Tobias Menzies als The Duke of Edinburgh en Olivia Colman als Queen Elizabeth © Des Willie / Netflix

Net in het nieuwe jaar 2013 gaf Hilary Mantel, schrijfster van Wolf Hall, een lezing in het British Museum, Londen, met de titel ‘Royal Bodies’. Ze vertelde hoe ze eens was uitgenodigd voor een evenement op Buckingham Palace, waar de koningin audiëntie hield. Ze kon zich er niet van weerhouden door de menigte heen naar de koningin te staren, ‘zoals een kannibaal naar zijn maaltijd kijkt’. Ze wist dat staren onbeleefd was, maar ze kon het niet laten; het was alsof alle gasten verdwenen waren en alleen de koningin nog bestond. ‘Ik wilde me verontschuldigen. Ik wilde zeggen: het is niets persoonlijks, ik kijk niet naar u, ik kijk naar de monarchie.’

Het echte onderwerp was niet koningin Elizabeth, maar de toekomstige koningin, koningin Kate. Voor de toehoorders lag de bruiloft van het jaar daarvoor van Kate Middleton en prins William nog vers in het geheugen; in geen twintig jaar had Groot-Brittannië zoveel adellijke pracht en praal opgediend. Maar wat precies was de aantrekkingskracht van Kate? vroeg Mantel zich af. ‘Ze komt over alsof ze door een comité is ontworpen en door vaklui is gebouwd’, met een plastic glimlach en een pijnlijk smalle taille, ‘zonder nukken, zonder eigenaardigheden, zonder het risico op het tevoorschijn komen van zoiets als een karakter.’

Was het flauw om zo op haar uiterlijk in te zoomen? Natuurlijk, zei Mantel, maar als we het over koninginnen hebben, hebben we het over lichamen, want ‘a royal lady is a royal vagina’. Hun persoonlijkheden doen er, helaas, niet toe; ze bestaan uitsluitend binnen de context van hun nageslacht, dat maakt hen zo mysterieus: ‘Koninklijke mensen zijn zowel goden als beesten. Ze zijn mensen maar ze zijn bovenmenselijk, de drager van een bloedlijn; ze zijn fokdieren, verzamelingen organen.’ De conservatieve media vielen over Mantel heen en tot op de dag van vandaag is ze een geliefd haatobject voor ze. De koninklijke familie zal zich er zelf waarschijnlijk een stuk minder druk om maken: het jaar na haar lezing werd Mantel op de verjaardag van de koningin verheven tot Dame Commander of the Order of the British Empire.

Natuurlijk is er weinig zo saai als het aanhoren van iemand die nog eens goed van wal steekt tégen het koningshuis. Alle republikeinse argumenten zijn bekend. Over het ondemocratische karakter van een koningshuis, het archaïsche idee van overerving, over hoeveel die paleizen ‘de belastingbetaler!’ kosten, over hoe notoire prutsers (zie: prins Andrew) op basis van niets meer dan hun familienaam prominente posities in de maatschappij kunnen innemen. The Crown – de immens populaire Netflix-serie waarvan het derde seizoen nu net beschikbaar is – is dan ook het best als er niet wordt georeerd over de onmenselijkheid van de troon, die geen ruimte biedt aan eigen wil (zie, in The Crown: de eeuwig klagende afgetreden Edward VIII) of persoonlijke extravagantie (zie: prinses Margaret), die niet zit te wachten op diepere inzichten over dienstbaarheid versus persoonlijke vrijheid (zie: de jonge prins Charles). De serie is het meest aangrijpend als ze gewoonweg de kleine gestes, de kleine menselijke momenten laat zien.

Het onovertroffen aangrijpendste moment zit, wat mij betreft, nog steeds in de tweede aflevering van seizoen één, als koning George VI, Elizabeths vader, op kerstavond door een meisje uit een kerstkoor een papieren kroon krijgt opgezet. Die dag heeft hij zijn kankerdiagnose gekregen en opeens staat hij daar tussen de mensen ‘In the bleak midwinter’ mee te zingen. Iedereen kijkt naar hem, hij moet zich groot houden, alles loopt door elkaar heen, burgers, vorst, leven, dood, een publiek bestaan, een privémens – meer hoeft er verder niet gezegd te worden.

De koningin dept een woestijndroog oog en vraagt zich af of er niet iets mis is met haar

Toch zegt The Crown het af en toe wel hardop – de serie kan het niet laten, de spanning tussen het menselijke en het koninklijke is the bread and butter van de serie. In dit derde seizoen is vooral prins Charles het lijdend voorwerp; zelden had een prins zo weinig agency over zijn eigen pad, telkens is er een premier of een oud-oom die hem een andere kant op dirigeert dan hij zelf voor ogen heeft. Wanneer hij bij zijn moeder verzucht dat hij niet alleen een prins is, maar ook een mens, zegt die dat ‘niemand op de mening van een mens zit te wachten’. Bits.

Het nieuwe seizoen is zowel te veel als te weinig. Te weinig: van The Beatles en ‘swinging London’ maken we amper iets mee, op een paar mensen in shirts met bloemetjesmotief na. Engelands enige wereldkampioenschap voetbal in eigen land wordt overgeslagen, net als het huwelijk van prinses Anne en Enoch Powells xenofobe ‘Rivers of Blood’-speech, terwijl er toch een acute lijn loopt tussen Powell en Johnson/Farage. En te veel: president Johnson is te boers (waarom gebruikt de president van de Verenigde Staten een openbaar toilet?), de ontdekking van de spionage van Sir Anthony Blunt wordt er doorheen gejast (zijn openbare ontmaskering was een van de eerste daden van Thatcher, het leidde tot een weergaloze mediarel in 1979), net als de uitvaart van Churchill in 1965 (volgens historicus Ian Morris de laatste echt grote imperiale gebeurtenis). Mediabaron Cecil King polste inderdaad Lord Mountbatten om een coup tegen de labour-regering van Harold Wilson te leiden – waarop Mountbatten opstond en wegliep. In de serie overweegt hij het bloedserieus. Maar goed: Mountbatten wordt dit seizoen gespeeld door Charles Dance, een acteur naast wie een Doberman een knuffelbaar schoothondje lijkt. Je kunt hem niet niet-kwaadaardig inzetten.

Josh O’Connor als prins Charles © Colin Hutton / Netflix

Gelukkig is The Crown ook héérlijk. Onder alle omstandigheden zijn de decors opulent, de acteurs geweldig en zitten de dialogen vol Shakespeare-citaten. Op zijn best is de serie wanneer ze niet te veel in een aflevering wil doen en de ontwikkelingen van de personages samenvallen met de historische gebeurtenissen in het land. Hoogtepunt is de aflevering rond Aberfan: na hevige regenval in 1966 zakte een afvalberg weg uit een steenkolenmijn net naast het dorpje Aberfan in Zuid-Wales. Een rivier van steen en gruis raasde de berg af, recht een basisschool in. 144 mensen kwamen om, waaronder 116 kinderen.

De aflevering is zeldzaam mooi gefilmd en zeldzaam slim verteld. Op de dag vóór de ramp krijgen de schoolkinderen als huiswerk een Anglicaanse hymne op die ze moeten oefenen, ‘All things bright and beautiful’. We zien de kinderen naar huis gaan, de buren groeten, met hun ouders eten, in bad gaan, vrolijk de hymne oefenen. De 116 kinderen krijgen natuurlijk niet allemaal een gezicht, maar in de vignetten gaat de mijnwerkersgemeenschap leven, je voelt de sociale cohesie – en dan spuwt de zwarte lawine van gruis door de schoolramen naar binnen.

In de serie komt premier Wilson bij de koningin vragen of ze niet naar het dorpje toe wil gaan, ‘om emotionele steun te verlenen’. Wat, zegt de koningin, ‘een toneelstukje opvoeren?’ Nee, zegt premier Wilson voorzichtig, ‘ik zei niet “een toneelstukje opvoeren”, ik zei “emotionele steun verlenen”.’

Als ze eenmaal in Wales aankomt, wijst haar privésecretaris haar er nog op dat ‘dit Wales is, niet Engeland’, en dat het tonen van emoties hier wordt toegejuicht. Later dept de koningin een woestijndroog oog en vraagt ze zich af of er niet iets mis is met haar. Ze heeft de emoties gewoon niet in huis.

Opeens opent The Crown daarmee een nieuwe deur tot het personage. Dat heeft er allicht ook mee te maken dat Elizabeth door een andere actrice wordt gespeeld. In de eerste twee seizoenen werd ze gespeeld door Claire Foy, een jonge actrice met een onbetreden-sneeuw-achtig gezicht. Elk sociaal ongemak kon je haar vergeven, omdat je continu dacht: ze is jong, ze weet niet beter, ze doet haar best een rechte rug te houden want dat moet nu eenmaal op de troon. De jonge Elizabeth werd continu door haar familie geïmpregneerd met de boodschap dat ‘individualiteit’ de kroon kan ondermijnen, en dat protocollen altijd voorrang hebben op liefde en andere emoties.

Nu wordt de koningin gespeeld door de tien jaar oudere Olivia Colman (die dit jaar nog een Oscar won voor The Favourite). Die overgang is een harde. Foys laatste aflevering speelde zich af in 1963; Colmans eerste in 1964 (nog harder is het voor prinses Margaret, die in 1963 door een 31-jarige actrice werd gespeeld; in 1964 door de 53-jarige Helena Bonham-Carter). Aangezien Colmans Elizabeth tot in de jaren tachtig doorgaat is de wisseling begrijpelijk, maar wennen is het wel. En je kijkt anders naar Elizabeth. In de gedaante van Colman is ze een gevestigde monarch, die de statuur heeft haar eigen pad te kiezen. En dat doet ze niet. Het is niet de troon die haar zo rigide maakt, ze is het zelf. Het is meer nature dan nurture. Niemand dwingt haar om haar zoon Charles af te katten wanneer hij zich zorgen maakt over zijn toekomst of op ‘het verkeerde meisje’ verliefd wordt – maar ze kan zichzelf niet helpen.

Volgend seizoen zal prinses Diana pas haar entree maken, maar het lijkt alsof de opmars naar haar dood en de tragisch koele reactie van de koningin nu al is ingezet.

The Crown is nu te zien op Netflix