In haar kale cel is haar alles afgepakt. Maar verder heeft ze alles nog. Zegt ze. En dat is natuurlijk ook zo. Ze heeft immers nog haar gedachten, inzichten, ervaringen en pijn. Dat hebben de autoriteiten, haar opsluiters, haar allemaal gelaten. En ook haar ‘onschokbare zekerheden’, zoals Ulrike het waarheidsgehalte van haar overpeinzingen noemt, heeft ze nog. Ze lijkt niet meer uit balans te brengen.

Ulrike observeert de groei van het fenomeen haat in haar en om haar heen, alsof ze de laborant is die een kweek van haar eigen tumor en die van haar omgeving bestudeert. De diagnose is overigens meedogenloos: terminaal ziek. Dat ze onder de gegeven omstandigheden nog tot zoiets als een analyse in staat is, mag een wonder heten. In haar cel bevindt zich een lotgenote van een half millennium eerder, Jeanne d’Arc. Een echte gesprekspartner is de Franse plattelandsheldin uit de vijftiende eeuw overigens niet. Zij hoort stemmen. Tolken van haar opstandige gemoed? Echo’s van God? Maar van welke god dan? Christus’ kruisdood – een van de wandschilderingen in de cel – is cynisch behangen met Gucci-tassen. Nee, de bijdragen van de Maagd van Orléans zetten weinig zoden aan de dijk, vormen alles bij elkaar eerder een soort historische klankwal. Het is in Vuurvrouwen niet de sterkste zet van het script.

De door haar verloren idealen ploegende Ulrike Meinhof is en blijft het kloppend hart van deze vertelling. Wat Fania Sorel hier, naast nuchtere vaststellingen en het stapelen van onweerlegbare feiten, laat zien aan vechten tegen rancune, aan wrakstukken van analyses, aan vrees voor de toekomst en aan onversneden woede, het is schakelen in acteren, dialogen bouwen in je eentje, ademsnoerend om naar te kijken en te luisteren. Er zijn daarnaast enkele figuren uit de Umwelt van Ulrike Meinhof gesneden en die zijn vervolgens als contrasterende en contesterende spoken als het ware in haar cel geplaatst. Dramaturgisch gezien een effectieve ingreep. We zien ze optreden als zogenaamd solidaire maar zeer moralistisch oordelende tijdgenoten, die vanuit hun mentale stilstand quasi-ernstig twisten over de consequente en onruststokende inzichten van einzelgänger Ulrike Meinhof.

Dat maakt Vuurvrouwen in ieder geval ook tot een boeiend tijdsdocument. Ik dacht in ieder geval steeds: maar die mensen, die ken ik. Die argumenten van hun radeloos dispuut, die heb ik eerder gehoord. Ik weet zeker dat ik mezelf ook zo heb horen praten. Dezelfde acteurs (Herman Gilis en Sylvia Poorta) geven ook nog woorden aan de Rote Armee Fraktion-bendegenoten Andreas Baader en Gudrun Ensslin. Mensen die Ulrike Meinhof waarschijnlijk nooit serieus hebben genomen. Ofwel omdat zij in hun ogen een koket salonrevolutionair burgertrutje was, en bovendien voortdurend de afstandelijke journalist uithing. Ofwel omdat ze in hun eindconclusies nog veel cynischer waren dan Ulrike Meinhof zichzelf toestond ooit te worden.

Ik vond het een belangrijke voorstelling omdat ze zich, wellicht onwillekeurig en in ieder geval niet opdringerig, met ons en onze tijd aan het bemoeien was. Al maanden worden we doodgegooid met achtergronden en analyses van verschijnselen als rancune (Oekraïne, Rusland) en haat (jihadisten van IS). Vuurvrouwen gaat daar ook over. Echter behandeld vanuit een ander perspectief, geplaatst in een andere context, maar door de historische distantie hoogst urgent. De vormgeving (Thomas Rupert, Erik Bosman, Mark Van Denesse) is bovendien verbijsterend raak, een soort mokerslag. En er wordt onwaarschijnlijk goed en mooi muziek gemaakt (Maartje Teussink). Een rillerig doorstane, sterke toneelavond.


RO Theater, Vuurvrouwen, op tournee t/m 9 november


Beeld: Fanie Sorel als Ulrike Meinhoff in Vuurvrouwen (Loek van Velzen)