persoonlijk aan mijn ouders uit te leggen dat ze gedaan hebben wat ze konden», vervolgt hij, «maar formeel hebben we niets gehoord van de IER. Achter gesloten deuren hebben wij namen genoemd van mensen die wij verantwoordelijk achten voor de ontvoering van Houcine in Tunis, in 1972 door de Marokkaanse geheime dienst. Mijn broer Rachid is getuige geweest in een van de openbare hoorzittingen, maar we zijn niets wijzer geworden. Natuurlijk zijn we erg teleur gesteld.»
«Wij willen de waarheid weten. Wat is er gebeurd met onze Houcine? Als hij dood is willen we weten waar en wanneer en onder welke omstandigheden hij omgekomen is, en dan willen we zijn botten terug», zegt vader Hadj Ali el-Manouzi op de zevende verdieping van zijn appartementencomplex in Casablanca, met uitzicht op de oceaan en de Hassan II moskee. Ergens in de negentig is hij nu, en deze mantra herhaalt hij al langer dan 33 jaar. Hij heeft net als vele anderen geweigerd een financiële genoegdoening aan te vragen bij de IER, «want het gaat om de waarheid, niet om geld».
Het ziet er niet naar uit dat de familie El-Manouzi, en nog enkele tientallen andere nabestaanden van slachtoffers, binnenkort de waarheid zullen weten over hun vermiste geliefde. De IER had geen machtsmiddelen om onwillige ambtenaren aan de praat te krijgen of om toegang tot archieven af te dwingen.
Opheldering over de belangrijkste verdwijning in de Marokkaanse geschiedenis, die van Mehdi Ben Barka, lijkt ook nog niet in zicht. Voor wie het niet weet: Mehdi Ben Barka, internationaal revolutionair en socialistisch leider van de door hem opgerichte UNFP (Union Nationale des Forces Populaires), werd in 1965 in Parijs ontvoerd en is nooit meer terug gezien. Er is altijd gezegd dat deze kidnapping is uitgevoerd door koning Hassan II in samenwerking met de Franse geheime dienst. On geveer twee jaar geleden verklaarde een voormalige medewerker van de geheime dienst, Ahmed Boukhari, dat hij werkzaam was op de gendarmepost op het moment dat daar het lichaam van Ben Barka in een bad met zoutzuur is opgelost. Na veertig jaar zijn in Frankrijk de archieven over dit dossier eindelijk vrijgegeven en is er een onderzoek gestart. In Marokko is men nog niet zo ver. Toen onlangs de Franse onderzoeksrechter in Rabat een aantal medewerkers van de politie en gendarme wilde spreken, wist geen van de aangesproken autoriteiten een telefoonnummer of adres. Het dossier-Ben Barka was de lakmoesproef voor de IER: was er werkelijk politieke wil om deze meest saillante schending van mensenrechten op te lossen? Het antwoord is duidelijk: nee. En daarmee heeft de IER voor velen zijn belangrijkste kans gemist.
De aanbevelingen van de IER zijn heel al gemeen en weinig concreet. Naast de individuele schadeloosstellingen, waarover de IER besliste, wordt aanbevolen vooral die regios waar geheime detentiecentra gevestigd waren sociaal-economische hulp te bieden. Er moet aan educatie op het gebied van mensenrechten worden gedaan, en Marokko moet voortgaan op de weg naar een moderne transparante democratie. Velen hoopten dat koning Mohammed VI in zijn aangekondigde toespraak van 6 januari, ter gelegenheid van het afronden van de werkzaamheden van de IER, concrete maatregelen zou afkondigen. Zoals grondige hervormingen van het justitieel apparaat of gerechtelijke vervolging van degenen die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten en die nog in overheidsdienst werken. Maar niets van dat alles bleek het geval. Het is zo wel mooi geweest, lijkt het officiële beleid, slachtoffers hebben financiële genoegdoening kunnen aanvragen en nu kunnen we weer over tot de orde van de dag.
Dat wil zeggen dat degenen die de dienst uitmaken, het paleis, de geheime diensten, enkele ministers en adviseurs van de koning, in Marokko bekend als de makhzen, de touwtjes zo strak mogelijk in handen willen houden. Daarnaast is het leger een machtsfactor van betekenis, waar de koning terdege rekening mee moet houden. Het is een open deur, maar daarom nog niet minder waar: het streven naar controle van bovenaf is strijdig met een transparante democratie, en dat is zeker het geval als parlement en politieke partijen feitelijk buitenspel staan.
Zo worden onder het mom van «terrorismebestrijding» of «waken voor de veiligheid van de staat» leden van al dan niet vermeende terroristische organisaties opgepakt en vervolgd, aanhangers van onafhankelijkheid van de Westelijke Sahara in oneerlijke processen veroordeeld tot lange gevangenisstraffen, en de persvrijheid aan banden gelegd. Dit angstige en repressieve beleid leidt juist tot het tegenovergestelde van wat beoogd wordt, want het is voor veel mensen juist een reden om zich van bestaande politieke partijen af te wenden en zich aan te sluiten bij de jonge en goed georganiseerde gematigd islamistische partij Parti pour la Justice et du Développement (PJD), die zich opmaakt voor de verkiezings overwinning in 2007. Of bij de meer occulte en ondergrondse beweging van sjeik Abdessalam Yassine, die volgens sommige schattingen bijna een miljoen actieve aanhangers heeft in Marokko.