KALKAR - De enorme parkeerplaats is leeg, op een paar auto’s na. Het eens zo zwaar bewaakte hek staat gewoon open. De met prikkeldraad beklede afscheiding van beton lijkt in de stille hitte van de zomerse dag veel kleiner dan in de tijd dat hij door duizenden demonstranten werd belegerd en door Hundertschaften met traangas en waterwerpers werd verdedigd. In het gebouw blijkt toch nog een portier te zitten die wil weten waarvoor we komen. Waarschijnlijk de portier met de grootste loge en het kleinste aantal bezoekers van heel Duitsland. Lange gangen met open deuren naar de verlaten kantoren leiden ons naar de eenvoudige kamer van Dipl. Ing. W. Koop. Hij kwam hier ruim 25 jaar geleden om leiding te geven aan de bouw van de energiebron van de nieuwe tijd. Nu regelt hij samen met een handvol ondergeschikten een zo fatsoenlijk mogelijke begrafenis van een dure droom.
Herr Koop is om begrijpelijke redenen niet erg enthousiast om journalisten uit te leggen hoe zijn levenswerk moeizaam haar weg naar de schroothoop vindt. Hij wil aanvankelijk alleen schriftelijk vragen beantwoorden. Na bemiddeling van het ministerie van Economische Zaken mogen we er toch in, ‘maar dan moet er wel iemand van het ministerie bij zijn’. Om aan dat verzoek te voldoen is directeur elektriciteit van Economische Zaken, Harrie Geyzers, van de partij. Hij is sinds 1982 verantwoordelijk voor Kalkar en al elf jaar niet meer in het gebouw geweest. Geijzers is zichtbaar aangedaan door deze pelgrimage. ‘Toen waren er nog overal mensen bezig met testprogramma’s. Het was een grote wirwar van kabels, kabelrollen, meters en mensen. Nu zie je aan de controlelampjes dat bepaalde systemen nog in bedrijf zijn, maar het gros is dood. Dat stemt melancholisch.’ ‘Dass kann man wohl sagen’, zegt Koop. Hij draait zich om en loopt voor ons uit, ‘Zo, dan gaan we nu het reactorgebouw in.’
EEN KWEEKREACTOR is in principe een oneindige energiebron omdat hij energie produceert uit plutonium, het afval van gewone kerncentrales. Bovendien kweekt zo'n reactor zelf ook weer plutonium. Een perpetuum mobile dus. ‘De natuur belooft ons een eeuwige energiebron’, zegt Wolf Hafele, de bedenker van de snelle-kweekreactor in Kalkar, ‘en of we die echt gebruiken of als een strovuur verprutsen, dat is de wezenlijke vraag.’
We treffen professor Hafele in zijn werkkamer in Solingen. Inmiddels een wat oudere man, dun grijs haar, smetteloos in het pak en rustig en zorgvuldig formulerend. Hij is een van de wetenschappers die zijn hele leven aan de kernenergie heeft gewijd en nu met verbittering constateert dat een groot deel van de wereld niet van zijn vinding is gecharmeerd.
Begin jaren vijftig was de euforie over de mogelijkheden van kernenergie algemeen. De bemanning van de Nautilus, de eerste kernonderzeeer, werd in New York groots onthaald nadat ze op een hoeveelheid uranium ter grootte van een golfbal onder water de wereld was rondgevaren. Hier was sprake van een wonder. Een energiebron die poolkappen kon laten smelten, woestijnen vruchtbaar kon maken en, aldus Albert Einstein, ‘de weg zou openen naar een nieuw paradijs’. Een uitspraak die met instemming werd geciteerd in de catalogus van ‘Het Atoom’, een Nederlandse tentoonstelling uit 1957 over de geschiedenis van de energieopwekking. Er stond toen zelfs een kleine atoomreactor in de tentoonstellingsruimte op Schiphol. Deze eerste atoomreactor op Nederlandse bodem werd in het bijzijn van Hare Majesteit en Zijne Koninklijke Hoogheid feestelijk in werking gesteld door minister Cals, die, kijkend in de reactorketel, ‘een blauwe gloed’ ontwaarde, ‘als een licht dat ongeziene verten voor ons opent’.
Datzelfde enthousiasme kende ook Hafele en zijn medewerkers aan het Kernforschungsinstitut in Karlsruhe. ‘Zoals iedereen was ook ik heel erg enthousiast en dat ben ik in de grond van de zaak nog steeds. Het ging hier om de overgang naar een heel nieuwe dimensie van energieproduktie: een gram splijtbaar uranium zou drie miljoen keer zoveel energie opleveren als een gram kolen. Die factor drie miljoen betekende dat men zich in principe geen zorgen meer hoefde te maken over het grondstoffenprobleem. Het was duidelijk dat we met het ontwikkelen van de snelle-kweekreactor eigenlijk pas echt met kernenergie begonnen. De huidige kerntechniek is daar eigenlijk nog altijd slechts een voorstadium van.’
OP 1 APRIL 1960 werd in Karlsruhe de Projektgruppe Schnelle Bruter opgericht. Projectleider: Wolf Hafele. Aantal medewerkers: twintig. Het moeten voor wetenschappers en technici spannende tijden zijn geweest. Op een geheel onontgonnen gebied gingen ze aan de slag met als doel een schier oneindige energiebron voor dagelijks gebruik beschikbaar te maken. Ze begonnen ijverig te cijferen. Hoe zou de elektriciteitsbehoefte zich in de toekomst ontwikkelen? Wanneer zouden kweekreactoren commercieel kunnen gaan draaien? Om een antwoord te geven op die vragen zocht de projectgroep van Hafele contact met de industrieen die de snelle-kweekreactor moesten bouwen en met de elektriciteitsmaatschappijen die de stroom moesten afnemen.
In die tijd gingen alle elektriciteitsdeskundigen in Europa ervan uit dat elke tien jaar het elektriciteitsgebruik zou verdubbelen. ‘Dat was het bericht dat wij kregen van de elektriciteitsmaatschappij, en daarmee zijn we aan de slag gegaan.’ Maar daarmee was, zonder dat Hafele of wie dan ook op dat moment wist of kon weten, de kiem gelegd voor de ondergang van de snelle-kweekreactor. Want die voorspellingen klopten niet. Het energieverbruik zou aanmerkelijk lager uitvallen dan was voorspeld.
In december 1963 maakte de General Public Utilities Company van Parsipany, New Jersey, bekend dat ze zonder overheidssubsidie een kerncentrale van 515 megawatt hadden gekocht bij General Electric. Dat betekende een doorbraak: voor het eerst in de geschiedenis was een kerncentrale goedkoper dan een kolencentrale. Dit bewees het commerciele succes van kernenergie, zo was de algemene reactie. In feite betrof het een sterk staaltje verkooptechniek, want de centrale werd ver onder de prijs verkocht - hoe ver is nooit onthuld, maar men schat dat General Electric op het bedrag van 60 miljoen dollar er 30 miljoen bijlegde. General Electric hoopte door deze ‘loss leader’ de markt ervan te overtuigen dat investeren in kernenergie nu rendabel was. De gok slaagde. Jaarlijks nam het aantal bestellingen toe. Binnen 25 jaar zo schatten Hafele en zijn medewerkers in 1966, zou er behoefte zijn aan kweekreactoren en dan zou het atoomtijdperk pas echt beginnen.
De jaren zestig waren hectische jaren voor Hafele en zijn inmiddels meer dan vierhonderd medewerkers. Uit allerlei steden en dorpen kwamen brieven binnen of de kweekreactor niet bij hen in de gemeente kon komen. Andere landen klopten aan en vroegen of ze mee mochten doen. In 1967 raakte Nederland officieel betrokken bij het project. Op regeringsniveau werden afspraken gemaakt over de samenwerking en de betaling. Vreemd genoeg zijn de memoranda die daarop betrekking hebben tot op de dag van vandaag geheim.
ONGEMERKT, EEN beetje via een achterdeur, sloop Nederland binnen in het project van de schnelle Bruter. Pas in 1972, vijf jaar nadat Nederland zich had verplicht om mee te betalen aan de bouw, kwam er een debat over in de Tweede Kamer. Inmiddels hadden de Duitsers een vestigingsplaats uitgekozen: het dorpje Kalkar, vlak over de grens in de buurt van Nijmegen.
Na discussie in het parlement besloot Nederland officieel mee te gaan doen met ‘Kalkar’. ‘In de Eerste Kamer stemden geloof ik een communist, een D66'er en een PvdA'er tegen, verder was er kamerbrede steun’, herinnert zich de bankier Langman (VVD), die in die tijd minister van Economische Zaken was. Bij de voorbereiding van het Kalkar-debat kreeg hij onvoldoende steun van zijn ambtenaren. ‘Die belden altijd onmiddellijk naar Shell als ze iets van energie wilden weten.’ Hij dook toen maar in enkele oude jaargangen van Fortune, en tot zijn grote tevredenheid lukte het hem in het debat om Terlouw, toch de fysicus onder de kamerleden, te slim af te zijn. ‘Het gebeurt niet vaak dat een minister na afloop een applaus krijgt van de Kamer’, zegt Langman, tevreden terugblikkend.
Er werd gekozen voor een aparte vorm van financiering, de zogenaamde Kalkar-heffing. Dat betekende dat elke burger drie procent van het bedrag van de stroomrekening extra moest gaan betalen voor de bouw van de snelle-kweekreactor. Dat werd een ideaal aangrijpingspunt voor het verzet tegen kernenergie. Geijzers van het ministerie van Economische Zaken: ‘Je kunt zeggen dat voor de actiegroepen het doel verbreed en verhoogd werd, ja.’
Wim Smit, tegenwoordig docent aan de Universiteit van Twente, werkte toen in Groningen. Hij ontving in september 1973 de eerste rekening met daarop de Kalkar-heffing. Hij trok er drie procent van af. Binnen een maand stond het elektriciteitsbedrijf op de stoep om de achterstallige f1,02 plus vijf gulden boete te innen. Wim Smit werd de eerste Kalkar-weigeraar - er zouden er nog 2200 volgen.
Juridisch verloor Smit zijn zaak. Beslissend was de uitspraak in hoger beroep op 20 december 1974. Maar de dag ervoor hadden de avondbladen het nieuws gebracht dat personen met principiele bezwaren hun geld in een apart fonds voor energieopwekking mochten storten. Smit: ‘Politiek hadden we dus gewonnen, kun je zeggen.’
IN MAART 1973 kwam de eerste deelvergunning voor de bouw van Kalkar binnen. De bouw kon beginnen. Het Statusbericht uit 1973 schilderde de euforische stemming: ‘We zijn begonnen met de verwerkelijking van het project. Probeert u zich eens in te denken welk een opwindende en gelukkig makende opgave er ligt voor de mannen die aan dit gebouw werken en het tot voltooiing brengen.’ In 1974 werden de bouwkosten geschat op 1,7 miljard Duitse marken. De centrale zou in 1980 stroom gaan leveren.
De nog jonge anti-kernenergiebeweging in Nederland zette zich schrap. Op 28 september 1974 organiseerde het Anti-Kalkar Komite een demonstratie waar tienduizend mensen aan deelnamen. Het plaatsje Kalkar bood het voordeel dat de bussen met Nederlandse demonstranten niet al te lang onderweg hoefden te zijn. De Nederlandse actievoerders maakten kennis met de Duitse politiemethoden. In 1977, bij de grootste Kalkardemonstratie met vijftigduizend demonstranten, werden treinen in het weiland met behulp van helikopters tot stilstand gedwongen en de kweekreactor in aanbouw werd verdedigd door een ontmoedigende hoeveelheid agenten. Een provocatie die echter geen effect sorteerde. Het verzet tegen kernenergie was veel te massaal om zich te laten criminaliseren.
Het ongeluk in Harrisburg in 1979 was, hoe cynisch dat ook klinkt, een enorme opsteker voor de tegenstanders van kernenergie. Alle verhalen dat de kerncentrales tot de best beveiligde industrieen van de wereld behoorden en dat de kans op een ongeval verwaarloosbaar klein was, kwamen in een ander licht te staan. Wim Smit, Kalkar-tegenstander van het eerste uur, wijst er op dat de industrie in een eerder stadium wel degelijk rekening hield met de mogelijkheid van een groot ongeluk. In de Kernenergiewet van 1963 werd geregeld dat de maximale aansprakelijkheid voor schade als gevolg van een kernongeval voor de elektriciteitsbedrijven en de kerncentrales gelimiteerd werd tot een bedrag van 50 miljoen gulden. De overheid zou de schade tot 450 miljoen gulden vergoeden, daarboven werd niets geregeld. Die bedragen zijn inmiddels verhoogd tot 625 miljoen respectievelijk vijf miljard gulden. Maar het principe is hetzelfde gebleven: de industrie doet alleen mee wanneer de overheid de grootste risico’s draagt. Smit: ‘Het interessante punt is dus dat het verhaal van de acceptabele kleine kans op een groot ongeluk niet geldt voor de kernindustrie zelf.’
‘JETZT BETRETEN wir das Reaktorgebaude.’ Koop duwt een zware metalen deur verder open. Een smalle gang biedt uitzicht op nog zo'n half openstaande deur. ‘Normaal zou deze sluis gesloten zijn. Maar in verband met werkzaamheden aan de ketel ligt deze slang hier. Die zorgt voor de afvoer van gevaarlijke dampen.’ We komen een enorme hal binnen, ter grootte van een voetbalveld. Hier kun je voelen welke nietige proporties de mens heeft ten overstaan van de door hem zelf geschapen technologie. Aan het eind van dit enorme voetbalveld slaan we een hoek om en dan blijkt er nog eens een even grote ruimte naast te liggen. In het midden ligt een enorme pannedeksel met een doorsnee van naar schatting vijfentwintig meter. Daar lopen we naar toe. In het voorbijgaan tikt Koop hier en daar op prachtig glanzende, menshoge machines: ‘Alles Schrott!’
Dan staan we voor de reactorketel. Onder het reactorvat is, als gevolg van een van de vele, tijdens de bouw aangescherpte veiligheidseisen, verarmd uranium aangebracht. Dat is het hardste staal dat er bestaat en had moeten helpen de gevolgen van het ergst mogelijk ongeluk, een kernsmelting, te beperken. Nu moet dat verarmd uranium worden opgeruimd, want een eventuele koper van het gebouw zal met dit licht radioactieve materiaal niet blij zijn. Een probleem dat Koop heel wat hoofdbrekens oplevert.
Koop legt uit dat het hart van Kalkar een meter breed en een meter hoog is. Daar vindt de feitelijke kernreactie plaats. En voor die kubieke meter moest dus dit gigantische gebouw, dat nu al meer dan 11 miljard gulden gekost heeft, worden neergezet. Geijzers: ‘Als je ziet wat hier gebouwd is, hoeveel kapitaal en intellect daarin is gestopt… En dat is nu niets meer dan een hoop schroot, met hier en daar nog wat onderdelen die men elders kan gebruiken.’
Boven onze hoofden hangt een kraan aan een grote stalen rail. Met die kraan moest het deksel van het reactorvat worden bediend. Die kraan, legt Koop uit, staat symbool voor het lot van Kalkar. Hij is besteld in 1973, maar moest sindsdien talloze keren worden aangepast. Steeds werden de veiligheidseisen scherper, waardoor er nu bijvoorbeeld 5 verschillende remsystemen op zitten om ongelukken te voorkomen. Koop: ‘Die aanpassingen hebben de kosten doen exploderen.’
Maar dat hebben de bouwers van Kalkar zich zelf op de hals gehaald, want bij de start van de bouw in 1973 werd afgesproken dat de reactor steeds zou moeten voldoen aan de nieuwste stand van zaken in wetenschap en techniek. Een afspraak die getuigde van het optimisme van de wetenschappers bij de start van het project, maar die, als gevolg van het voortdurende uitstel, een financiele strop werd die langzaam werd dichtgetrokken. Geijzers: ‘Die afspraak is een van de kernoorzaken van het mislukken van het project.’
Mede vanwege die afspraak kreeg Kalkar niet in een keer de vergunning om te bouwen, maar werden de vergunningen onderdeelsgewijs afgegeven. De laatste deelvergunning is eenvoudigweg nooit gekomen. In 1986, hetzelfde jaar waarin Tsjernobyl plofte, was Kalkar zo goed als klaar. Alleen de splijtstofstaven hoefden nog naar binnen gebracht te worden. Vijf jaar lang zaten Koop en zijn medewerkers in een kant en klare centrale te wachten op de vergunning voor die laatste handeling. Tevergeefs. Want in 1991 kwam het bericht dat Kalkar definitief niet door ging. De frustratie bij de medewerkers aan Kalkar was inmiddels zo hoog opgelopen dat de eerste reactie er een was van opluchting: eindelijk, men had tenminste iets besloten.
Niet alleen voor Kalkar was het doek gevallen. In Europa en in de Verenigde Staten was geen enkele kweekreactor meer in gebruik. De centrale in het Schotse Dounreay is op 1 april van dit jaar om economische redenen gesloten door de regering Major. Op 7 mei van dit jaar brak er in de Belojarsk, de Russische kweker, een natriumbrand uit in het tweede koelcircuit. Bij gebrek aan geschikte blusmiddelen - water reageert explosief met natrium - heeft men het koelcircuit maar helemaal uit laten branden. Dus ligt ook Belojarsk stil. Verder hadden de Russen nog drie kweekreactoren in de planning, maar het parlement heeft die dit jaar geschrapt wegens geldgebrek. En ook het internationale samenwerkingsverband voor een European Fast Reactor kwam tot een einde toen vorig jaar Groot-Brittannie en Duitsland als laatsten uit het project stapten.
In de Verenigde Staten had Reagan de bouw van de Clinch River-kweekreactor al om economische redenen stilgelegd, ondanks het feit dat daar toch ook al vier miljard gulden in was gestoken. Bleef over de Fast Flux Test Facility, waar onderzoek werd gedaan, totdat Clinton besloot dat ook dat project maar moest zijn afgelopen.
En dan Frankrijk. De Phenix ligt al vier jaar stil wegens natriumlekkage. De Superphenix is vorige maand weer gaan draaien - voorlopig op slechts drie procent van haar vermogen - na vier jaar te hebben stilgelegen vanwege mankementen.
Alleen in Japan gaan ze gewoon verder. Vorig jaar oktober zou de Monju-reactor - Monju betekent letterlijk: ‘De wijsheid van Boeddha’ - worden geopend. Dat wordt nu eind 1995, het jaar waarin Ingenieur Koop de deur in Kalkar voor het laatst achter zich dicht hoopt te trekken.
‘HET IS NATUURLIJK erg treurig dat het ons niet gelukt is dit veelbelovende project te laten werken. Anderzijds hebben we in de vele jaren dat wij aan dit project hebben gewerkt, zo veel nieuwe kennis opgedaan dat wij daar als ingenieurs wel een zekere bevrediging uit kunnen putten. Maar het is duidelijk dat niemand van ons dit had verwacht en dat we er allemaal erg ongelukkig mee zijn.’
Maar heeft Koop nu niet het gevoel zijn leven lang voor niets te hebben gewerkt? ‘Dat gevoel zou ik hebben als ik dacht dat we de snelle-kweekreactoren niet nodig zouden hebben voor de energievoorziening. Maar ik denk dat we ze wel nodig hebben. Jammer genoeg zijn wij er te vroeg bij geweest. Nu gaat het erom de opgedane kennis te bewaren om haar op het juiste moment aan onze opvolgers te kunnen overhandigen. U kunt ervan uitgaan dat er in het jaar 2050, dus over zo'n zestig jaar, ook in ons land een aantal snelle-kweekreactoren zullen draaien. Da bin ich ganz sicher.’
Er blijft nog een probleem over: wat te doen met de kant-en-klare kweekreactor in de weilanden van Kalkar. Wim Smit stelt voor er een techniekmuseum van te maken. ‘Daar kunnen mensen leren wat er van komt wanneer men een bepaalde technologie ontwerpt zonder oog te hebben voor de bijkomende milieu- en maatschappelijke aspecten.’
Hafele reageert geirriteerd op de vraag wat er met Kalkar moet gebeuren: ‘Ik heb daar geen mening over en die wil ik ook niet hebben. Ik heb dat probleem niet veroorzaakt, dus ik ga het ook niet oplossen.’
Tot slot de heer Koop. De ingenieur, die ernaar streeft in 1995 alle gevaarlijke stoffen uit het gebouw te hebben verwijderd, probeert in de tussentijd zo veel mogelijk onderdelen te verkopen of weg te geven. ‘Alles is mogelijk en we nodigen iedereen die zich ervoor interesseert uit om hierheen te komen, het gebouw te bekijken en een voorstel te doen waarover valt te onderhandelen.’
Het gebouw is dus niet afgebroken in 1995?
‘Afbreken kost zo veel geld, dat hebben we helemaal niet. Wij kunnen dat niet doen en we hebben ook niet de wettelijke plicht om dat te doen. We vrezen wel dat een toekomstige eigenaar geconfronteerd wordt met de eis dat hij het na gebruik zal moeten afbreken en dat hij het daarom niet zal kopen.’
Wat gebeurt er dan?
‘Als het ons niet lukt het geheel te verkopen, dan sluiten we de toegangspoorten en laten we het gebouw aan zichzelf over.’
Dan kan de wind het overnemen?
‘So ist es. Het wordt dan jammer genoeg een lelijk gedenkteken dat de politici eraan herinnert wat ze hebben veroorzaakt.’