In Munster, de stad waar in 1648 de Tachtigjarige Oorlog werd beeindigd waarmee de Lage Landen voor het eerst zelfstandig werden, levert Nederland straks een stukje soevereiniteit in. De laatste overblijfselen van het Eerste (en enige) Nederlandse Legerkorps worden onder gemeenschappelijk Duits-Nederlands bevel geplaatst.
Volgens majoor Van Griensven, hoofd operatie van de 13de gemechaniseerde brigade in Oirschot, betekent dat niet dat het Nederlandse leger automatisch wordt ingezet voor de verdediging van Duitsland. Van Griensven: ‘De vraag is hoe je een land verdedigt. We hebben besloten om niet heel Nederland dicht te spijkeren door onze troepen aan de grens te stationeren. We verdedigen Navo-gebieden in internationaal verband. Als er een landing op de Nederlandse kust plaatsvindt, wordt het gemengde korps daar ingezet. Ook als zich ergens anders binnen de Navo een dreiging voordoet, kunnen wij daarheen worden gestuurd. Dat hoeft dus niet per se in Duitsland of Nederland te zijn.’
Het Duits-Nederlandse legerkorps maakt deel uit van de Main Defence Forces, de Navo-eenheden die met name voor de ergste gevallen achter de hand worden gehouden. Beide landen leveren een divisie en ondersteunende legerkorpstroepen. De Nederlandse divisie van het legerkorps is de Eerste Divisie ‘7 December’, Nederlands grootste legeronderdeel. De divisie bestaat uit vier brigades, waarvan twee alleen in tijden van verhoogde spanning worden gemobiliseerd. De twee andere zijn grotendeels paraat: de 41ste lichte brigade, gelegerd in het Duitse Seedorf, en de 13de gemechaniseerde brigade, ondergebracht op de Oirschotse heide.
OP HET ENORME kazerneterrein in Oirschot staan de grote loodsen vrijwel allemaal leeg. De Leopard-tanks die de kern van de brigade vormen, zijn op oefening in het Duitse Vogelsang. Bij de 13de brigade lijkt het al lekker op te schieten met de integratie. We worden rondgereden in een Volkswagenbusje, passeren ettelijke Mercedes-jeeps, en de Leopard-tanks zijn ook al van Duitse makelij. Een pantserwagen van Daf staat opgebaard op een lage sokkel.
Volgens majoor Van Griensven valt het met die integratie wel mee. Jan Soldaat zal weinig van de komst van het binationale korps merken. ‘Er is in feite slechts sprake van een bureau-integratie op het stafkwartier in Munster. Daar zitten Duitsers en Nederlanders in hetzelfde gebouw. Bij een gezamenlijke actie moet je de communicatie coordineren, en dat doen we al dertig jaar (sinds Nederlandse troepen in Duitsland zijn gelegerd - jb). Het enige nieuwe is de samenwerking aan de top. Voor ons als brigade verandert er niet zo veel. Wij doen zaken met de divisie en die is Nederlands. Alleen als het gaat om het optreden van het legerkorps in een groot conflict, beslist de gemengde staf. Dan moeten we met de Duitsers de mat op en gezamenlijk die oorlog winnen.’
Van Griensven denkt dat ook in dat geval op het laagste niveau Nederlanders van Duitsers gescheiden blijven. ‘Als je een Nederlandse schutter en een Duitse lader samen in een tank stopt, gaat het mis. Want tijdens een gevecht ontstaan stresssituaties waarin heel goed gecommuniceerd moet worden.’
Tussen het Duitse en het Nederlandse leger bestaan cultuurverschillen, maar die hoeven volgens Van Griensven geen belemmering bij de samenwerking te vormen. ‘Het Nederlandse leger staat bekend als flexibel en initiatiefrijk. Wij hebben een heel vrije cultuur. In het Duitse leger is alles veel hierarchischer en strakker georganiseerd. Nederlandse dienstplichtigen hebben altijd de neiging gehad om te vragen: “Moet dat nou wel?”, ook al staan ze tegenover een majoor of een generaal. In het Duitse leger is de afstand tussen de verschillende rangen groter. Ik kan best een lagere officier joviaal op z'n schouder slaan, zo van: “Hoe is het nou met de vrouw.” Een Duitser zou je dan vreemd aankijken. Dat wil niet zeggen dat de Duitsers star zijn. Tegenwoordig hanteren ze de zogenaamde Auftragstaktik: een militair krijgt een opdracht met de randvoorwaarden en de middelen om die uit te voeren; hij mag dan zelf invullen hoe hij dat doet.’
SERGEANT-MAJOOR Hermans leidt ons rond over het kazerneterrein van de 13de brigade. Hij is het prototype van de joviale en flexibele Nederlandse militair. Het Duits-Nederlandse legerkorps ziet hij best zitten, hoewel er volgens hem in praktische zin weinig zal veranderen. De grootste omslag van de afgelopen tijd heeft zich op een heel ander vlak voorgedaan. Hij zag het leger de laatste jaren veranderen in een efficient bedrijf. Een goede ontwikkeling, vindt hij.
Alsof hij de nieuwe bedrijfscultuur wil onderstrepen, wordt iedereen die we tegenkomen door Hermans aangesproken met ‘collega’: de korporaal die aan een tank sleutelt, de soldaten van de wapenwerkplaats. De sergeant die ons eigenlijk niet in een pantservoertuig wil laten rondrijden, wordt collegiaal omgepraat, terwijl Hermans gewoon op zijn strepen had kunnen gaan staan. Ook de twee kapiteins die leunend tegen een muur de lange rij lunchgangers aan zich voorbij laten trekken, zijn, hoewel aanzienlijk hoger in rang, voor hem collega’s. De kapiteins voegen zich bij hun manschappen en eten met hen mee. ‘Kijk’, zegt Hermans, ‘dat zou in Duitsland absoluut niet kunnen. Daar worden de officieren geacht apart te eten.’
Het vertrouwen in elkaars vreedzame bedoelingen lijkt onaantastbaar, zowel bij de Nederlanders als bij de Duitsers. De Duitse staatssecretaris van Defensie Wiegert zei onlangs: ‘Uw land zal zijn legereenheden vanuit Duitsland commanderen. Dat toont aan hoe groot ons vertrouwen is.’ Ook majoor Van Griensven wuift de mogelijkheid van een Nederlands-Duits gewapend conflict grinnikend weg. ‘Zie jij het gebeuren? Volgens mij is het landen van marsmannetjes op de Hoge Veluwe waarschijnlijker dan een nieuwe oorlog tegen de Duitsers.’
Toch werden de plannen voor de fusie, die al vanaf 1993 werd voorbereid, de laatste jaren niet door iedereen enthousiast begroet. Vijftig jaar na de oorlog roept het beeld van Nederlandse eenheden die opereren onder de hoede van de voormalige vijand bij ouderen nog gemengde gevoelens op. En sommige militairen vroegen zich af of binnen het legerkorps de machtsverdeling tussen het kikkerlandje en de nieuwe ‘grote broer’ niet in het voordeel van de laatste zou uitvallen. Naar aanleiding van de beruchte Clingendael-studie uit 1993, waaruit de Nederlandse jeugd als anti-Duits tevoorschijn kwam, drong zich de vraag op of er wel een basis was voor de integratie van het Nederlandse en Duitse leger. De laatste tijd worden echter weinig afwijzende geluiden meer gehoord. Een recent onderzoek van de Koninklijke Militaire Academie wees uit dat bijna twee derde van de bevolking achter de samenwerking met de Bundeswehr staat. Slechts 8,7% wijst de cooperatie af.
DE DUITSERS realiseren zich dat de fusie een gevoelig onderwerp is voor de Hollanders. De Duitse generaal Hansen, bevelhebber van de Navo-troepen in Centraal Europa, benadrukte onlangs op een symposium in Den Haag dat men niet te hard van stapel moet lopen: ‘Het is duidelijk dat voorlopig de gebeurtenissen van vijftig jaar geleden hun invloed zullen blijven hebben op veel mensen in beide landen. Naar mijn mening moeten we niet de herinnering aan dat soort gebeurtenissen onder tafel vegen. Dat zou de zaak alleen maar erger maken. We zouden daarentegen moeten benadrukken hoe goed onze relaties voor en na de oorlog waren.’ De Duitse generaal wees er verder op dat beide naties zich in hun buurlandrelatie nu eindelijk eens wat volwassener moeten gaan gedragen. Duitsland moet oppassen niet te zeer te willen overheersen, terwijl de Nederlanders van hun kant niet altijd moeten denken dat Duitsland probeert hen naar zijn hand te zetten.
Om de scepsis bij de Nederlandse officieren weg te nemen heeft Bonn een concessie gedaan. De Nederlanders mogen, tot hun stomme verbazing en tot teleurstelling van hun Duitse collega’s, de bevelhebber voor de eerste periode van drie jaar leveren. De Nederlandse korpscommandant, luitenant-generaal Ruurd Reitsma, zal worden bijgestaan door twee Duitse generaals. Na drie jaar nemen de Duitsers het commando voor dezelfde periode op zich.
Ook de Nederlanders doen concessies. De officiele voertaal op het korpskwartier is Engels en dat is voor sommige Duitsers lastig. ‘Maar als we bier drinken spreken we Duits’, aldus luitenant-generaal Reitsma.
DE NOODZAAK tot internationale samenwerking is een belangrijke reden geweest om het Duits-Nederlandse legerkorps in het leven te roepen. Bij de presentatie van de fusieplannen, eind maart 1993, noemde de toenmalige minister van Defensie Ter Beek het korps van groot politiek belang. Met het wegvallen van een duidelijk herkenbare vijand na de Koude Oorlog moest volgens de minister worden voorkomen dat het defensiebeleid weer op nationale leest zou worden geschoeid. Majoor Van Griensven ziet het verdedigen van het eigen nationale hokje niet zo snel meer terugkeren. ‘Tegenwoordig is in de wereld bijna niets meer nationaal geregeld. Ook op het militaire vlak heeft dat gevolgen. Bij een grootschalig conflict in Europa moet je samenwerken. Ook bij internationale vredestaken is samenwerking onontbeerlijk. Aan de top deed het Nederlandse leger al jarenlang niets anders. Nu wordt dat geinstitutionaliseerd.’
De Duitsers doen minder moeite om zich voor de oprichting van het gemengde legerkorps te verantwoorden. Voor hen is militaire samenwerking en het inleveren van een beetje soevereiniteit niets nieuws. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft Duitsland buitenlandse troepen op zijn grondgebied gehad, eerst als bezettingsmacht, later als buffer om een aanval van het Warschaupact zo dicht mogelijk bij het IJzeren Gordijn af te slaan. De Duitsers willen van de ‘semi-bezettingsmacht’ af, maar hebben niets tegen militaire samenwerking. In het Eurokorps, bedoeld als snel inzetbare reactiemacht, werken ze al samen met Franse en Spaanse eenheden, en er wordt een Duits-Amerikaans korps geformeerd. De samenwerking met de Nederlanders gaat echter verder. Voor het eerst in de geschiedenis worden op het hoogste niveau de staven van twee nationale legerkorpsen samengevoegd.
De huidige minister van Defensie Voorhoeve vindt de samenwerking zo mogelijk nog belangrijker dan zijn voorganger Ter Beek. De Verenigde Staten trekken hun handen steeds meer van Europa af, dus moet Nederland zich tegen een nieuwe ‘grote broer’ aanschurken. Op het symposium in Den Haag brak Voorhoeve een lans voor de Duitsers. ‘Het wederom verschijnen van Duitsland in het hart van Europa kan onze hoop op een effectieve aanpak van de huidige wanorde doen toenemen.’ Nederland likt er op los. ‘We kunnen niet anders’, zegt majoor Van Griensven. ‘Nederland is een doorvoerland. Geisoleerd van de rest van de wereld hebben we geen bestaansrecht.’
LOS VAN DE internationale politiek is er voor Nederland nog een reden om tot de fusie over te gaan. De reorganisatie van de Nederlandse krijgsmacht heeft tot gevolg gehad dat meer dan de helft van de Nederlandse landmachteenheden is opgeheven. Door de bezuinigingen kon de landmacht geen zelfstandig legerkorps meer op de been houden. Een legerkorps moet minimaal bestaan uit twee divisies. Defensie heeft er twee wegbezuinigd en hield er nog maar een over: de Eerste Divisie ‘7 December’, die nu dus te zamen met een Duitse divisie weer een volledig korps vormt. Het is voor de Hollanders de enige mogelijkheid om binnen de Navo nog in het grote tactische verband van een legerkorps te kunnen optreden.
Dat Defensie heeft gekozen voor het behoud van juist de Eerste Divisie ‘7 December’ hangt samen met het illustere verleden van het legeronderdeel. De twee wegbezuinigde divisies hadden niet zo'n rijke traditie als ‘7 December’. De Eerste divisie werd direct na de Tweede Wereldoorlog opgericht en verscheept naar Indie. Koningin Wilhelmina gaf het onderdeel de naam ‘7 December’, naar de dag in 1942 dat ze aankondigde dat het koninkrijk een andere staatsvorm zou krijgen waarin de rijksdelen, onder meer Indie, een zelfstandiger positie konden innemen. Om dit te kunnen waarmaken moesten in Indie na de oorlog eerst de ‘rust, orde en veiligheid’ worden hersteld. Het uitroepen van de onafhankelijke Republiek Indonesia twee dagen na de Japanse capitulatie doorkruiste de Nederlandse plannen om Indie langs geleidelijke weg een grotere zelfstandigheid te verlenen. Daarom werd de Eerste Divisie ‘7 December’ in 1946 als ‘expeditionaire macht’ naar de Oost gezonden om de nationalisten te bestrijden. Het embleem van de divisie herinnert daaraan. De letters EM (Expeditionaire Macht), van elkaar gescheiden door het zwaard uit het wapen van Batavia, worden nog steeds op de rechtermouw van het camouflagepak gedragen.
Niet bekend
Naast het stafkwartier staat een groot monument ter nagedachtenis aan de 570 in Indie gesneuvelde militairen van de divisie. Willemsen onderhoudt het contact met de ongeveer vijftienduizend veteranen. De Indische tijd is bij hen nog zeer levendig. Elk jaar worden op 7 december bij het monument de gesneuvelde kameraden herdacht. Ten gevolge van de oprichting van het nieuwe legerkorps verhuist de divisiestaf naar Apeldoorn. Het monument gaat mee. Willemsen: ‘We breken het steen voor steen af en bouwen het in Apeldoorn weer op. Het monument hoort bij ons en blijft bij ons. Dat geld ook voor ons verleden en onze veteranen.’
IN HET WOONCOMPLEX van de kazerne in Oirschot willen drie leden van het Garderegiment Fuseliers Prinses Irene, onderdeel van de 13de brigade, best hun mening geven over de Duits-Nederlandse samenwerking. De fuseliers stammen af van de Prinses Irenebrigade, opgericht in de Tweede Wereldoorlog om de geallieerden te helpen bij de bevrijding van Nederland.
Korporaal Otjens twijfelt: ‘Ik moet het nog zien met die samenwerking. Ik heb toch steeds de oorlog in mijn achterhoofd.’ Fuselier Echteld: ‘Laat ik het maar eerlijk zeggen: ik heb een hekel aan die rotmoffen. Ongelofelijk zoals ze je met hun grote bakken opjagen op de snelweg.’ ‘Precies’, roept fuselier De Jong lachend, ‘ze hebben ons in 1974 tijdens het wereldkampioenschap voetbal verslagen. Daarom moet ik ze niet.’
Sergeant-majoor Hermans grijpt in: ‘Nou, nou, jongens. Als jullie straks met de Duitsers oefenen, zul je zien dat ze best geschikt zijn.’ Maar korporaal Otjens weet het nu zeker: ‘Nee, ik vind het niks. Als ik moet vechten, vecht ik voor Nederland.’