
Correct noemt Stockhausen zijn Mantra (1970) een werk voor twee pianisten, niet voor twee piano’s. De spelers zijn ook slagwerkers én klankregisseurs van hun partijen. Op hun vleugels liggen plateautjes met gestemde crotales, kleine cymbalen met een helle klank, rechts de woodblocks die ze tussen de duivelse pianonoten door met een fysiek bijna onmogelijke timing moeten raken. Naast de muziekstandaarden een door Stockhausen ontwikkeld apparaat, de Modul 69B, dat de akoestische pianoklank via een microfoonversterker manipuleert met een compressor, een filter, een ringmodulator en een sinusgenerator. Via een draaiknop kunnen beide pianisten hun akoestische input laten baden in dissonante spectra met de glans van prehistorische sciencefiction en de bitter zoemende prepared piano’s uit de oertijd van de avant-garde.
Na een roerige scheppingsperiode vol intuïtieve, geïmproviseerde partituren, een hippieachtige bevrijdingsoperatie, keerde Stockhausen in Mantra terug naar het seriële handwerk, al verscheen de melodie, wel meteen dodecafoon in twaalf tonen, tijdens een autorit als een spontane inval voor zijn geestesoog. Het idee met dat ‘thema’ een complete compositie te omspannen had monumentale gevolgen. De twaalf tonen werden, aangevuld met een dertiende, het basismateriaal voor de mantra, opgenomen in de ‘Formel’ die bij Stockhausen als een minicompositie het constructieve raamwerk formatteert.
Elke toon – of tooncomplex, want soms krijgen ze gezelschap van ondersteunende zustertonen – heeft zijn eigen sterktegraad en speelkarakteristiek, waardoor hij ook geïsoleerd herkenbaar blijft en inzetbaar wordt als constructieve bouwsteen. Het kan een repeterende noot zijn, een langzaam tremolo, een triller, een akkoord, een sforzato, een arpeggio of staccato. De dertien tonen komen een voor een aan bod in de dertien secties van het stuk, waarmee de melodie de beoogde ruggengraat wordt van een 75 minuten durend huzarenstuk op basis van minutieus uitgewerkte getalsverhoudingen.
Dat doe je er niet even naast tussen de recitals en concerten van Amsterdam tot Australië, het loon en de tol van de roem. Toch namen Lucas en Arthur Jussen de uitnodiging van het Holland Festival aan. Bij het grote publiek zijn ze weliswaar vooral bekend van hun Mozarts, Schuberts, Beethovens en Poulencs, de nieuwe muziek is veel meer hun wereld dan het gros van hun cd-opnamen voor Deutsche Grammophon doet vermoeden. Als oud-leerlingen van pianist en nieuwemuziekgoeroe Ton Hartsuiker zijn ze van kinds af vertrouwd met de hedendaagse pianoliteratuur. Ze hebben Loevendie en Schat op hun repertoire, namen Night van de Turkse pianist/componist Fazil Say op voor DG en komend seizoen brengen ze nieuw werk van Dobrinka Tabakova en Joey Roukens in première. ‘We zijn niet bang voor zo’n stuk’, zegt Arthur.
Mantra was niettemin een zwaar traject, moeten ze twee weken voor de uitvoering toegeven. Maar de inspanning is niet vergeefs geweest. Het stuk vinden ze geniaal en het begint te werken. Ze hebben niets dan lof voor de begeleiding van het Holland Festival en de coaching door de pianisten Ellen Corver en Sepp Grotenhuis, Stockhausen-specialisten die nog met de componist hebben gewerkt. Arthur: ‘En we hebben veel aan Jan Panis, die de elektronica doet, en die zowel met Sepp en Ellen als met Stockhausen heeft gewerkt. We staan zo bijna in contact met de componist, al is die er zelf niet meer. Dat geeft ons het vertrouwen dat we nodig hebben.’
We staan in de voorkamer van hun ouderlijk huis in Hilversum, waar ze nog heel even wonen – hun verhuizing naar Amsterdam is aanstaande. Daar staan geflankeerd door twee monitors hun beide vleugels, beladen met elektronica en een mengtafel. Op de vleugels vóór de muziekstandaards de crotales, rechts de kastjes waarmee ze de ringmodulaties tijdens de uitvoering volgens een strak protocol kunnen instellen. Lucas: ‘Het zou ook met een iPad kunnen, maar Ellen en Sepp zweren bij die echte kastjes.’
Arthur slaat een toon aan en draait aan de knop. Het oor hoort een mistig huilende buizenradio op zoek naar een zender ver in het Melkwegstelsel. ‘Op die kastjes staan cijfers en hoe hoger het cijfer, hoe verder je van de originele frequentie van de pianotoon af zit, zeg maar.’ Hij speelt een fragment uit een toccata-achtige episode die ze inmiddels goed onder de knie hebben, een Ligeti-achtig continuüm van snelle noten over de hele spanwijdte van het klavier.
‘Dit is technisch gezien een van de meest complexe stukken’, zegt Lucas, ‘maar aan de andere kant ook het lekkerst om te spelen, je kunt tenminste even werken.’ Arthur: ‘Dit gaat nog wel, maar hoor dit dan.’ Hij speelt een aggregaat van sterk dissonante, ver uit elkaar liggende samenklanken in linker- en rechterhand. ‘Dit voelt zó onnatuurlijk als je het voor het eerst speelt. Daar ben je soms langer mee bezig dan met die toccata, terwijl die technisch moeilijker is.’ Lucas: ‘Je zit enorm te zoeken. De hoge noten staan in de partituur soms zo ver boven de notenbalk dat je vreselijk precies moet lezen.’
‘Of dit’, zegt Arthur. Hij klemt de slagwerkstok als een zesde vinger in zijn hand en vervlecht verbluffend ritmisch woodblocks en crotales met het doorrazende passagewerk. ‘Het is bovendien hartstikke snel, we hebben er lang over gedaan om dat onder de knie te krijgen. En dan komt er ook nog vaak een morsesignaal doorheen, waardoor je op vier niveaus zit te werken. Je telt in de maat waarover die soms enorm complexe ritmes liggen, je hebt beide handen vol, en daar komen die morseritmes bovenop; kort kort, lang lang, kort kort – echt hels. Je voelt je een drummer die met vier ledematen vier verschillende ritmes speelt. Maar als het lukt hoor je hoe knap het is gemaakt, dan is het net goeie jazz.’
‘Het is niet tot de grens gaan in de zin dat het lichamelijk uitputtend is’, zegt Lucas. ‘De kunst is meer het allemaal te redden. Dat je én die stok moet pakken én moet draaien aan die ringmodulator én pianospelen. Maar het kan allemaal. Stockhausen heeft het zelf allemaal uitgeprobeerd, dus we kunnen niet zeggen: sorry, dit gaat echt niet.’ Arthur: ‘Vroeger noemden ze het Derde pianoconcert van Rachmaninoff ook onspeelbaar. De Sacre kon niet. Toen kwam Stockhausen. We denken altijd dat dingen onmogelijk zijn – totdat ze gedaan worden en we toch een stap verder blijken te kunnen. Zo hoort het ook. Wij als muzikanten moeten in ieder geval proberen mogelijk te maken wat zulke ongelooflijk creatieve geesten creëren.’

Er waren dagen, geven ze toe, dat ze er even geen zin meer in hadden. Maar nu het overzicht begint te komen wordt het einde van de tunnel lichter. En ze weten intussen dat je bij Stockhausen alleen tot resultaten komt door zo exact mogelijk te spelen wat er staat. Lucas: ‘Je moet dit stuk principieel anders benaderen dan een Beethoven-sonate. Dit is geen muziek die je je eigen interpretatie kunt opdringen.’ Arthur: ‘De partituur is zo gedetailleerd en zo dwingend geschreven dat je als speler geen keuze hebt. Je moet totaal gefocused zijn op wat er staat.’
Lucas: ‘Je kunt niet zoals bij Chopin denken: dit staat er ongeveer en ik laat het nu even helemaal vrij, of ik speel het eens wat ingetogener. Je werkt als een boekhouder die de balans opmaakt, die moet gewoon kloppen.’ Arthur: ‘Als er een rust van zestien tellen staat, dan moeten het er niet vijftienenhalf of zestienenhalf zijn, want dan is het te kort of te lang. Ook de dynamiek luistert extreem nauw: speel een forte mezzoforte en het klopt niet meer. Alles is absoluut bij Stockhausen.’
Ze zagen een college van Stockhausen over Mantra op YouTube. Als ervaringsdeskundigen kunnen ze inmiddels bevestigen dat het stuk even doortimmerd aanvoelt als het is berekend. Arthur: ‘Het eerste wat ik tegen m’n vader zei was: je gelooft het niet, maar het klopt ook nog allemaal wat hij zegt. Dat ervaar je ook bij het spelen.’
Je voelt logica, balans, zoals in een Mozartsonate?
Lucas: ‘Dat heeft bij Mozart met harmonische progressies te maken die je hier niet aantreft. Het evenwicht en de balans zitten veel meer in de getallen. Dat heeft niks met voelen te maken. Ik kan wel zeggen: ik voel dat twee plus twee vier is – het ís gewoon zo. Het is haast wiskundig, onweerlegbaar.’
En daardoor krijgt de muziek dezelfde dwingende kracht als de harmonische progressies bij Mozart?
Lucas: ‘Mozart is de koning van de meezingmelodieën die een kind na drie keer luisteren reproduceert. Dat is zijn kracht en die zit hem niet zozeer in de ritmiek of in de lange spanningsbogen, want die zijn veel korter dan in Mantra – en dat heeft natuurlijk veel te maken met de traditionele schema’s van de sonatevorm. Bij Stockhausen zijn het juist de lange spanningsbogen die zich uitstrekken over het hele stuk. En de puls die je in Mantra constant voelt; al die passages met repeterende zestienden die maar doorgaan.’
Arthur: ‘Ellen en Sepp zeiden tegen ons: frasering bestaat niet bij Stockhausen. Dus als je twee noten hebt, dan zijn het alleen die noten en niks anders. Je sluit niks af, er is geen stijl of syntax die bepaalt hoe je ze voordraagt, je hebt te doen wat er staat. Maar ze zeiden ook: het is uiteindelijk wel muziek. Op het eerste gezicht klinkt dat misschien tegenstrijdig. Als ik aan muziek denk, denk ik aan frasering, lijnen, intuïtie. Dat is er allemaal niet in Mantra. Toch moet het muziek zijn, en die moet je ergens anders zoeken dan je gewend bent. Dat zit hem in de schwung die komt als je het goed speelt, in de spanning die ontstaat als je exact doet wat Stockhausen voorschrijft. Als je precies die twaalf tellen wacht, als al die noten als een lineaal onder elkaar staan.’
Lucas: ‘En in de ritmiek. Je hebt gedeeltes waar het heel snel achter elkaar komt, ook met de woodblocks die de hele tijd terugkomen, soms op de eerste en soms op de derde tel, het gaat om en om en om. Dat werkt op het moment dat je vingers haast mechanisch functioneren. Ik kan het aan Sepp zien, die mijn partij speelt, die kan het als een machine uitvoeren – dat forte, dat piano, het korte en het lange, het legato en staccato. Als dat spot-on is, wordt het op den duur ook lekker om te spelen. Op een gegeven moment ga je dat voelen. Eigenlijk moet je het uit je hoofd doen, en met die moeilijke passages kunnen we dat nu ook bijna.”
Maar wel een half jaar werk. Wat wordt het artistiek rendement van zo’n investering?
Lucas: ‘We zitten er nog middenin, we moeten nog zien of het zich gaat uitbetalen en zo ja hoe. Maar het geeft wel een enorme bevrediging op de momenten dat het lukt, dat je het kunt.’ Arthur: ‘Voor ons is het doel dat wij Mantra straks in het Concertgebouw zo spelen dat wij Stockhausen recht doen.’ Lucas: ‘Ik hoop natuurlijk dat iedereen het geweldig vindt, maar voor mij is de uitvoering pas geslaagd als Sepp en Ellen zeggen: jongens, dit was in de lijn van Stockhausen.’
Mantra, zaterdag 24 juni, 19.30 uur, Concert-gebouw, Amsterdam. Zie hollandfestival.nl