Hun officiele installatie als een soort geheime militaire beweging in de strijd tegen het oprukkend protestantisme vond plaats in 1540, onder het veelzeggende motto ‘Regiminis militantis ecclesiae’. Oprichter was de Baskische priestersoldaat Ignaas, die eigenlijk niets liever deed dan in Palestina moslims wijs maken dat ‘Gods schaduw op aarde’ niet de kalief was maar ene Boutros Farnesi Rumi, bij ons beter bekend als de Grote Nepotist Zijne Heiligheid Paulus III (1534-49).
De buurt van de Piazza Venezia in Rome. Op het wat lullige pleintje aan het einde van de Corso Vittorio Emanuelle II gebaren een paar travestieten de langsrijdende automobilisten dat ze hen willen pijpen. Dit is het epicentrum vanwaaruit de jezuieten hun wereldomspannende activiteiten begonnen - om te redden wat er te redden viel nadat Maarten Luther in 1517 zijn 95 stellingen aan de slotkerk van Wittenberg had gespijkerd. Vanaf het Gesupleintje loopt de Corso dwars door Rome naar de vangarmen van het Sint Pietersplein. Vaak is beweerd dat hier, en niet in het Vaticaan, de ware doch geheime macht van de rk-kerk ligt.
De baas van de jezuieten wordt il papa neri, ‘de zwarte paus’ genoemd. Zelf noemen de jezuieten hem ‘de generaal’. In een van de gebouwen aan dit plein, op nummer 45, bevindt zich het bastion van de generaal. Aan hetzelfde pleintje ligt de hoofdkerk van de jezuieten, simpel de Gesu (de Jezus) geheten. Anders dan de Sint Pieter aan het andere uiteinde van de Corso verraadt niets aan de buitenkant van de Gesu wat je binnen te wachten staat. Jezuieten menen dat de eenvoudige en sobere buitenkant van deze kerk getuigt van de ingetogen levenshouding van de ordeleden. Niets aan de buitenzijde doet de overweldigende, uitbundige en luidruchtige explosie van het barokke interieur vermoeden. De Gesu is de bakermat van een bouwstijl die oorspronkelijk als jesuite maar nu algemeen als barok wordt aangeduid: het antwoord op het gezemel van Luther dat er op God bezuinigd diende te worden.
Letterlijk alles in deze kerk is van krullerige ornamenten voorzien. Geen centimeter rechte lijn, alles buigt, draait en kronkelt. Het duizelt je als je in de Gesu naar het plafond kijkt. De zoldering is zo geschilderd dat het lijkt of de hemel openbarst. Mollige engeltjes hangen in trossen uit de raamkozijnen. Deze kerk is het voorbeeld voor elke jezuietenkerk: van buiten eenvoudig, van binnen een kakofonie van krullen, toeters en bellen. Het hoogtepunt van al dit gekrul ligt niet bij het hoogaltaar, maar in de linkerzijbeuk met in zwaar verguld zilver de stoffelijke resten van Sint Ignatius (1491-1556), de stichter van de grootste, voornaamste en meest gevreesde van alle kerkelijke orden.
SINT IGNAAS werd als Inigo Lopez geboren als jongste zoon van een Baskisch edelman. Vrome biografen laten over zijn liederlijke jeugd niet meer los dan dat hij ‘een ridder wilde zijn, krijgsroem behalen en galanterie bedrijven’. Dat deed hij aan het hof van de Isabel en Ferdinand. De geloofsijver van Isabel behelsde een etnische zuivering van de (veelal tot het christendom bekeerde) Berbers, Arabieren en joden. Als officier in het katholieke leger wist Ignaas zich volgens zijn biograaf Bernard van Meurs sr. ‘een uitstekende naam te veroveren’. Ignaas was ook van de partij toen de Fransen in 1521 de vesting Pamplona belegerden, tot een kanonskogel zijn rechterbeen trof. Een langzaam herstel, nadat eerst het schreefgegroeide bot opnieuw moest worden gebroken, openbaarde ‘s mans genot in pijn en lijden, want het opnieuw breken gebeurde 'zonder een spier te vertrekken’ en hij liet zich ook ‘verdere pijnlijke operaties welgevallen’. In bed las hij veel. Eerst nog ridderromannetjes, later ook Ludolphus van Saksens boek over het lijden van Christus en ‘inspirerende’ hagiografieen over de martelaren van het geloof.
Dan verschijnt niemand minder dan de Heilige Maagd Maria aan Ignaas’ bed. Hij belooft haar dat hij, zodra hij is genezen, de rest van zijn leven zal vechten voor haar zoon Jezus Christus. Hij houdt woord en vertrekt uit zijn geboorteplaats Loyola naar het heiligdom van Montserrat bij Barcelona. Wel wil hij eerst boeten voor zijn zondige leven. Hij laat zich ‘net als Christus’ graag midden in zijn gezicht spugen en vraagt toevallige passanten hem stevig af te ranselen of hem anders letterlijk af te zeiken. Zelfs Van Meurs geeft toe dat Ignaas ‘schromelijk overdrijft’. Zo ‘besteedt hij drie dagen aan een generale biecht’, hult zichzelf in een boetekleed, brengt een nacht geknield door voor het beeld van de Zwarte Madonna van Montserrat en vertrekt dan naar Manresa in Catalonie. Daar worstelt hij een jaar lang met ‘grote inwendige moeilijkheden’. Uiteindelijk worden ‘mystieke genaden’ zijn deel. Zijn ervaringen schrijft hij op in Geestelijke oefeningen, het rode boekje van de jezuieten, ‘een veilige gids op weg naar volmaaktheid’.
Ignaas gaat naar Palestina om daar te werken aan het zieleheil der mohammedanen. Tijdens de zeereis ‘trad hij krachtig op tegen het onzedelijk gedrag der matrozen, zodat deze hem onderweg op een eiland aan wal willen zetten’. Een mystieke storm verhindert dit. Hoewel hij - volgens de hagiografen - enorme successen boekt in Palestina, krijgt hij geen toestemming zich blijvend in het Heilige Land te vestigen.
De inmiddels 33-jarige Ignaas gaat Latijn studeren te Barcelona en aan de universiteit van Alcala. Als hij hier zijn Geestelijke oefeningen propageert, wordt hij bij de inquisitie aangeklaagd als nieuwlichter. Hij krijgt echter vrijspraak. Hetzelfde gebeurt later in Salamanca. Wel wordt het hem verboden om over het geloof te spreken met de bevolking.
Ignaas trekt, bedelend, door heel Europa. In Parijs wordt de excentrieke Bask voor de zoveelste keer aangeklaagd bij de inquisitie en met openbare geseling bedreigd. Met een clubje biechtfanaten trekt hij in 1534 opnieuw naar Montserrat. Daar belooft hij aan het beeld van de Zwarte Madonna dat ze de moslims in Palestina zullen bekeren. Drie jaar probeert het clubje op de kade van Venetie zich in te schepen, maar niemand wil hen overvaren.
Dan verschijnt Jezus aan Ignaas, die hem mededeelt: ‘Te Rome zal ik u genadig zijn.’ Het clubje besluit hun diensten ter uitbreiding van het ware geloof aan te bieden aan paus Paulus III. De 47-jarige Ignaas wordt tot priester gewijd en begint zijn biechtclubje als een kloosterorde te organiseren. Bovenop de drie gewone kloostergeloften komt een vierde eed: bijzondere gehoorzaamheid, aanhankelijkheid en trouw aan de paus.
Als Ignaas in Rome slachtoffer wordt van roddel en achterklap, eist hij een gerechtelijk onderzoek. Hij krijgt genoegdoening. Er zijn wat moeilijkheden rond de pauselijke goedkeuring van zijn kloosterregels, maar uiteindelijk geeft Paulus III zijn toestemming. In 1540 is de orde der jezuieten een feit.
In het conclaaf voor de verkiezing van de eerste generaal van de orde wordt Ignaas de eerste opperbevelhebber. De resterende vijftien jaar van zijn leven voert hij vanuit Rome bevel over zijn snel groeiende leger van priesters. De beweging groeit razendsnel en breidt zich als een olievlek over de hele wereld uit.
VANAF 1547 BEGONNEN de jezuieten les te geven en al rap hadden ze een monopoliepositie op scholen en universiteiten. De orde was inmiddels een macht om rekening mee te houden. De republiek Venetie beging de fout twee jezuieten aan te klagen wegens ‘schandelijke vergrijpen’ en ze gevangen te zetten. Men weigerde deze gevangenen uit te leveren aan paus Paulus V. Gevolg was dat in 1606 de doge en senaat van de republiek werden geexcommuniceerd, waarop als tegenmaatregel prompt alle jezuieten uit het grondgebied van Venetie werden verbannen.
De rol van de jezuieten in de rest van de wereld was echter nog lang niet uitgespeeld. Het elitecorps hielp Urbanus VIII bij de versterking en uitbreiding van zijn pauselijk leger. Maar de jezuieten waren niet alleen soldaten. Jezuietenarchitecten tekenden barokke Gesu-klonen, pauselijke vestingwerken, dwangburchten, arsenalen en wapendepots. Jezuieten ontwierpen kanonnen die gegoten werden uit metaal verkregen uit de omsmelting van kunstschatten uit de (heidense) klassieke oudheid. Jezuieten plezierden de heilige vader met ‘geschenkjes’ als de val van het hugenotenbolwerk La Rochelle en de inname van Maagdenburg door Tilly. Zij ‘hielpen de paus en het ware geloof’ te triomferen in het beruchte proces tegen Galilei en wisten hem vervolgens over te halen de colonnades te bouwen rond het Sint Pietersplein.
Jezuieten waren biechtvaders aan vrijwel alle Europese hoven en op de hoogte van de diepste gedachten van de heersers. Ze waren de opvoeders van de vroegere en huidige politieke leiders, zoals in ons land Lubbers en Van Mierlo. Jezuieten hadden macht over pausen, keizers, koningen, presidenten en ministers. De grofste chantage en moorden, ook op hun onwelgevallige pausen, werden niet geschuwd om kritiek op de jezuieten de kop in te drukken.
De Nederlandse priester Cor Jansen (Cornelius Jansenius, 1585-1638) moest niks hebben van de jezuieten. Deze Leerdammer maakte school als hoogleraar in de godgeleerdheid te Leuven en werd in 1631 bisschop van Ieper. Cor had al een paar boeken geschreven over de theologische strijdpunten van die dagen, en de manier waarop de jezuieten met het geloof omsprongen vond hij in strijd met waar het om ging in het christendom. In dat kader vatte hij de opvattingen van Augustinus over genade, voorbeschikking en vrije wil samen in het driedelige werk Augustinus. Dat boek verscheen twee jaar nadat Cor aan de pest was overleden.
De jezuieten waren des duivels, maar wisten met de, dank zij jezuietenvernuft zo uitstekend functionerende aflaathandel, dit soort ideeen uit te bannen. Binnen het jaar wist heel de wereld dat paus Urbanus VIII het werk op de index van verboden boeken had geplaatst. Tussendoor werd een aantal stellingen van Augustinus ‘herzien’ en voor ‘ketters’ verklaard in de bul In eminenti. Betere reclame kon het boek van Cor Jansen niet krijgen: zijn boek werd een bestseller in heel Europa.
Zo bezaten ook alle monniken van het Franse Port Royal, ten zuidwesten van Versailles, een kopie. Dit uit 1204 stammend cistercienzerklooster zou het middelpunt van muiterij tegen het jezuietisme worden. Het complete klooster ging over tot het jansenisme - inmiddels had het boek van Cor Jansen een zeventiende-eeuwse richting binnen de katholieke kerk doen ontstaan. De bewoners van Port Royal viel verbanning en vervolging door de jezuieteninquisitie ten deel. Het klooster zelf werd opgeheven en tot de grond toe afgebroken. Veel jansenisten vonden een schuilplaats in Holland, vaak binnen de oudkatholieke kerk, die zich in 1723 van Rome afscheidde.
Wat de jezuieten in Europa kwijtraakten, kregen zij dubbel en dwars terug in de Nieuwe Wereld. De Amerikaanse historicus Parkman schrijft dat er bij de verovering van Amerika ‘geen Kaap werd omvaren en geen rivier opgegaan zonder dat een jezuiet voorging’.
In China echter ging het mis, en wel door een fatale Romeinse beslissing. Rome beging de enorme blunder het idee van de jezuieten van een integratie van de Chinese en katholieke cultuur te verwerpen. Zo heeft China nooit een katholiek land kunnen worden.
DE JEZUIETEN LIETEN zich er niet door weerhouden hartstochtelijk te strijden tegen elke criticus van de beweging. De vooraanstaande positie en de uitgestrekte werkzaamheid van de organisatie maakte haar tot de energiekste verdedigster van de dogma’s en de autoriteitsgedachte. Bovendien hadden hun politieke invloed aan de hoven, hun monopoliepositie in het onderwijs en hun deelname aan handelsactiviteiten de jezuieten niet alleen zeer machtig maar ook onmetelijk rijk gemaakt - niet gehinderd door hun met de mond beleden ‘armoede’ en ‘eenvoud’.
Vooral in Portugal maakten zij het erg bont. Uiteindelijk stapelden de beschuldigingen dat hun huizen veelal knapenbordelen waren, waar allerhande sm-spellen werd bedreven, zich zo hoog op dat Benedictus XIV (1750-58) er niet langer omheen kon. Hij gaf zijn zetbaas in Lissabon, kardinaal Saldanha, opdracht de jezuietenhuizen in Portugal te inspecteren. De kardinaal van Lissabon trad streng tegen de orde op en sloot een aantal van hun relax boy-centra. Toen de jezuieten ook nog de hand bleken te hebben in een moordaanslag op de Portugese koning in 1758, werden alle jezuieten uit het land verbannen en het vermogen van de orde geconfisqueerd.
Even later gebeurde hetzelfde in Frankrijk. Het parlement hief in 1762 alle jezuietencolleges op en verbande de orde uit Frankrijk. Clemens XIII gooide nog even olie op het vuur met zijn bijzondere bul ‘apostolicum pascendi munus’, waarin hij de jezuieten voor hun ‘menigvuldige verdiensten’ de hoogste lof toezwaaide. De verspreiding van deze bul werd in veel landen verboden. Toen bleek dat de jezuieten achter een oproer in Madrid zaten, werden ze in 1767 ook uit Spanje en de Spaanse kolonien verbannen. In datzelfde jaar werden ze tevens uit verschillende Italiaanse staten verdreven en op 21 juli 1773 hief paus Clemens XIV de jezuietenorde op.
Toch ging ook dat niet zonder slag of stoot. Met name in de kerkelijke staat ging het er hard aan toe en werd de ‘zwarte paus’ met geweld naar de pauselijk kerkers in de Engelenburgt gevoerd. Het kwam paus Clemens duur te staan. Een jaar na de opheffing werd hij vergiftigd. De ‘zwarte paus’ bezweek op 24 november 1775 in de martelkelders van de Engelenburgt.
De opheffing was echter niet van lange duur. Bovendien werd er niet overal gehoor aan gegeven. Zo bleef de orde in het Rusland van Catharina II gewoon voortbestaan, en in 1804 werd het jezuietisme met pauselijke toestemming alweer in Napels bedreven. De definitieve come-back vond op 7 augustus 1814 plaats met het verschijnen van de bul Sollicitudo omnium van Pius VII.
De societeit van Jezus blijkt nog springlevend. Dat paus Johannes Paulus I (26 augustus - 28 september 1978) op het moment van zijn plotselinge dood een akte van beschuldigingen tegen de jezuieten las, kan geen toeval zijn.