Sanne Bosman, Abbey Hoes en Karin Bos als de Petticoats in Petticoat © Piet Weyman

‘Nostalgische dramaserie’ staat er op de dvd-hoes van Goedenavond dames en heren. Het is een aanprijzing, een verhelderende handreiking aan de mogelijke koper, maar zo langzamerhand ook een soortnaam. Er is een trend dat dramaseries van Nederlandse makelij onze actualiteit steeds dichter op de hielen zitten, maar de afgelopen jaren zijn er ook series geproduceerd die precies het omgekeerde doen. Ze draaien de klok terug naar de jaren vijftig, zestig of zeventig. Decennia die voor de jongere kijkers exotisch zijn, en voor de oudere kijkers een feest der herkenning (omroep max is dan ook een enthousiast producent).

Retrokleding, -kapsels en -interieurinrichting zijn de vrolijke, soms hilarische blikvangers die deze tv-trend karakteriseren. Het in sepiakleuren gefilmde tafereel uit Petticoat waarin dorpsvrouwen met boenwasgezichten, onflatteuze brillen en zedige hoofddoekjes op voor de houten vakkenwand van een ‘grutterswinkel’ staan. De hoe-draag-je-een-panty-demonstratie voor de wuft gekapte Schoevers-meisjes in Moeder, ik wil bij de revue, waarbij de instructrice rondloopt met een omgekeerd etalagebeen op een plateau. Marc-Marie Huijbrechts als Lukas die in ’t Schaep in Mokum in een oranje-groen geblokte spencer achteloos met sisaltouw en enorme kralen een ‘modieuze’ plantenhanger staat te macrameeën. Het zijn ingedikte tijdsbeelden in nadrukkelijk gestileerde, verstilde decortjes, bevolkt door acteurs die ieder moment in zingen kunnen uitbarsten, want de nostalgische dramaserie is tevens een musical. De verhaallijnen lopen langs liedjes, het liefst herkenbare hits uit het betreffende tijdperk, want niets transponeert het gemoed van de kijkers zo snel naar het verleden als de muziek-van-toen.

Een effectieve en vermakelijke tijdperkaanduider is ook de apparatuur waar de nostalgische personages zich mee moeten behelpen. De krakerige radio waar gezinsleden zich omheen scharen als hun favoriete programma komt, en waarbij moeder haar dagelijkse ochtendgymnastiek doet. Het cassettebandje in het café dat vastloopt en uit de speler komt met een lange bruine sliert die met een potlood weer moet worden opgedraaid. De diavoorstelling waarmee een voorlichter over emigratie naar Canada trots beelden van het beloofde land laat zien. Het zwart-wit-teeveetje dat alleen beeld geeft als iemand de antenne vasthoudt die er bovenop staat. De aangename rust die uit deze series spreekt, wordt veroorzaakt door de communicatiemiddelen die er nog níet zijn. Voor de scenarioschrijvers moet het een verademing zijn om plotontwikkelingen uit te werken zonder tussenkomst van de smartphone; geheimen en misverstanden kunnen veel langer blijven bestaan. Liefdesbrieven worden achtergehouden of vallen in verkeerde handen. De enige vaste telefoon in een huishouden wordt opgenomen door iemand die de beller absoluut niet wilde spreken. De leugens die een naar de grote stad vertrokken jongere een achtergebleven vader of moeder op de mouw heeft gespeld, komen pas uit als de ouder in eigen persoon op de stoep staat.

Het was een slimme zet van de bedenkers van Moeder, ik wil bij de revue om de serie grotendeels te plaatsen in een vooruitstrevende ‘elektrawinkel’. Elke aflevering begint met een geestige scène waarin je Annet Malherbe als de vrouw van de winkeleigenaar ziet worstelen met een nieuw huishoudelijk snufje uit de zaak: een opblaasbare haardroogkap, een hoogtezon met bijbehorend zonnebrilletje of een elektrische koffiemaler die bij te vroeg openen de bonen haar smetteloze keuken in slingert. De hebberigheid waarmee vermogende klanten ‘een nieuwe moderne radiogrammofoon’ komen kopen, of zich verlekkerd het elektrische scheerapparaat laten demonstreren, is een voorbode van de materialistische rijkdom die in het hedendaagse Westen vanzelfsprekend is. Deze nieuwste apparaten markeren de vooruitgang. Het zijn ‘dingen waar mensen van drómen’, zegt Peter Blok als winkeleigenaar Gerrit tegen hoofdpersoon Bob (Egbert Jan Weeber), de plattelandsjongen die naar de revue wil. ‘Die geven ze het gevoel dat ze erbij horen.’ Bob: ‘Waarbij?’ Gerrit: ‘Bij de moderne tijd, Bob.’

Net zo belangrijk als het enthousiasme voor nieuwerwetsigheden zijn het wantrouwen en het verzet die ze óók oproepen. Als het in het eerste seizoen van ’t Schaep opvallend stil is in de wasserette van Door wijt een klant dit aan een toename van mensen die de mogelijkheid hebben om zelf thuis een was te draaien. ‘Dat benne amateurs! Beunhazen!’ briest Loes Luca, die de Amsterdamse volksvrouw Door speelt. ‘Je zal zien hoor, over tien jaar bestaat die televisie niet meer’, stelt in Goedenavond dames en heren de moeder van hoofdpersoon Ietje ter afsluiting van haar lofzang op de radio. Met de kennis van nu is zo’n foute voorspelling grappig. Maar het heeft ook iets aandoenlijks. Je ziet hoe klein en onwetend de mens kan zijn, hoe weinig zicht we soms hebben op de toekomst.

Personages gaan schaamteloos tekeer tegen de buitenlanders die de gemoedelijke sfeer in de Jordaan komen verpesten

De veelgebruikte liedjes-van-toen werken niet alleen in emotionele zin als een tijdreismachine. Het zijn ook historische documenten die bewijzen hoe weinig we nog wisten. Moeder, ik wil bij de revue is opgebouwd rond het repertoire van Wim Sonneveld. In zijn liefdeslied Zou de zon nog wel schijnen zonder jou roept hij het beeld op van een nieuwe ijstijd die zou intreden als zijn geliefde hem verlaat: ‘Je zal Eskimo’s zien sleeën/ Op de Middellandse Zee en/ Er zijn pinguïns op Mallorca aan het strand’. Hoor je iemand van nu dit visioen bezingen, dan roept dat weemoed op over de tijd waarin de klimaatverandering nog niet als een omineuze dreiging ons dagelijkse bewustzijn beïnvloedde. En in het eerste seizoen van ’t Schaep, dat grotendeels gebaseerd was op de originele tv-serie uit 1969, valt nu op dat de buitenlandse gastarbeiders waarover gezongen wordt in de klassieker We zijn toch op de wereld om mekaar te helpen, nietwaar? niet alleen Turken zijn, maar vooral ook de Spanjaarden. Aanleiding voor de cast om zich met jurken en hoedjes ‘Spaans’ te verkleden in een ode aan dit exotische land. Maar ook in de remake gaan sommige personages schaamteloos tekeer tegen de buitenlanders die de gemoedelijke sfeer in de Jordaan komen verpesten.

In Petticoat, dat zich afspeelt in de jaren vijftig, kan de benepen mevrouw Veenstra het nog ongegeneerd over ‘negers’ hebben als de radio de onafhankelijkheid van Ghana vermeldt: ‘Of dat nou zo verstandig is om negers een eigen land te geven?’ Xenofobie en racisme worden in nostalgische series nadrukkelijk getóónd, en steevast weersproken. ‘Dat land wás van hun, niet van de Engelsen!’ roept de communistische arbeidersvader van hoofpersoon Pattie meteen, waarop mevrouw Veenstra dommig en stomverbaasd zegt: ‘O ja?’

De Electronica-winkel uit Moeder, ik wil bij de revue met Annet Malherbe (tweede van rechts als de vrouw van de winkeleigenaar) © Max

Tegelijk krijgt de onverholen afkeer van iedereen die afwijkt (buitenlanders, homo’s, ongewenst zwangere meisjes en hippies) door de naïviteit van de personages, de historische setting en de musicalachtige verzachting van alle narigheid, iets onschuldigs. Over de exuberant nichterige cafémedewerker Lukas van Marc Marie-Huijbrechts wordt pas in het nieuw geschreven tweede seizoen van ’t Schaep voor het eerst hardop gezegd dat hij homoseksueel is. Zijn baas Kootje (Pierre Bokma) die daar liever niet te veel over wil praten, wist al lang dat zijn medewerker een ‘Utrechtenaar’ is. Maar Door, de boezemvriendin van Lukas, weet niet wat ze hóórt. ‘Daar heb ik nog nooit over nagedacht’, stamelt Loes Luca geschokt. ‘Waarom niet?’ vraagt Kootje. ‘Omdat dat niet hoefde!’ is het veelzeggende antwoord van Door. >

Dat er een aangename rust uitgaat van deze dramaseries komt óók doordat ze een Nederland tonen waarin je nog niet zo veel over elkaar en de wereld hoefde te weten. Waarin nog volop gerookt werd, zelfs door zwangere vrouwen, omdat we niet wisten hoe ongezond dat was. Waarin seks nog iets geheimzinnigs was waar je hoogstens over fluisterde, en verloofde stelletjes afscheid van elkaar namen met een kuise kus op de wang. Een Nederland waarin alles nog lekker overzichtelijk was. De huizen waren proper dankzij de heldere taakverdeling tussen mannen en vrouwen, de meningen onbesmet door de angst om niet politiek correct te zijn, en de roep om orde en fatsoen breed gedragen. Het was duidelijk waar iedereen voor stond.

De omroepster wordt aangeraden een andere ‘busten­houder’ te dragen omdat het ‘een beetje nondescript is hierboven’

In Goedenavond dames en heren, een serie over de opmars van de televisie in de jaren zestig, maakt de omroepvereniging die centraal staat nog programma’s vanuit een welomschreven inhoudelijke visie. ‘Om onder Gods zegen een bijdrage te kunnen leveren aan de culturele verheffing van het volk’, aldus de voorzitter van de kro. Hoe fanatiek de afzonderlijke standpunten beleden werden in het verzuilde Nederland lees je af aan een grimmig grapje van de (fictieve) kro-coryfee Berend Langeveld. Als de voorzitter bezorgd is over de moraal in een live uitgezonden jubileumshow die uit de hand loopt, sust Peter Blok in zijn rol van Langeveld: ‘In de hemel kijken ze echt geen televisie hoor. En in de hel moeten ze verplicht naar de Vara kijken!’

Bij die overzichtelijkheid hoort blijkbaar ook dat het getoonde Nederland nagenoeg wit is. Deze nostalgische series dragen niet bepaald bij aan de taak van de publieke omroep om een afspiegeling te geven van onze multiculturele bevolking. In Petticoat kom je drie keer een getinte figurant tegen. De donkere jongeman die in een Gronings dorpje opzien baart als hij komt vertellen dat de populaire zanggroep Petticoat waar hij bij betrokken is met de tourbus is gestrand, sterkt hoofdpersoon Pattie in haar idee dat er méér moet zijn dan Winschoten. Maar deze vertegenwoordiger van het wilde grotestadsleven verdwijnt uit beeld als Pattie (Abbey Hoes) als zangeres zijn vriendinnetje vervangt. In één aflevering van Goedenavond dames en heren zie je op de achtergrond één donkere muzikant in een televisiecombo, en Moeder, ik wil bij de revue is volkomen wit gecast. In de vijf seizoenen van ’t Schaep is de centrale sterrencast een (witte) constante, met zo hier en daar wat dansende ‘Spanjaarden’ en een getinte jongeman onder de knappe timmermannen die Lukas wellustig bezingt. En de Nederlandse Italiaan Beppe Costa komt een keer langs als Spaanse zanger. Heerlijk is wel de eenmalige gastrol van Nasrdin Dchar in ’t Schaep in Mokum als de romantische, zwaar besnorde Turkse kleermaker die het hart van de Jordanese vrouwen sneller doet slaan. Het zelfbewustzijn waarmee Dchar dit typetje uitvergroot, maakt voelbaar hoe de tijden intussen zijn veranderd: zijn bijdrage valt onder de gastoptredens van bekende sterren als André van Duin, Sylvia Hoeks en Gijs Scholten van Aschat.

Toch zijn deze dramaseries meer dan opwekkers van nostalgie naar dat rustige, overzichtelijke Nederland van toen. In alle terug-in-de-tijd-series die de afgelopen jaren zijn gemaakt, worden twee krachten tegen elkaar uitgespeeld: een hartstochtelijk verlangen naar verandering, en de even diep gevoelde behoefte om vast te houden wat er is. De botsingen tussen personages die vooruit willen en degenen die hen daarbij tegenhouden, gaan over traditionele waarden. De hoofdpersonen van Moeder, ik wil bij de revue, Petticoat en Goedenavond dames en heren vechten zich los van het pad dat voor hen is uitgestippeld. Ze trotseren de woede van hun behoudende ouders en jagen hun droom na om te schitteren bij de revue, bij een popband of bij de televisie. Ze gaan in tegen de tijdgeest die voorschrijft dat een zoon in de voetsporen van zijn vader moet treden en dat een dochter geen opzien mag baren met haar vrijmoedige gedrag. En uiteindelijk blijkt de maatschappelijke verandering die zij voorstaan niet tegen te houden. Bij ’t Schaep woelt in alle hoofdfiguren een vooruitstrevende en een conservatieve kracht; de vileine, altijd verontwaardigde figuren zijn eigenlijk voortdurend in verwarring. Maar het nieuwe decennium waar zij in de opeenvolgende seizoenen in belanden, toont hoe ook zij meedobberen in de voortschrijdende veranderingen.

Met elkaar schetsen deze series een mentaliteitsgeschiedenis van Nederland, die begint in de jaren vijftig en zich uitstrekt tot begin jaren tachtig. Dat het vijfde seizoen van ’t Schaep niet zo sterk was als de voorgangers kwam mede doordat ’t Schaep Ahoy zich afspeelde in de jaren negentig, toen er minder te bevechten was.

De waarde van zelfs een minder geslaagde serie als Petticoat – die gebaseerd is op de succesvolle musical met muziek van Henny Vrienten en daardoor leed onder het gebrek aan herkenbare liedjes – ligt in de spiegel die deze nostalgische verhalen de hedendaagse kijkers voorhouden. Het is bijna niet meer voor te stellen hoe krampachtig homoseksuelen hun geaardheid verborgen moesten houden, zelfs als je in de jaren vijftig bij het ‘vrije’ theater werkte, zoals Jon van Eerd laat zien met de tragisch eenzame figuur die hij speelt in Moeder, ik wil bij de revue. Of wat een schande in de jaren zestig een buitenechtelijke zwangerschap nog was, en onvoorzichtige meisjes bij gebrek aan (legale) abortusvoorzieningen met een breinaald probeerden een miskraam op te wekken. Net zoals het amper meer in te denken is dat een halve eeuw geleden vrouwen hun uitzicht op werk en eigen inkomen moesten opgeven zodra er kinderen kwamen. In de nostalgische dramaseries wordt opnieuw voorstelbaar gemaakt waar Nederland vandaan komt. En hoe kort geleden de vrijheden die in deze (verkiezings)tijd worden uitgevent als de kernwaarden van de Nederlandse identiteit nog maar bevochten zijn.

Het protest van de zich vrij vechtende hoofdpersonen maakt dit manifest. Maar ook het vanzelfsprekende gelijk van degenen die vasthouden aan het bestaande. Kil makend is de schaterlach van Peter Blok als vader Gerrit, de baas van de ‘vooruitstrevende’ Elektronica-winkel, na de verzuchting van zijn dochter Jeanne dat ze haar Schoevers-opleiding maar saai vindt. ‘Waarom kan een man niet eens een secretaresse zijn en de vrouw de baas’, roept Jeanne (Noortje Herlaar) opstandig. Hikkend van de lach antwoordt Gerrit dat er geen man te vinden is die brieven uit wil tikken voor zijn bazin. ‘Dat zou hetzelfde zijn als dat ik hier het huishouden ga lopen doen. Met een schort!’ Zijn echtgenote is het roerend met hem eens: ‘En wie zorgt er dan voor de kinderen?’

Veelzeggend is de blijdschap van de jonge omroepster in Goedenavond dames en heren als zij voorgoed afscheid moet nemen vanwege haar zwangerschap. ‘We moeten nu natuurlijk op zoek naar een nieuwe omroepster’, zegt haar mannelijke chef, waarop het meisje stralend knikt. De almacht van de mannen in televisieland wordt in deze serie nadrukkelijk neergezet. Het nieuwe omroepmeisje, gespeeld door Anna Raadsveld, zal zich opwerken tot programmamaker, dankzij haar uitvinding van de emo-tv. Maar niet voordat haar mentor, kro-coryfee Berend, haar als omroepster heeft aangeraden een andere ‘bustenhouder’ te dragen omdat het – zo wijzen zijn grijpgrage handen aan – ‘een beetje nondescript is hierboven’.

Alles komt goed in deze nostalgische feelgood-series. Ouders sluiten van hen vervreemde kinderen in de armen, de kibbelende cafévrienden uit ’t Schaep proosten op hun vriendschap, homo’s komen uit de kast, de zoon van de kolenboer gaat bij de revue en de dochter van de smalende Elektronica-winkelier komt in beeld als zijn mogelijke opvolger. Dat veranderingen zich zo zachtmoedig en binnen acht drama-afleveringen voltrekken, is een romantisering. Maar het is mooi dat de publieke omroep behalve de actualiteit ook het nabije verleden dramatiseert. Al is het alleen maar om te laten zien dat elk individu een product is van zijn eigen tijd. Om voelbaar te maken hoeveel tegenkracht elke vooruitstrevende ontwikkeling oproept. En om aan te tonen hoe relatief en veranderlijk de identiteit van een land is.