De roman bestaat vervolgens uit de wederwaardigheden van deze man, Eduard Bottelaer, gedurende die weken zonder Helena; zijn daden, overpeinzingen, herinneringen, en de omzwervingen door zijn woonplaats Gent.
Dat is geen plot waar de vonken vanaf vliegen. De personages zijn redelijk gewoon, net als de locatie en de tijd. Gewoon, hier en nu, Belgie; gewoon, mensen die iets ‘in de cultuur’ doen; gewoon, een man die verliefd wordt op een vrouw die zijn liefde niet beantwoordt. En toch is Paarden zijn ook varkens een page-turner. Dat zit ‘m in de manier waarop Guido van Heulendonk dat schijnbaar ongecompliceerde verhaaltje tot een mooi-gecompliceerde roman heeft gemaakt.
Paarden zijn ook varkens is van een verraderlijk soort eenvoud die lijkt te willen verhullen hoe intelligent de roman in elkaar zit, hoe elk detail betekenis heeft in het grote geheel, hoe alles met alles te maken heeft. Het is een liefdesroman, over een man die de vrouw moet missen die zijn hart heeft gestolen. Het is ook een psychologische roman, waarin een veertigjarige, geleid door herinneringen aan zijn jeugd, zijn verleden reconstrueert en opnieuw interpreteert. En tevens is Paarden zijn ook varkens een roman over kunst en over literatuur, waarin onder de bovenste laag van de vertelling het thema schuilgaat van de onkenbaarheid van het zelf en de vraag naar de identiteit van 'ik’.
DE KUNSTENARES Helena heeft uitgesproken opvattingen over de menselijke persoonlijkheid. ‘Drie weken zal ik weg zijn, zei Helena, langer laat de uitwisselingsbeurs niet toe. Maar het is voldoende. Drie weken afwezigheid, existentie-verhuizing. Polarisering ook, er zitten tachtig lengtegraden tussen St.-Baafs en Manhattan. Toch blijft een stukje van mij achter: mijn flat, mijn doeken, de herinnering die mensen van mij bewaren. Daarginds zal ik dat voelen, elke dag. Maar ook het omgekeerde is waar. Ook een stukje Gent zal zich verplaatsen, samen met mij. Niet alleen in wat ik meeneem, maar in mij zelf. Het “hier” hangt aan iemand vastgeklit, in velerlei vormen. Een mens is meer dan alleen zijn persoon. Hij is een hele constellatie - fysisch, atmosferisch, spiritueel. Niet “ik” ga naar New York, maar mijn “ik”-stelsel. Daarin zit bijvoorbeeld… jij. Een stuk van jou zal binnenkort drie weken in Amerika vertoeven, of je dat leuk vindt of niet. En dat zal jij voelen, het zal jou… anders maken. (…)
“Een osmose van provinciestad en metropool,” zei ze. “Eigenlijk… wordt Gent New York en New York Gent. Daar moet iets mee te doen zijn. Die spanning tussen aan- en afwezigheid, groot- klein, ver-dichtbij, die dubbelheid, dat is een ongelooflijk energieveld. Dat zou ik gestalte willen geven.” ’
Na terugkomst uit de Verenigde Staten wil ze Eduards objecten, die ‘Gent-onder-haar-afwezigheid belichamen, samenvatten in materie’, samen met die van haarzelf transformeren tot kunst. Ze heeft een installatie in gedachten, die zal gaan heten: GENT-NEW YORK, 20ste eeuw (een globalisering). Verliefd als hij is, voert Eduard getrouw de opdracht uit. Stilaan neemt het zoeken naar geschikte voorwerpen meer en meer van zijn tijd en aandacht in beslag, en door het speuren, wikken en wegen worden telkens nieuwe herinneringen opgeroepen. Dwalend door Gent wordt Eduard Bottelaer geconfronteerd met (meer of minder) belangrijke voorvallen uit zijn verleden.
Een van de eerste herinneringen dient zich aan tijdens het uri neren. Bottelaer, luisterend naar het geklater op het porselein, denkt terug aan de tijd dat hij lid was van een christelijke jongensvereniging, de CSB, en ieder jaar uit kamperen ging. Eens hadden ze hun tenten opgeslagen naast een wei waar niet alleen koeien rondsjokten maar ook een paar varkens waren ondergebracht, drie zeugen en een zeer viriele beer, ‘voorzien van een uitrusting die het ergste liet vermoeden, en hem meteen de bijnaam Hannibal bezorgde’. Het mannetjesvarken heeft de gewoonte om voortdu rend het dichtstbijzijnde vrouwtje te beklimmen en zijn zin met haar te doen, luid grommend en parende-varkensgeluiden makend.
De laatste avond is er een christelijk kampvuur. De aalmoezenier gaat voor in gebed en alle vrome jongetjes vouwen de handen. ‘Laten wij luisteren naar de stilte van deze nacht’, prevelt de geestelijk leider en buigt deemoedig het hoofd. Op dat moment haalt een van de vrouwtjesvarkens het in haar kop een kletterende straal urine te lozen en daarmee Hannibal uit te dagen. De beer houdt zijn reputatie hoog en luistert met bloedstollend gekreun, gegil en geknor het godsdienstige kampvuur op. Seksualiteit is sindsdien niet puur een intieme, liefdevolle aangelegenheid.
Eduard heeft een zesde zintuig ontwikkeld voor alles wat met de menselijke excretie te maken heeft. Op afgezonderde momenten, op het toilet, is de mens toch niet veel meer dan een gemiddeld zoogdier. Want wat onderscheidt de mens nu eigenlijk van andere schepsels?
‘Ik vertrek, dacht hij. Amsterdam, Nederland, Europa, noordelijk halfrond, wereld, zonnestelsel, melkweg, kosmos, molecule van. Weer een kosmos. En dan nog een. Wat weet de darmbacterie in de varkensbuik over zijn gastheer? Niets. Het weet iets over de darm. En toch is het een stukje varken. Geglobaliseerd zwijn.
Zo stinkt alles naar iedereen. All creation, great and small.
Paarden zijn ook varkens.’
Eduard Bottelaer verzamelt conscientieus voorwerpen ‘met een verhaal’. Door de herinneringen die dat losmaakt wordt zijn geschiedenis geconstrueerd. Te gelijkertijd maakt hij een studie van de stad, Gent-zonder-Helena, zijn doel is ‘een vrouw aftrekken van een stad en zien wat overbleef’.
Guido van Heulendonk doet iets vergelijkbaars. Hij bestudeert Eduard-zonder-Helena, want hij trekt een vrouw af van een man om te kunnen zien wat overblijft. Die man-zonder-vrouw zet hij om in materie, hij maakt er een roman van. Als Eduard al zijn objecten heeft verzameld, is eigenlijk ook zijn eigen gestalte vervolmaakt; dan heeft hij zichzelf ingevuld, Zijn herinneringen hebben een plaats gekregen in wat Helena zijn ‘ik’-stelsel noemde. De uiteindelijke collectie, het ‘cognossement’: een ballonflard, een bankbiljet (500 BEF), een brief van Helena, een knipselrol (criminele voorvallen in Gent), een lucifersdoosje, metalen voetjes, een olijfpit, een moer, een slipje, een tube lijm en vissnoer. De buit van drie weken speuren, drie weken zonder Helena. En elk voorwerp draagt een verhaal, een verhaal over afwezigheid en aanwezigheid, tijdelijkheid en eeuwigheid, over angst en moed, hoop en wanhoop, liefde en haat.
DE MANIER waarop Guido van Heulendonk in Paarden zijn ook varkens al die kleine verhalen met elkaar verbindt, alle details belang toekent en onmisbaar maakt in het grote stelsel dat de roman is, hoe hij zijn hoofdpersoon meer en meer aanwezig laat worden als gevolg van de afwezigheid van de vrouw op wie hij verliefd is, is allemaal buitengewoon ingenieus. Alsof het geen enkele moeite kost, bouwt hij de roman op als een constellatie van verhaaltjes en anekdoten, herinneringen en gedachten, gesprekken en monologen. Zonder dat het ergens zwaar op de hand wordt, of saai. Van Heulendonk weet voortdurend een zuurstofrijke luchtigheid te behouden, waardoor hij het de lezer zeer moeilijk maakt het boek weg te leggen. Stilistisch is het van begin tot eind scherp, nergens minder dan ijzersterk. En hij bezit daarbij nog de gave om humoristisch te zijn zonder leuk of grappig te willen doen. Het is een ingetogen humor die bijna per ongeluk in de roman terecht lijkt te zijn gekomen. Dat is altijd het leukste soort.
Ergens zegt Helena: ‘Negatief maal negatief is positief (…). Tweemaal afwezigheid wordt een aanwezigheid: mijn kunstwerk. A real presence. Tweemaal tijdelijkheid wordt eeuwigheid. Tweemaal plaatselijkheid universaliteit.’
Van zijn twee hoofdpersonages, beiden ‘afwezig’, heeft Guido van Heulendonk zijn kunstwerk gemaakt. Een roman die aan de oppervlakte een verhaal vertelt dat wordt bepaald door plaatselijkheid en tijdelijkheid, maar daaronder handelt over thema’s die diep-menselijk en universeel zijn (Bestaat een mens als hij niet wordt opgemerkt? Zo ja, hoe dan? Is esse echt percipi?). Hij heeft dat allemaal op zo'n manier opgeschreven dat het niet alleen voor iedereen toegankelijk is geworden, maar ook en vooral door iedereen te genieten.