Na een rabiate scheldtirade aan zijn adres door de burggraaf Valvert, een blaag van adel, stelt de titelheld zichzelf aan ons voor. In de sprankelende en – de directie van het openluchttheater in het Amsterdamse Bos zij geloofd geprezen – de berijmde spiksplinternieuwe vertaling van Erik Bindervoet, gaat dat zo.
Valvert: ‘Geteisem! Plurk! Rapalje! Imbeciel! Crapuul! Enorme zak!’
Cyrano: ‘Aangenaam. En ik heet Cyrano-Savinien-Hercule de Bergerac.’
Cyrano heeft dan al twee van zijn openings-‘nummers’ afgewerkt. Eerst jaagt hij een acteur, een ‘toneelspelersgezwel’ (in zijn bewoording), Montfleury geheten, gewapenderhand de bühne af:
‘Meneer, de Muze heeft nog nooit van u gehoord.
Maar kende zij u wél, dan zou ze, erewoord,
U muzikaal dit schouwtoneel aftrappen, en voorgoed!
Als zij zou zien hoe duur en dom en dik u doet!’
Wanneer voornoemde burggraaf Valvert de neus van Cyrano, zijn handelsmerk én het tragisch uitsteeksel waar zijn hele leven zo ongeveer om draait, magertjes ‘heel groot’ noemt, doet Cyrano de Bergerac hem voor hoe je die neus met élan en dichtersplezier kunt bespotten. Wat een spetterende alleenspraak oplevert (waaruit we hier niets verklappen) waarna hij zijn boutade aldus snierend afsluit:
‘Dat hád je kunnen zeggen, beste man, in theorie,
Wanneer je wat cultuur bezat en wat esprit:
Maar van esprit heb jij, betreurenswaardig creatuur,
Geen kaas gegeten en nog minder van cultuur.’
Dan wordt de burggraaf pas écht beledigend in zijn textuur. En ziedaar: het wapen van de dichter/vechter begint te kriebelen. Overigens een grootse motivatie waarom Cyrano het vechten almaar niet kan laten: zijn degen jeukt. Tijdens het daaropvolgende duel maakt hij en passant een gedicht. ‘Een ballade. Drie achtregelige coupletten/ Met een vierregelig envooi, genoeg om jou opzij te zetten’. En dat is dan het derde grote nummer in het eerste bedrijf van Cyrano de Bergerac. Het overgrote deel van de humoristische kwinkslagen in de moeder van alle romantische komedies hebben we dan wel zo ongeveer gehad. Het publiek is nu voldoende opgewarmd voor het tragisch levenslot van de bravoure-held.
En het mag gezegd: dat leven van de echte, de historische Cyrano de Bergerac was weinig vrolijk. Hij werd geboren in 1619 en stierf jong, al op zijn 36ste. Als jonge man raakte hij zwaar gewond in de slepende oorlog tussen Frankrijk en Spanje. Hij stortte zich daarna in het culturele leven van de Franse provincie en Parijs en maakte deel uit van een vriendengroep rond de wiskundige en filosoof Pierre Gassendi, een volgeling van Descartes en Locke. In dat gezelschap moet hij een andere vrijdenker uit zijn jaren, de iets jongere toneelschrijver Molière hebben ontmoet, die hij zeer bewonderde. Voor een van zijn bekendste kluchten, De schelmenstreken van Scapin, heeft Molière een scène gejat uit een toneelstuk van de historische Cyrano, Le pédant joué (‘de gespeelde wijsneus’), dat overigens geen succes had. Die gestolen scène in Molière’s wél succesvolle Scapin is een klassieker geworden. Dat verneemt Cyrano in de slotscène van het toneelstuk van Rostand en glimlachend stelt hij vast: ‘Heel mijn leven souffleer ik anderen – en mij vergeten ze.’
De Franse toneelschrijver Edmond Rostand (1868-1918) heeft een flinke stok voor dat vergeten gestoken. Rostand deed vanaf zijn 25ste pogingen om het Franse romantische versdrama nieuw leven in te blazen. Hij riep daartoe de hulp in van klassieke helden in een nieuw jasje (Don Juan), van quasi-historische figuren (de zoon van keizer Napoleon, het Adelaarsjong, de titelheld in Rostands L’Aiglon) en hij schakelde grote sterren in (Sarah Bernhardt). Het wilde niet echt vlotten. In de figuur van Cyrano de Bergerac boorde Rostand een goudmijn aan. Een durfal, die het puntig staal van zijn degen koppelt aan de vilein geslepen dichterspen, die ook vervuld is van levensangst door zijn mismaakte neus. Hij is in het diepst geheim (alleen enkele vertrouwelingen weten ervan) smoorverliefd op zijn nicht Roxane. Die op haar beurt verliefd is op de jonge baron Christian de Neuvillette, cadet bij Cyrano’s Gasconjer vechtersbazen. Die liefde is wederzijds.
Roxane valt echter niet slechts op fysieke aantrekkingskracht, ze valt ook op zwier, op tekst, op esprit. En in de taal is Christian een stotterende stuntel. Het is Cyrano die met het idee komt om zijn lyrisch woordenspel te koppelen aan het mooie lijf van Christian. Achter de façade van die knappe kop kan Cyrano eindelijk kwijt wat hem voor Roxane aan zoete woorden op de lippen brandt. De magie van het woord wint. Roxane wordt verliefder op de auteur van de liefdesbrieven dan op de mooie jongen die ze ondertekent. En Christian ontdekt dat. Voor die ontdekking gaat knellen sterft hij in een smerige oorlog. Roxane verdwijnt als treurende weduwe in een klooster. En Cyrano moet opnieuw zwijgen. Bijna vijftien lange jaren. Tot in zijn stervensuur de waarheid door een toevallig incident wordt onthuld.
Het stuk Cyrano de Bergerac ging op Onnozele Kinderen, 28 december 1897, in première in het Théâtre de la Porte-Saint-Martin in Parijs. Met de raskomediant en karakterspeler Coquelin in de titelrol, 56 jaar op dat moment, vrij oud voor zo’n zware toneelpartij. Hij heeft het personage tot 1899 zo’n vierhonderd keer gespeeld, in een reprise tot aan zijn dood in 1909 nog eens een paar honderd keer. Toen de legendarische, in maart van dit jaar overleden Franse regisseur Jérôme Savary in 1983 in Parijs een nieuwe versie van Cyrano maakte, werd in het programmaboekje vermeld dat het stuk sinds de wereldpremière in Frankrijk zo’n veertienduizend keer is gespeeld, met een kleine dertig titelrolvertolkers.
Het stuk bezorgde Edmond Rostand eeuwige roem. Na de vijfde voorstelling, op 1 januari 1898, werd hem door de Franse president het Légion d’Honneur opgespeld. In 1901 trad Rostand toe tot de Académie Française. Het niveau van Cyrano heeft hij nooit meer gehaald.
De toneeltekst Cyrano de Bergerac wordt vaak weggezet als goedkoop vermaak en romantische edelkitsch, als een futiele cape degen-comédie. Dat op zichzelf weer zouteloze verwijt bracht de Franse literatuurcriticus Michel Onfray in zijn essay Filosofie van de zwier tot een kleine litanie aan kwaliteiten en thema’s die hij bij Edmond Rostand de revue ziet passeren: ‘Een toneelstuk over de manier waarop genot functioneert, over ooit gegeven woorden en gezworen eden, vriendschap en kameraadschap, verleiding en de macht van de taal, trouw, moed, elegantie, kracht en virtuositeit, het effect van tijd op het gevoel, de relaties tussen verlangen, hartstocht en liefde, vlees en geest, lichaam en ziel, vrijheid, onafhankelijkheid en trouw aan je principes. Is dat niet genoeg?’
Cyrano is in alles een kunstmens, een ongrijpbaar vehikel van allesverzengende liefde. Hij dendert nagenoeg zonder psychologische struikelbrokken door naar zijn magistrale einde: een duel met Magere Hein dat hij wel moet verliezen. Er zijn maar een paar momenten in het stuk waarop hij emotioneel in stukken breekt. Eventjes. Bijvoorbeeld wanneer hij vertelt dat de avonden hem zo weemoedig maken, omdat hij dan schrikt wanneer het maanlicht de enorme schaduw van zijn neus op de muren projecteert. Of op het moment dat hij moet toezien hoe zijn rivaal, voor wie hij zojuist het eloquente verbale voorspel bij elkaar heeft gedeclameerd, de kus incasseert. Maar verder raast Cyrano met vlammend speelplezier door de vertelling.
Nederland heeft na de Tweede Wereldoorlog enkele memorabele vertolkers van de rol gekend. Voor de ouderen is dat in de eerste plaats Guus Hermus (1918-2001) geweest. Hij speelde de rol zelfs twee keer, in 1975 in de regie van Ko van Dijk bij Joop van den Ende – Hermus was toen even oud als Coquelin bij de wereldpremière. In 1962 speelde Hermus zijn meest legendarische Cyrano, bij het Rotterdams Toneel in de regie van Ton Lutz. Met veertig acteurs op de speelvloer. Een triomf ‘à grand spectacle’, zoals de criticus Gomperts schreef: ‘Decors en zetstukken werden onder zichtbaar opgehangen lampen bij open doek gechangeerd, terwijl een stem uit een luidspreker de bijpassende toneelaanwijzingen reciteerde. Dit procédé werkte op een gelukkige manier ironiserend. Tussen de bloedige romantiek door werd als het ware sympathiek geknipoogd.’ De productie haalde zestig uitverkochte voorstellingen. De mooiste scènes zijn door Philips op een grammofoonplaat gezet.
In 1985 trad een nieuwe Cyrano aan, Gees Linnebank (1945-2006), bij wie de verscheurdheid door liefdesverdriet op de voorgrond stond, de broze breekbaarheid van de titelfiguur, verborgen achter declamatorische bravoure. Linnebank was ook leraar op de toneelschool en acteur Stefan de Walle was een van zijn leerlingen. In 2003 ging die de rol zelf spelen.
Deze zomer, in het openluchttheater van het Amsterdamse Bos, vertolkt Bram Coopmans Cyrano. Hij is de afgelopen jaren veel te zien geweest in ensceneringen van Toneelgroep Oostpool en hij was een belangrijk speler in zes delen uit de cyclus Mighty Society van Eric de Vroedt. Coopmans heeft de zweterige performance van een goeie kermisspeler: nooit gelikt, vaak raak. Wanneer zijn belangrijkste tegenvoeter in het stuk, graaf De Guiche, hem in de eerste acte neerzet als ‘slecht geklede rasplebejer’ zal hij, in de vertaling van Erik Bindervoet, déze karakteristiek ten beste geven van een van de kleurrijkste figuren uit de toneelgeschiedenis:
‘Ik mis de kostumering van de patjepeeër,
Dat klopt. Mijn zwierigheden zijn moreel van aard,
Van buiten slordig maar van binnen fijnbesnaard.
En alles blinkt en glanst aan mij als ik voorbij rijd,
Getooid, gesierd, bepluimd, met mijn bravoure en vrijheid;
’t Is geen flatteus postuur dat zo komt aangezet,
Het is mijn ziel die ruggengraat heeft, geen korset!’
Cyrano de Bergerac speelt in het openluchttheater van het Amsterdamse Bosvan 23 juli t/m 7 september, van dinsdag t/m zaterdag, aanvang 21.30 uur. Regie: Ingejan Ligthart Schenk. Met Bram Coopmans (Cyrano), Jochem Stavenuiter (Christian) en Alejandra Theus (Roxane)