
In Ulysses gebeurt eigenlijk niet zo veel. Een man, Leopold Bloom, en een jonge dichter, Stephen Dedalus, kachelen wat door Dublin, lopen elkaar in de vroege uurtjes tegen het lijf, drinken samen een kopje koffie en gaan ieder huns weegs. Stephen wandelt de stad weer in; Bloom kruipt in bed bij zijn vrouw Molly, die nog wat na ligt te mijmeren over de wilde middag die ze met haar minnaar heeft beleefd. Einde.
De actie van het boek vindt plaats in Joyce’s taal, die al het andere in de schaduw stelt. Taal is de echte hoofdpersoon van Ulysses. Joyce doet dingen met het Engels die niet eerder zijn vertoond. Als een jongleur houdt hij de taal in voortdurende beweging, met een linguïstische lenigheid die nooit gaat vervelen – zelfs niet als je Ulysses, zoals ondergetekende, voor de tigste keer leest. ‘Ik heb ontdekt’, pochte Joyce tegen Samuel Beckett, ‘dat ik alles kan doen met taal wat ik wil.’
Hij zei ook: ‘Ik kan mezelf niet uitdrukken in het Engels zonder mezelf in een traditie op te sluiten.’ In Ulysses breekt Joyce los van traditie, hij sloopt de taal van binnenuit en timmert hem op zijn eigen manier weer in elkaar. Deze aanval op het Engels had een politieke lading. De Ieren, zei Joyce, zijn ‘veroordeeld om een taal te spreken die niet de hunne is’. ‘The language in which we are speaking is his before it is mine’, denkt Stephen Dedalus in Joyce’s eerdere, autobiografische roman A Portrait of the Artist as a Young Man over een Engelse docent met wie hij in gesprek is. Als straf voor de manier waarop de Britten het Iers hebben uitgeroeid trekt Joyce ten strijde tegen het Engels. ‘Hoe de taal eruit zal zien als ik er klaar mee ben’, schreef hij aan Harriet Shaw Weaver, een van zijn financiële engelbewaarders, ‘weet ik niet. Maar nu ik de oorlog verklaard heb zal ik doorgaan jusqu’au bout.’
In Ulysses gooit Joyce alle gebruikelijke afbakeningen tussen dialoog, beschrijving en gedachte overboord. Hij trekt zinnen uit elkaar, verzint nieuwe woorden (‘diambulist’, dagwandelaar, een buurman van ‘somnambulist’, slaapwandelaar), smeedt ongebruikelijke combinaties (‘bullockbefriending bard’, ‘hairynostrilled’), speelt met het epitheton ornans uit de Odyssee (Homerus’ wijndonkere zee wordt ‘snotgreen sea’ en ‘scrotumtightening sea’), parodieert andere literaire stijlen, sleept de straat de taal binnen – zijn zakken puilden uit met briefjes waarop hij flarden van gesprekken neerkrabbelde die hij wandelend door de stad opving.
Wie is er bang voor James Joyce?
Deze rubriek geeft de komende maanden een thematische rondleiding door Ulysses en de Umfeld van het boek, voor wie het eindelijk eens wil (uit)lezen maar geen zin heeft er stapels naslagwerken bij te halen. Of voor wie het ongelezen in de kast wil laten staan maar er wel wat zinnigs over wil kunnen zeggen.
Iedere episode van Ulysses heeft zijn eigen stijl – of ‘anti-stijl’, zoals T.S. Eliot het noemde – waardoor het boek eigenlijk achttien romans in één is. De eerste paar hoofdstukken zijn nog tam, een voortzetting van de stijl van A Portrait, maar naarmate de dag vordert wordt de taal experimenteler, flamboyanter, wilder.
‘Aeolus’, episode zeven, speelt zich af op de redactie van een krant, The Freeman’s Journal, en is geschreven in een journalistieke stijl, korte paragrafen met schreeuwende kopjes erboven:
‘YOU CAN DO IT!’
‘The editor laid a nervous hand on Stepen’s shoulder. I want you to write something for me, he said. Something with a bite in it. You can do it. I see it in your face.’
In episode elf, ‘Sirens’, vindt een impromptu concert plaats door een groepje vaste klanten van de Ormond Quay café (Joyce’s versie van de verleidelijke Sirenen uit de Odyssee); muziek vormt de stijl van het hoofdstuk. Het is gecomponeerd als een losse fuga, met een ouverture aan het begin die de belangrijkste thema’s aanstipt en geschreven in een zingende taal vol herhalingen, variaties, alliteratie, leidmotieven, pakkende ritmes. Zo speelt iemand piano: ‘A duodene of birdnotes chirruped bright treble answer under sensitive hands. Brightly the keys, all twinkling, linked, all harpsichording, called to a voice to sing the strain of dewy morn.’ Taal wordt hier muziek.
‘Zijn tekst gaat niet over iets’, luidt de beroemde beschrijving van Samuel Beckett. ‘Het is dat iets zelf.’ Beckett had het over Joyce’s latere werk Finnegans Wake, maar wat hij opmerkt is al gaande in Ulysses. ‘Als het over slaap gaat, vallen de woorden in slaap’, schrijft Beckett. ‘Als het over dansen gaat, dansen de woorden.’
Stijl is inhoud in Ulysses en geeft op een unieke manier toegang tot de binnenlevens van de personages. Blooms bewustzijn wordt geschetst in korte, staccato zinnetjes die niet alleen laten zien wat hij denkt maar ook hoe – snel, flexibel, levendig. Stephens gedachten zijn complexer, beïnvloed door filosofie en doorspekt met literaire citaten – net als zijn schepper leest Stephen alles en vergeet niks. Molly denkt in lange, muzikale zinnen die golven op het ritme van haar gedachten. Het binnenste van Gerty McDowell, Blooms lamme Nausicaa, neemt de taal over van de goedkope bouquetreeks-achtige boekjes die ze leest.
Iedere Dubliner krijgt een unieke stem in Ulysses, spreekt en denkt op zijn eigen, idiosyncratische manier – alleen Simon Dedalus, Stephens vader, kan dit zeggen: ‘Agonising Christ, wouldn’t it give you a heartburn on your arse?’ Zelfs dieren en apparaten spreken op hun eigen manier. Blooms kat zegt niet, zoals de meeste literaire katten, ‘miauw’, hij zegt ‘Mkgnao!’ en ‘Mrkgnao!’ en ‘Mrkrgnao!’ De waterval in ‘Circe’ zegt ‘Poulaphouca’, de drukpers in ‘Aeolus’ zegt ‘Sllt’. ‘Almost human the way it sllt to call attention’, denkt Bloom. ‘Doing its level best to speak.’ Alles spreekt in Ulysses.
‘Ik geef ze hun Engelse taal wel weer terug’, schreef Joyce aan een vriend. ‘Ik vernietig hem niet voorgoed.’ Met Ulysses geeft Joyce ons in één beweging zowel een oorlogs- als een liefdesverklaring aan de taal.
Maria Kager is als literatuurwetenschapper verbonden aan de Universiteit Utrecht