In ons land dat niet meer bestaat – Indië – hadden mijn ouders een ‘djongos’ en een ‘baboe’. Die zorgden voor het huishouden.

Terug in Nederland – na de Tweede Wereldoorlog – volgden mijn ouders nog de politiek van Soekarno.

Djongos en baboe werden door Soekarno taboe verklaard. Ze drukten vernedering uit, kolonialisme, een vorm van racisme. Een Nederlandse baboe bestond niet, dat was een meisje of een werkster. Ik vermoed dat het te vergelijken is met het woord ‘neger’. Het schijnt nu zeer onbeleefd te zijn om dat te gebruiken, dus zal ik dat niet meer zo gauw doen. Zo spreek ik, uit beleefdheid, ook nooit meer over ‘werkster’ maar over hulp in de huishouding, hoewel ik op het bord met gratis advertenties bij Albert Heijn vaak een ‘werkster’ aangeboden zie.

Onlangs keerde een oudere vriend van mij terug uit Indonesië. Een tempo doeloe-reis. Hij wilde de plekken van zijn jeugd bezoeken voordat hij zou sterven. Hij had ze gevonden. In vervallen staat, maar dat deed er niet toe. Zelf was hij ook in vervallen staat, merkte hij op. Maar het deed hem pijn. Het ergste vond hij dat hij zich nauwelijks verstaanbaar had kunnen maken. Waar het Maleis vroeger vol zat met Nederlandse woorden was de taal nu gevuld met Engels vocabulaire. Het Maleis van zijn jeugd – vermoedelijk het hoog-Maleis en niet het passer-Maleis – kon hij nauwelijks verstaan.

Hij zei: ‘De taal waarin ik tot mijn tiende jaar thuis was, leek verdwenen. Was dus ook in verval.’

Pijnlijk, want hij meende dat hij nog in het Maleis kon ‘voelen en denken’. Hij zocht de familie van zijn oude baboe op – de oude baboe zelf was uiteraard al lang dood – maar waar hij meende gezellig met deze familie te kunnen praten, was hij aan het schutteren, en hoorde hij vaak de zin: ‘Zo zeggen we dat niet meer.’

We vroegen ons af of het erg was. Hoe erg was het dat we in Italië niet met Latijn terecht konden? Niet voor niets noemen we dat een dode taal.

Omdat politiek de taal beïnvloedt (en omgekeerd) verandert onze taal, ook omdat tradities veranderen, cultuur verandert, alles verandert. Het kost mij moeite dat bij te benen. De Zwarte Piet-discussie heeft, volgens mij, te maken met veranderingen die men niet wil, omdat juist het onderlinge verband dan verbroken wordt. De communicatie – wat al een rotwoord is waaraan ik heb moeten wennen – stagneert. Als Piet een andere kleur krijgt, is wel een neveneffect dat het onderlinge begrip wordt verstoord. Ik begrijp iedereen, en ik begrijp niemand. Ik begrijp de zwarten en ik begrijp de mensen die Piet zwart willen houden. Maar omdat ik beide kanten begrijp, is er contactgestoordheid, want ik moet kiezen, en mijn keuze suggereert over mij zaken die ik misschien niet wil. Ben ik voor Zwarte Piet? Dan ben ik racist, fascist, provinciaal. Wil ik een ander soort Piet, dan ben ik links, arrogant, vol onbegrip, grachtengordel. Dus maakt deze discussie me onzeker.

In de nieuwe tuin bloeien bloemen die ik niet zo mooi vind

Het voelt aan als belasting betalen; het moet, vanwege de mooie wegen en de gezondheidszorg en – niet onbelangrijk – de lieve vrede, maar ik doe het liever niet, want ik verdien al niet zo veel.

Zo is het niet alleen met Zwarte Piet.

Wat mijn cultuur was, verdwijnt. Door sterfte en verandering. In de nieuwe tuin bloeien bloemen die ik niet zo mooi vind. Ik merk niet alleen dat mijn taal verandert, maar ook moet ik mijn eetgewoonten aanpassen, mijn drugsgebruik, mijn drankgebruik, mijn fysieke bewegingen; ik vind zelfs de humor van nu maar matig leuk.

Alles valt uiteen – en dat schijnt goed te zijn.

Terang Bulan:

Buaya timbul, disangkalah mati.

Jangan percaya orang mulut lelaki,

Berani sumpah, dia takut mati.