‘Het hbo heeft zich ontwikkeld tot een criminele organisatie.’ Het zijn niet zozeer de boude woorden van professor Arnold Heertje die eind 2006 opvallen in Felix Meritis, als wel de reactie van het publiek. Voor het merendeel oudere leraren, naar eigen zeggen stuk voor stuk al tientallen jaren in het vak, wisselen met elkaar van gedachten op een door Beter Onderwijs Nederland en de Algemene Onderwijsbond georganiseerd debat. Maar als Heertje over de verloedering van het vaderlandse onderwijs en de ‘valsheid in geschrifte’ door de hogescholen spreekt, verandert de zaal in een kokend voetbalstadion. ‘De hbo’s schrijven valse studenten in, ze geven valse vakken en er worden valse cijfers gegeven. Die worden niet langer bepaald door de prestaties van studenten, maar door budgettaire overwegingen van bestuurders.’ Heertje zegt de boekenlijst van de lerarenopleiding scheikunde erop nageslagen te hebben: ‘Slechts acht boeken, waarvan zeven over communicatieve vaardigheden. En dat ene andere boek had in de titel: “Een vwo-methode”. Met andere woorden: er worden geen leraren meer opgeleid, maar leeuwentemmers, opzichters.’ Aan de luide bijval in de zaal te horen zit de onvrede diep. Er speelt dan ook meer dan de aloude zorg om het kennisniveau van de jongere generatie of de zoveelste onbegrepen hervorming in het onderwijs. Niets minder dan de teloorgang van een beroep met status is gaande: de proletarisering van de leraar. De tegenstander in de nieuwe klassenstrijd wordt geschetst door Heertje, die een vergelijking trekt met de zorg en de woningcorporaties: ‘We hebben in Nederland het probleem van een nieuwe klasse, de klasse van de beheerders.’
Die toegenomen macht van de managers tegenover de verzwakte positie van de leraar is slechts één onderdeel in een groter proces van achteruitgang van het onderwijs. De reeks klachten daarover lijkt schier oneindig. Het gaat verder dan de exemplarische spookverhalen over pabo-studenten die niet eens het niveau hebben van een goede groep 8-leerling. Zo signaleerde de Onderwijsraad in het in december verschenen rapport Versteviging van kennis in het onderwijs dat, hoewel de Nederlandse scholen in vergelijking met andere landen van behoorlijke kwaliteit zijn, de positie van kennis onder druk staat: ‘Dat blijkt uit de stroom van kritiek die erop neerkomt dat het onderwijs te weinig kennis bijbrengt. En uit de instituten voor huiswerkbegeleiding die als paddestoelen uit de grond schieten, uit studenten die gemiddeld maar een gering aantal uren studeren en uit een teruglopend aantal contacturen.’
De problemen beginnen al op de basisschool, waar steeds meer – zwakke – leerlingen de Cito-toets niet maken. Ontwikkelingspsycholoog Greetje van der Werf wees er in NRC Handelsblad op dat elf procent de basisschool verlaat zonder fatsoenlijk te kunnen lezen en schrijven. Ze ziet daarnaast bij onderzoeken de scores in het voortgezet onderwijs dalen, terwijl steeds meer leerlingen havo- of vwo-diploma’s halen: ‘Dat wijst op een niveaudaling en ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling.’
In het vervolgonderwijs is het van eenzelfde laken een pak. Vooral het hbo moet het ontgelden. Studenten brengen volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau nog slechts een derde van hun tijd door op de hogeschool. Sommige jongeren klagen over het inhoudsloze competentieonderwijs, dat enkel nog zou bestaan uit voorgekauwde zelfkritiek leveren en in groepsverband werken aan projecten. ‘Leren van elkaar’, heet zo’n bezuinigingsmaatregel pedagogisch correct. Het niveau is dramatisch, menen de critici. Tekenend is volgens Ad Verbrugge, voorzitter van het snel groeiende initiatief Beter Onderwijs Nederland, dat tegenwoordig sommige hbo-docenten zelf slechts een mbo-diploma hebben: ‘Je kunt het huidige hbo vergelijken met het mbo van twintig jaar terug. En toen konden ze ook nog wat beter spellen.’ En zelfs de universiteit is niet gevrijwaard van kwaliteitsverlies, denkt Verbrugge, als filosoof werkzaam op de Vrije Universiteit: ‘Ik merk het aan het dalende niveau van de instroom. Taalvaardigheid, hoofd- en bijzaken onderscheiden, om over algemene ontwikkeling nog maar te zwijgen. Filosofiestudenten die bij de Verlichting denken aan Philips Lightning. En dat in een tijd waarin de islam vaak voor achterlijk wordt gehouden. Terwijl ze zelf niet eens weten wanneer de periode plaatsvond die het verschil zou maken.’
De oorzaak van alle kommer en kwel is volgens critici als Verbrugge en Heertje een systeem van ‘perverse financiële prikkels’. Hoe meer leerlingen ingeschreven staan en hun diploma halen, hoe meer geld de overheid betaalt. Dus verlagen onderwijsinstellingen het niveau.
De overheid heeft daar ook belang bij, althans op de korte termijn. Zij maakt een grotere kans haar streefcijfers te halen, en dat voor een relatief zacht prijsje. In 2010 wil Nederland het deelnameniveau aan het hoger onderwijs verhoogd hebben in de richting van de vijftig procent. Daarnaast wil Nederland dat in 2020 de helft van de beroepsbevolking tussen 25 en 44 jaar hoger is opgeleid. Het aantal hoogopgeleiden groeit ook daadwerkelijk, zij het wellicht te langzaam, zo blijkt uit de jaarlijkse rapportage Kennis in kaart: van bijna vijf procent in de leeftijdscategorie tussen 25 en 64 jaar in 1960, naar ruim 31 procent in 2005. Het budget per student is tegelijkertijd aanzienlijk gedaald: sinds 1998 op de universiteit met twee procent, in het hbo met maar liefst tien procentpunten. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen tracht zich in feite te onttrekken aan de Wet van Baumol. Die voorspelt een voortdurende toename van het aandeel van de overheidsbestedingen in het bbp, omdat de arbeidsproductiviteit in deze sector veel minder snel kan stijgen dan in bijvoorbeeld de industrie. In het onderwijs is het onmogelijke blijkbaar toch mogelijk: meer diploma’s met minder middelen. Maar tot welke prijs? Mastertitels voor twaalfjarigen behoren theoretisch tot de mogelijkheden, maar daarmee zou het product onderwijs al zijn waarde verliezen.
Het gevolg is onderwijsinflatie. Er komen meer hoogopgeleiden, met minder kennis. De overheid heeft tot nu toe weinig ondernomen om die inflatie te beteugelen, integendeel. Zo startte aan het begin van dit collegejaar een pilot met de Associate degree (Ad): tweejarige hbo-opleidingen die vooral bedoeld zijn voor afgestudeerde mbo’ers die erover twijfelen of ze vier jaar langer in de schoolbankjes willen zitten. Met een Ad op zak kunnen ze later alsnog zonder studievertraging de hbo-bachelor afmaken. Het is onduidelijk hoeveel mensen dat ook werkelijk gaan doen. Voor de streefgetallen van de overheid maakt het weinig uit. Met een Ad op zak mag je jezelf ‘hoogopgeleid’ noemen, laat een woordvoerder van staatssecretaris Bruins (Onderwijs) desgevraagd weten. De Ad valt bij de internationale statistieken in de categorie voor kortere opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. ‘Daarmee hopen we dat de score van Nederland voor het aantal hoogopgeleiden beter wordt’, aldus de woordvoerder.
De Ad vervangt de reeds bestaande korte hbo-opleidingen. Die moeten uiterlijk per 1 januari 2008 zijn afgebouwd, als gevolg van de invoering van de bachelor-master-structuur. In de praktijk lijkt met de Ad naast bachelor en master weer een nieuwe onderwijsgraad te ontstaan, door sommige instellingen aangeprezen als een soort hbo-light. Onder het kopje ‘Ik wil snel geld verdienen’ laat de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden op haar website de aanstaande studente ‘Femke’ aan het woord over de Ad Personeel & Arbeid: ‘Helemaal geweldig. Ik twijfel namelijk erg of ik nog wel vier jaar naar school wil. Dat lijkt me zo lang. Het duurt dan nog een hele tijd voordat je kunt gaan werken en geld verdienen.’ Zelfs de Informatie Beheergroep vertelt studenten dat er ‘vanuit de arbeidsmarkt’ behoefte is ‘aan afgestudeerden met een opleidingsachtergrond tussen mbo-4- en hbo-bachelorniveau in.’ Het bedrijfsleven zelf is daar minder stellig over. Enkele branches zien er wel iets in, maar op het totaal is dat beperkt, zegt Chiel Renique, secretaris onderwijszaken van vno-ncw. Veel behoefte aan zulke mensen is er volgens hem niet. De werkgeversorganisatie was aanvankelijk ‘helemaal tegen’ de Ad, vertelt hij: ‘Het zat te dicht op het hoogste mbo-niveau.’ Uiteindelijk ging men toch akkoord, omdat de nieuwe graad ingebed zou worden binnen de bestaande hbo-bachelor: ‘Maar het streven moet blijven om uiteindelijk de volledige bachelorgraad te behalen.’ Reclame van instellingen waarin gesuggereerd wordt dat je met alleen een Ad ook een volledig hoger-onderwijsdiploma in handen hebt, zegt Renique dan ook te betreuren.
Dat de Ad meetelt in de statistieken van het aantal hoogopgeleiden heeft volgens hem ‘absoluut meegespeeld’. ‘Maar het kan ook in het tegendeel verkeren, als je minder hbo-bachelors krijgt en meer studenten met de tweejarige opleiding’, aldus de vno-ncw-secretaris, die overigens wél vertrouwen zegt te hebben in de kwaliteit van het hbo-onderwijs.
Het heeft wat weg van de gang van zaken rond de universitaire bachelor. Tegenover dit weekblad noemde toenmalig staatssecretaris Rutte in april 2005 het ‘maatschappelijk onwenselijk’ als mensen met enkel die graad de arbeidsmarkt op zouden gaan: ‘De universitaire bachelor is geen afgeronde opleiding.’ Aangezien er wel een internationaal erkend diploma mee verkregen wordt, is het niet vreemd dat studenten en sommige werkgevers daar anders over denken. Overigens zag Rutte toen ook al mogelijkheden voor verkorting van hbo-opleidingen: studenten afkomstig van het vwo konden in de toekomst wellicht met drie jaar volstaan.
De gestelde doelen voor het aantal hoogopgeleiden mogen hierdoor dichterbij komen, de almaar lagere eisen en kortere trajecten zorgen voor een nieuw probleem. De enigszins bizarre uitkomst van een onderzoek door de Boston Consulting Group (bcg) luidt dat er inmiddels te veel hoogopgeleiden zijn in Nederland. Het structurele overschot bedroeg in 2004 zo’n tachtigduizend voltijdbanen, oftewel vier procent van de hoogopgeleide beroepsbevolking. ‘Ook voor bèta’s is het beeld niet wezenlijk anders’, aldus de bcg. Het gevolg is niet een beduidend hogere werkloosheid, maar veel hoger opgeleiden die een baan onder hun niveau accepteren. Ze verdringen de mbo’ers, die wellicht op hun beurt weer als caissière de plek van iemand met een vmbo-diploma inpikken.
Of dit echt hout snijdt? Volgens het eerder genoemde rapport Kennis in kaart is bij 78 procent van de hbo’ers de eerste baan op het niveau waarvoor ze hebben gestudeerd. Voor wo’ers geldt dat in 61 procent van de gevallen. Er kan dus inderdaad sprake zijn van verdringing op de arbeidsmarkt, zoals de bcg signaleert. Maar moet de oorzaak daarvan werkelijk bij een overschot aan hoger opgeleiden gezocht worden? Het heeft wellicht eerder te maken met de genoemde onderwijsinflatie. Er zijn niet te veel hoogopgeleiden, maar de hoogopgeleiden zijn te laag opgeleid. Koren op de molen van critici als Verbrugge: ‘Het is allemaal mooi, die streefcijfers, maar de vraag is hoe je de achterliggende doelen daadwerkelijk kunt verwezenlijken. We kunnen onszelf wel voor de gek blijven houden, maar vroeg of laat krijg je de rekening gepresenteerd.’ De oplossing? ‘Het gaat ons er niet zozeer om dat de meester uit de jaren vijftig weer voor de klas komt. We willen gewoon terug naar de goed opgeleide leraar met een beetje structuur in de klas. Dat betekent echt niet alleen rijtjes stampen, wat trouwens ook een enorm cliché is van hoe het vroeger ging. Er moet een gemeenschappelijk programma komen, en vervolgens daarbinnen alle vrijheid voor de leraar.’ Met anti-emancipatorisch denken heeft dat volgens de als een conservatieve filosoof bekendstaande Verbrugge niets van doen: ‘Juist het niet stellen van eisen aan leerlingen is ook een vorm van verwaarlozing.’
Critici als hij hebben het tij mee. Inmiddels lijkt een kentering plaats te vinden, al lopen de debatcentra en opiniepagina’s als altijd vooruit op de Haagse politiek. Het voorlopige resultaat is in ieder geval een aanzet tot een interessante discussie over de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs – en over de vraag welke van de vrachtladingen maatregelen van de afgelopen decennia in dit kader het behouden waard zijn. Hoe bescheiden ook, dat is al heel wat meer dan de gedepolitiseerde open deuren over ‘de kenniseconomie’ en ‘ruimte voor talent’ die het discours de afgelopen jaren overheersten. Ze werden vlak voor de verkiezingen nog eens opgesomd in een door vrijwel alle mogelijke organisaties – van vakbonden tot werkgevers en onderwijsinstellingen – ondertekende oproep aan de politieke partijen om meer geld te steken in kennis. Alleen de Landelijke Studenten Vakbond paste hiervoor. ‘Natuurlijk willen wij ook extra investeringen’, was de nuchtere reactie van voorzitter Irene van den Broek, ‘maar dat wil iedereen, dus daar hoef je geen manifest voor te ondertekenen. Het gaat om de maatregelen.’