Het geruchtmakende interview met dr. L. de Jong in het jongste nummer van het Historisch Nieuwsblad roept veel vragen op, klein en groot. Opmerkelijk is bijvoorbeeld de keiharde kritiek die De Jong spuit over Nanda van der Zee, wier boek Om erger te voorkomen (1997) door De Jong wordt omschreven als «een waardeloos werk». Die stellingname is in hoge mate bevreemdend als men zich realiseert dat De Jong verleden jaar nog akkoord ging met een voorstel van uitgeverij SDU om Van der Zee zijn biografie te laten schrijven. Ten dienste daarvan, zo schrijft Van der Zee in een verleden week vrijgegeven open brief, gaf De Jong aan de historica een grote verzameling persoonlijke aantekeningen mee, die het geraamte had moeten vormen van het (vanwege ziekte nooit afgemaakte) derde deel van De Jongs memoires. Inderdaad laat het vertrouwen dat uit zo'n daad spreekt zich nauwelijks rijmen met De Jongs huidige oordeel over Van der Zee. Een mogelijke verklaring is dat De Jong blijkbaar tot het uiterste werd getergd toen zijn beoogde biografe in een later stadium afzag van de opdracht. Reden hiervoor was haar weigering een zogeheten ARA-verklaring te tekenen, hetgeen De Jongs oude werkgever, het Nederlandse Instituut voor Oorlogsdocumentatie (het Niod, voorheen het Riod), als voorwaarde had gesteld om Van der Zee toe te laten tot het archief. Volgens Van der Zee zou ondertekening daarvan neerkomen op «preventieve censuur» en dus gaf ze haar opdracht retour. De Jongs negatieve opinie over haar werk moet dan ook haast wel van die datum stammen.

Ook op andere punten — over de zaak-Weinreb en het NSDAP-lidmaatschap van prins Bernhard bijvoorbeeld — leidden de uitspraken van De Jong tot verwondering. Maar het grote spektakelstuk van het vraaggesprek is natuurlijk de zaak-Aantjes, de kwestie die als geen andere de oppermacht van De Jong als voorman van het Riod heeft gemarkeerd en die heden weer volop in de schijnwerpers staat. Vooropgesteld moet worden dat Aantjes in de hele zaak zeker niet vrijuit gaat. De man heeft nu eenmaal een broeierig oorlogsverleden. Zijn milieu, de gereformeerde bond van de Alblasserwaard, zadelde hem op met een traditionele pro-Duitse houding, die er onder meer voor zorgde dat hij als scholier op het Rotterdamse Marnix-gymnasium veel medeleerlingen tegen zich innam door onder meer te pleiten ten gunste van het Duitse bombardement op Rotterdam. Eenmaal gerekruteerd voor de arbeidsinzet in Duitsland belandde hij in de gelederen van de Germaanse SS, een Hitler Jugend-achtige organisatie ter ideologische heropvoeding van de naar Duitsland overgebrachte dwangarbeiders, waar Aantjes zich naar eigen zeggen alleen maar voor had aangemeld om terug te kunnen keren naar Nederland. Over al deze zaken zweeg Aantjes na de oorlog als het graf, en dat dat uiteindelijk leidde tot zijn val moet hem zelf dan ook worden aangerekend.

Anderzijds had Aantjes een beter lot verdiend dan hem is beschoren. Dat blijkt zonneklaar nu De Jong — zij het zeer zuinigjes — voor het eerst heeft toegegeven fouten te hebben gemaakt in de zaak-Aantjes. Tegen over het Historisch Nieuwsblad gaf De Jong toe met gemengde gevoelens terug te kijken op zijn historische optreden op 6 november 1978, toen hij en zijn Riod-collega A.J. van der Leeuw Aantjes publiekelijk aan de schandpaal nagelden. «Ik heb in de zaak-Aantjes een aantal fouten gemaakt», aldus De Jong in het Historisch Nieuwsblad. «De belangrijkste was dat ik bij de persconferentie veel te ongenuanceerd sprak. Daardoor ontstond het beeld van de veroordeling, zeker in talloze huiskamers. Ondanks mijn tv-ervaring was ik me er onvoldoende van bewust dat mijn stem als belerend en bij uitstek veroordelend zou overkomen.»

De zelfkritiek van «de geschiedschrijver des rijks» kwam als reactie op een uitzending van de Vara-serie Het zwarte schaap, waar Aantjes verleden maand een historische overwinning boekte in zijn voortslepende gevecht om rehabilitatie. In die uitzending werden de fouten van het Riod inzake Aantjes nog eens gereconstrueerd. Zo was de CDA-voorman geen lid van de Waffen SS, zoals De Jong en Van der Leeuw hadden gemeld. Daaruit volgde dat Aantjes ook niet in vreemde krijgsdienst was geweest, zoals het duo had volgehouden, en in plaats van kampbewaarder te zijn geweest in het strafkamp Port Natal bij Assen zat Aantjes daar juist gevangen, vanwege zijn weigering om toe te treden tot de Landstorm om tegen de Russen te gaan vechten. Al deze fouten van het Riod werden reeds in 1979 aangewezen door een parlementaire onderzoekscommissie, maar dat kwam als mosterd na de maaltijd. Bovendien: van erkenning van die fouten door De Jong en Van der Leeuw zelf was het tot op heden niet gekomen. Het interview met het Historisch Nieuwsblad leidde dan ook tot een stortvloed aan kritiek op de vroegere almacht van De Jong als «nationaal geweten». Fel was J.A.A. van Doorn in zijn column in Trouw van 26 januari. «Zonder dat er een officier van justitie of een rechter aan te pas was gekomen, was Aantjes publiekelijk veroordeeld en als een melaatse de wildernis ingejaagd», schreef Van Doorn. «De Jong en Van der Leeuw hebben hun misslag nooit volmondig toegegeven. Ze trokken zich terug op de stelling dat Aantjes over bepaalde belastende feiten jaren had gezwegen terwijl hij in een vroeg stadium de waarheid had moeten spreken. (…) Het is niet onjuist maar het klinkt nogal eigenaardig uit de mond van de ex-verzetsman Van der Leeuw, die in 1999 moest toegeven 55 jaar te hebben gezwegen over zíjn affaire: de beschuldiging dat hij tijdens een korte arrestatie door de Sicherheitspolizei in 1944 zou zijn doorgeslagen, met als gevolg dat twee leden van zijn onderduikgezin Heine werden weggevoerd en in een concentratiekamp omkwamen.»

Veel mensen, niet in de laatste plaats Aantjes zelf, zien in de affaire-Aantjes een politiek steekspel, met als inzet de macht in het CDA. Zo doen de nodige complottheorieën de ronde over de wijze waarop Aantjes’ oorlogsverleden naar buiten werd gebracht. De Jongs persconferentie van 6 november 1978 volgde nadat diezelfde dag door het Nieuwsblad van het Noorden naar buiten was gebracht dat Aantjes «bij de SS» had gezeten. Het Nieuwsblad, dat toentertijd onder hoofd redactionele leiding stond van Eef Brouwers (de huidige directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst), zou over het Riod-onderzoek zijn getipt door de echtgenote van dr. L. de Jong. Ze zou het hebben laten vallen tijdens een telefoongesprek met haar broer in Assen, die het op zijn beurt weer aan een groot aantal plaatsgenoten zou hebben doorverteld, zodat het uiteindelijk in het Nieuwsblad van het Noorden belandde en De Jong zich «gedwongen» voelde een persconferentie te beleggen. Velen vermoedden hierachter een publicitair opzetje. In het interview met het Historisch Nieuwsblad gaat De Jong in op deze beschuldiging. «Dat is kletskoek», zegt hij over deze theorie. «Wij waren al van plan een persconferentie te organiseren voor dat het nieuws in het Nieuwsblad van het Noorden verscheen. Het initiatief lag volledig bij ons en niet bij het Nieuwsblad van het Noor den of Dries van Agt, zoals weleens wordt gedacht. Geloof me, Van Agt had geen idee wat Aantjes in de oorlog had gedaan. Ik ontken elke betrokkenheid van Van Agt bij de val van Aantjes. Overigens ook die van andere ministers uit die tijd.»

Van Agt zelf kwam verleden jaar al op deze zaak terug toen hij in een opmerkelijke confrontatie met Willem Aantjes tijdens een uitzending van Buitenhof elke vorm van persoonlijke betrokkenheid bij diens val ontkende. Doel van de ontmoeting tussen de twee gewezen kemphanen was een verzoening, maar echt warmbloedig wilde een en ander maar niet worden. Daarvoor sprak uit de houding van Aantjes toch vooral fundamenteel wantrouwen tegen Van Agt. Van Agt herhaalde zijn verzoeningspoging tijdens de gememoreerde uitzending van Het zwarte schaap, toen hij de schuld van de hele zaak in de schoenen van het Riod schoof.

Voor Van Agt had de val van Aantjes onmogelijk op een beter tijdstip kunnen komen. De «hete herfst» van 1978 was een beslissend moment in de Nederlandse politiek. De polarisatie tussen PvdA en CDA had na de val van het kabinet-Den Uyl en de mislukking van de formatie van een tweede kabinet-Den Uyl dramatische vormen aangenomen. De PvdA vreesde dat het CDA naar Duits CDU-model zou worden omgevormd tot een «structurele antipode van het socialisme» en CDA-peetvader Piet Steenkamp beklaagde zich er dan ook over dat de sociaal-democraten alles in het werk stelden om interne verdeeldheid te zaaien tussen de diverse «bloedgroepen» van het christen-democratische bolwerk, gevormd door de katholieke KVP en haar protestantse tegenvoeters ARP en CHU.

Ook zonder de verdeel-en-heerspolitiek van Den Uyl c.s. had het piepjonge CDA echter al flink veel last van voortijdige implosies. Zo weigerde Aantjes als CDA-fractieleider aanvankelijk steun uit te spreken voor het nieuwe kabinet-Van Agt-Wiegel. Juist de door Aantjes vertegenwoordigde ARP-vleugel van het CDA was het meest teleurgesteld door de mislukking van de formatie van een twee de kabinet-Den Uyl. Diverse ARP-kopstukken hielden de politiek dan ook voor gezien. Zo vertrok in april 1978 Hannie van Leeuwen uit de Tweede Kamer. Zij was weer een dissident in eigen fractie, vanwege haar opinie dat de mislukking van Den Uyl II aan Aantjes te wijten was. Volgens Van Leeuwen was Aantjes als eerste verantwoordelijk voor de mislukking van de formatie omdat hij had geweigerd een ministerszetel in het nieuwe kabinet te bezetten. Die weigering kwam enkele maanden later in een geheel nieuw licht te staan. Had Aantjes geweigerd om minister te worden uit angst dat zijn oorlogsverleden naar boven kwam, waar slechts enkelen binnen zijn partij iets van wisten?

In oktober 1979, een maand voor de val van Aantjes, kondigde zijn politieke bloedbroeder Jaap Boersma, ex-minister in het kabinet-Den Uyl, zijn vertrek uit de Tweede Kamer aan. Boersma, die zich fel had gekeerd tegen de aangekondigde miljardenbezuinigingen van het kabinet Van Agt, zei dat CDA-voorzitter Steenkamp hem als «een luis in de pels van het CDA» was gaan zien. «Ik weet dat de heer Steenkamp en ook de minister-president weleens met argwaan naar mij keken en mijn doen en laten een gevaar voor het voortbestaan van het CDA hebben gevonden», zo verklaarde Boersma. Steenkamp en Van Agt ontkenden bij hoog en bij laag als «boze gees ten» te hebben opgetreden, maar Boersma zelf was daar in ieder geval niet overtuigd.

Diezelfde maand kwamen drie andere ARP-leden van de CDA-fractie in het parlement met keiharde kritiek op het beleid van het kabinet-Van Agt. In Hervormd Nederland dreigde kamerlid Jan Nico Scholten dat zes «dissidente» CDA'ers van de ARP-bloedgroep zich tegen het kabinet zouden keren als het evangelisch-sociaal geïnspireerde CDA-programma Niet bij brood alleen niet onmiddellijk in praktijk zou worden gebracht.

Woorden van dezelfde strekking spraken de ARP'ers Jan van Houwelingen en Sytze Faber. «Als ik de letters CDA uitspreek, moet ik mezelf niet gênant vinden», zei Van Houwelingen. Helemaal dreigend sprak Faber: «Als het gaat om sociale politiek, om bescherming van het zwakke in de maatschappij, behoort een christen-democratisch beleid links te zijn. Anders wordt ons uitgangspunt als een soort schaamlap gebruikt. Het kabinet-Van Agt moet eens heel goed ingepeperd worden, dat daar de eretekenen van het CDA liggen. Wordt daar de komende tijd te pragmatisch over gesproken, dan voorspel ik, dat het fout loopt met dit kabinet.»

De kersverse premier Van Agt zat met andere woorden met een politieke tijdbom in zijn eigen partij. Die tijdbom kon alleen tijdig worden gedemonteerd door de val van Aantjes, waarmee het ARP-segment in de CDA-fractie in een klap vleugellam werd gemaakt. Als Aantjes niet ten val was gekomen, had dat in die woelige jaren een wereld van verschil gemaakt. De kruisrakettencrisis zou bijvoorbeeld nog hoger zijn opgelopen, hoogstwaarschijnlijk resulterend in een scheuring binnen het CDA, waar de tegen de komst van de raketten gekante ARP'ers onder leiding van hun boegbeeld Aantjes — mits imago-technisch intact gelaten — een veel grotere politieke factor hadden kunnen zijn dan het resterende gezelschap «loyalisten» uiteindelijk was. Zo'n interne crisis had het CDA nooit overleefd. Op die manier had de PvdA een comeback in het Catshuis kunnen maken en waren de lange jaren van Lubbers er nooit gekomen. Voor Van Agt kwam de actie van De Jong en Van der Leeuw (nota bene zelf twee onvervalste PvdA-veteranen) als een geschenk uit de hemel. Hij gaf het onderzoeksduo dan ook carte blanche om naar buiten te treden met hun Aantjes-onderzoek. Het dubbele in de houding was dat Van Agt namens het kabinet geen oordeel over het rapport uitsprak, maar wel toestemming gaf om het te publiceren, zonder dat er enige vorm van controle op de juistheid van de feiten was uitgeoefend. Ook waren er geen eisen gesteld aan de wijze waarop een en ander zou worden gecommuni ceerd. «Het is toch van de dolle om aan een man van de wetenschappelijke statuur van De Jong in dit opzicht vermaningen mee te geven», zo excuseerde Van Agt zich daags na de publieke slachting van «de man die mijn vriend was en zal blijven». De premier verklaarde «een andere voorstelling» te hebben gehad van De Jongs persconferentie van 6 november: «Wij hebben de veronderstelling gehad, dat het op een wetenschappelijke en zakelijk-koele wijze zou gebeuren.»

Zo speelde Van Agt met verve de rol van de vermoorde onschuld, hetgeen hij tot op de dag van vandaag doet en ongetwijfeld zal blijven doen. Maar hoe hij ook zijn best doet, echt authentiek wil zijn heilige verontwaardiging over de val van Willem Aantjes maar niet overkomen. Daarvoor was zijn eigen politieke lijfsbehoud te veel gekoppeld aan de ondergang van Willem Aantjes.