Áls een clown al een geheugen heeft, dan is dat op zijn best een vaag vermoeden van wat hem zojuist overkwam. Hij ziet de rampen die hem naderen ook altijd nét een fractie later dan goed voor hem is. Hij brengt bijvoorbeeld wat muntjes bij een bankloket en voor hij er weet van heeft, is hij gebombardeerd tot bankovervaller, willoze hoofdrolspeler in een thriller en onderwerp voor het achtuurjournaal.

Dat is ongeveer het startschot voor Peer Wittenbols’ clownsscenario Alptraum (Duits voor nachtmerrie), geschreven voor Toneelgroep Oostpool en voor regisseur Ted Keijser. Dertig jaar zit hij nu in het vak en in die drie decennia was hij al vaker arrangeur van een kleurrijk gezelschap dopneuzen met platvoetschoenen en gekke petjes. Binnen het gekende zomerzotheidsrepertoire is de voorstelling gemaakt voor iedereen van acht tot achtentachtig. Daaraan is niets miszegd, goeie clowns zijn van alle (leef)tijden.

Over clowns bestaan overigens een hoop misverstanden en Ted Keijser kent ze allemaal: de valkuilen van flauwe grollen en uitgesponnen woordgrappen tot en met onderbroekenlol en over elkaar heen vallende types, al dan niet middels ingenieuze klapdeuren. Keijser opereert al jaren vanuit Noord-Italië, de bakermat van de Europese clowns: de archetypes uit de Commedia dell’Arte. Argeloze knechten, dweepzieke meisjes, opgeblazen gezagsdragers en gelukszoekers met een te grote broek. Allemaal zonder noemenswaardig geheugen. Iedere ramp is de opmaat voor de volgende. En alles kan altijd nog veel erger.

Vanaf het moment dat Django (Servaes Nelissen) de bank heeft verlaten met een plastic zak vol geld en sieraden is hij een opgejaagde potsenmaker. De oliedomme agent Pulpo (Flip Filz) denkt hem op het spoor te zijn. De Verslaggever (een permanent nerveus over zijn hele lijf trillende Olaf Malmberg) ruikt een verhaal en bankemployé Rosalie, een kindvrouwtje met een vierkant lijf, is op de overvaller verliefd geworden met ‘wel honderd kilo liefde’ en eist op hoge toon een kindje van Django. Dit tot groot verdriet van Django’s beste vriend, clown Toutou (Remco Melles), die met een kolossale hamer en een variant op de zwembadpas achter alle feiten aan struikelt. Het decor is een doos met veel geheimen plus wat tafeltjes. Alle acteurs spelen in het volle besef dat de factor tijd in een clownerie van wezensbelang is: je moet er niets van vermorsen, elke overdaad is tijd verspillen – dat heet timing: razendsnelle blikwisselingen, fysiek plezier op slapstickmuziek (Wim Conradi), waarin alles tot op de seconde moet kloppen, dialoogspelletjes bijvoorbeeld met het woord ‘poet’ (bargoens voor buit), waarvan iedereen door de harde t aan het eind het vocht van de spreker in de ogen krijgt.

Clowns zijn tovenaars omdat ze met minimale middelen een zaal van kinderen en volwassenen tot een eenheid smeden, waarbij de grootste gemene deler ‘de gulle lach’ is, tot aan buikpijn en tranende ogen toe. En nogmaals: dat wordt bereikt door een fabuleuze techniek die je niet ziet, omdat alles écht is, niks nep of fake, inclusief de zwarte rafelranden in het treurige bestaan van deze types die veroordeeld zijn ons aan het lachen te maken, terwijl ze zichzelf bloedserieus door de ellende heenslaan. Als de toeschouwer het helemaal niet meer verwacht, springt het happy end (letterlijk) plotsklaps uit een taart. Iedereen blij en gelukkig. Want ook dat maakt de betere clowns (en hier staan de beste) tot de magiciens van het toneel: ze hebben het weer geflikt!

Tournee (Hengelo, Nijmegen, Amsterdam) t/m 28 juli, www.oostpool.nl