Bij Oz moet je zelfs tot pagina 120 wachten tot je weet wat voor boek je leest. In buurtcentrum Sjoenja Sjor vindt een literaire avond plaats, en dan zijn dit de vragen: waarom schrijft u? Welke functie vervullen uw verhalen? Ontleent u uw materiaal aan de verbeelding of rechtstreeks aan het leven? De onderhavige roman is een antwoord op de laatste vraag, hij is dan ook felrealistisch: voordat hij de vragen uit de zaal beantwoordt, op de automatische piloot, heeft hij, terwijl een deskundige zijn werk analyseerde en een voordrachtkunstenares uit zijn jongste werk voorlas, alle tijd gehad om enkele personen uit het publiek een naam en een verhaal te geven. Vroom voor zich uit kijkend solt hij in gedachten met zijn nieuwbakken personages in scènes die in een driestuiversromannetje (als het genre nog bestaat, of heet het dan literaire thriller of chicklit? Lezen keukenmeiden nog wel?) niet zouden misstaan.

Tot zo ver is het natuurlijk satire, van een klef soort. Maar Oz steekt ook de draak met de schrijver van de zongebruinde, in Israël geboren generatie. Meneer de macho kan het niet laten zich na afloop aan de niet bijster aantrekkelijke en timide voordrachtskunstenares op te dringen, haar naar huis te begeleiden en daarna, minstens in de geest, naar haar woning op te klimmen. Zijn fantasie leeft hij uit in haar eenpersoonsbed, met een versagende jongeheer en jaloerse kater als getuige.

Tijd voor een changement, op pagina 120: de schrijver ziet zijn zwakte (bron van zijn sterkte) onder ogen: hij kijkt naar mensen om te voorkomen dat ze hem (aan)raken. Hij is ‘als een fotograaf uit de tijd van de bruine foto’s’, het hoofd onder de zwarte doek. Verrassender is de volgende wending: hijzelf of de stem van zijn geweten bestookt hem met de vraag waartoe die aftandse fantasieën van hem dienen. Hij schaamt zich: alles is alleen maar spot en parodie, ook parodie op zichzelf, alles is boosaardig sarcasme. Daarmee is de kous af.

Tenzij dit alles een soort hommage is aan de al of niet verzonnen dichter van rijmende levenswijsheden Tsefanja Beet Halachmi, van huis uit Avraham (Boemek) Schuldenfrei geheten, wiens bundel Verzen van het leven en de dood ooit heel populair was en die in de nacht van deze roman op 97-jarige leeftijd in zijn slaap overlijdt. Regels van hem dienen als kapstok voor des schrijvers fantasie, zoals: ‘Er is geen bruidegom zonder bruid/ en geen theepot zonder tuit.’