
Wie het afgelopen jaar zo kort mogelijk wil samenvatten komt een eind met het noemen van de twee nieuwe bad guys op het wereldtoneel: IS en de 1%. Mopperen op de laatste is in sommige kringen zo gewoon als mopperen op het weer. Maar als dat ook geldt voor u, moet u zich de volgende keer misschien eerst afvragen of uw gesprekspartner daar niet toe behoort. Of uzelf. In Nederland lopen er namelijk aardig wat van rond, en niet alleen op de Zuidas of op de golfbaan in het Gooi. Maar liefst een half miljoen Nederlanders vallen in de mondiale 1%, gemeten naar vermogen. Een bezit van zeven ton is daarvoor al genoeg, dus een beetje babyboomer die op tijd een huis kocht in een wijk die de lift in ging, komt al een heel eind. Wat inkomen betreft, ligt de lat nog lager: een alleenstaande Nederlander met een modaal salaris behoort al tot die gehate 1%.
Dat zijn toch niet de filthy rich waar veel mensen aan denken als ze iets vinden van ongelijkheid. En het is duidelijk dat je iets moet vinden van ongelijkheid om hip te zijn – en ook wát je ervan moet vinden is duidelijk. Zelfs de jaarvergadering van ’s werelds rijken, de World Economic Summit in Davos, ontkwam er dit jaar niet aan. ‘Ik vraag u om te verzekeren dat de mensheid wordt gediend door rijkdom en er niet door wordt beheerst’, sprak een gezant namens de paus bij de opening. Dat was niet aan dovemansoren gericht. In de eindverklaring van het Forum werd ongelijkheid benoemd als ’s werelds ‘meest urgente probleem’.
Dat lijkt op het oog tamelijk onnodig, want de wereld wordt steeds rijker. Op lijstjes van de hoeveelheid welvaart in de wereld is een bijna onvoorstelbare groei te zien in de afgelopen decennia. En het gaat steeds sneller: inmiddels komen er elk jaar vele biljoenen euro aan rijkdom bij. Ook van rijkdom die niet in geld is uit te drukken komt er ieder jaar meer. Levensjaren bijvoorbeeld: in de negentiende eeuw lag de levensverwachting in westerse landen nog op 36 jaar, tien jaar meer dan in de rest van de wereld; nu zijn die cijfers tachtig om zeventig. Er krijgen meer mensen toegang tot gezondheidszorg en internet, zo’n driekwart van de wereldbevolking heeft een koelkast, in Egypte en Venezuela hebben meer mensen een mobiele telefoon dan in Nederland, en steeds meer kinderen gaan naar de basisschool en een vervolgopleiding. Een werkelijk rijkere wereld, zo lijkt het, met steeds meer rijkdom voor steeds meer mensen.
Maar de pessimisten hebben de afgelopen maanden veel munitie in handen gekregen. Uit cijfers van de bank Credit Suisse bleek dat in 2014 de rijkste 1% wereldburgers samen 48 procent bezat van ’s werelds welvaart; volgens een rapport van Oxfam zal die rijkste 1% over twee jaar meer hebben dan de ‘armste 99%’ bij elkaar. Hadden de rijkste 388 miljardairs ter wereld vijf jaar geleden evenveel vermogen als de armste vijftig procent van de wereldbevolking, nu hebben de rijkste tachtig miljardairs al evenveel. En in de afgelopen vijf jaar groeide het vermogen van die tachtig personen met gemiddeld vijftig procent, terwijl die drieënhalf miljard mensen hun gezamenlijke vermogen zagen afnemen. In historisch perspectief is het al weinig beter. In het rijkste land ter wereld, de Verenigde Staten, lag in 1870 het gemiddelde inkomen vijf maal hoger dan in Afrika. In 1950 was dat gestegen tot dertien maal, tien jaar geleden tot achttien maal zo veel. De allerarmste Amerikanen behoren nog tot de rijkste dertig procent van de wereld.
Waar het debat over gelijkheid binnen landen vooral werd aangewakkerd door Thomas Piketty werd het debat over de wereldwijde verdeling van rijkdom vooral aangejaagd door het rapport van Oxfam. Voor onderzoeker Deborah Hardoon, de auteur van het rapport, is internationale gelijkheid een doel op zich. ‘Een miljard mensen op de wereld leven in extreme armoede. Maar de meerderheid van hen, nu zo’n driekwart van deze armen, woont niet in de armste landen, maar in de middengroep tussen rijke en arme landen’, e-mailt ze vanuit haar huidige werkplek, in Dar-es-Salaam. ‘Armoede is een kwestie van verdeling, niet van gebrek. Dus als de rijksten een groter deel van de taart krijgen, blijft er minder over voor de groepen waar we armoede willen bestrijden. Maar het gaat niet alleen om economie. Met rijkdom komt macht en invloed. De extreme concentratie van welvaart resulteert ook in politiek en beleid dat op elitebelangen is gericht.’
Zelfs als iedereen op de wereld rijker werd, alleen de rijksten sneller dan de rest, dan zou Hardoon dat nog slecht vinden. Maar dat is niet zo. ‘De wereldwijde rijkdom nam toe na 2009, terwijl het aandeel van de armste vijftig procent daalde, van meer dan een procent in 2010 tot een miezerige 0,7 procent’, schrijft Hardoon. ‘En niet alleen hun aandeel in de welvaart daalde in die periode, maar ook hun daadwerkelijke vermogen, uitgedrukt in geld: dat daalde met een kwart. Zelfs terwijl de taart groter werd, werden zij armer.’
Ook de afnemende inkomensverschillen tussen landen stemmen Hardoon niet positief. ‘Tussen landen daalt de ongelijkheid inderdaad. Dat is heel mooi en het toont dat armere landen, vooral China, de afgelopen decennia sneller groeiden dan rijke landen’, schrijft ze. ‘Maar van China tot de VS groeit de kloof tussen de rijksten en armsten binnen die landen. Dat betekent dat mondiaal gezien de gelijkheid helemaal niet toeneemt. Elke convergentie die plaatsgevonden heeft tussen landen wordt ondermijnd door de groeiende verschillen binnen landen. Daardoor blijft de overkoepelende verdeling van inkomen en vermogen hardnekkig steken op extreme niveaus van mondiale ongelijkheid. Te veel mensen leven in extreme armoede terwijl miljardairs van China tot de VS obscene niveaus van overmaat genieten.’
Dat contrast tussen armen en rijken is natuurlijk onverteerbaar, en dat vertaalt zich in de slechte pers die de 1% de laatste tijd ten deel viel. Maar toch ontneemt een focus op de rijksten en de armsten ons het zicht op het grote beeld, vindt Branko Milanovic, voormalig hoofdeconoom van de Wereldbank. De Servisch-Amerikaanse Milanovic schreef al boeken over ongelijkheid toen dat nog lang niet cool was. Nu is hij hoogleraar in New York, blogger en onstuitbaar twitteraar. ‘Er gebeuren een paar dingen tegelijk’, zegt hij vanuit New York. ‘Het is lastig om het te bevatten, want in sommige opzichten neemt ongelijkheid toe en in andere af. Maar één ding is duidelijk: de gemiddelde aardbewoner wordt rijker, en hij krijgt een groter deel van de taart.’
Milanovic begint het gesprek met een paar termen waar hij duidelijkheid over wil scheppen, en met een paar Grote Waarheden. ‘Wat zeker is, is dat de wereldwijde ongelijkheid – dus de welvaartsverschillen tussen alle mensen ter wereld – minder groot wordt. We weten jammer genoeg niet hoeveel ze daalt, omdat de rijkste één, twee procent van de burgers hun inkomen vaak afschermen of verplaatsen, en zij leggen het meeste gewicht in de schaal. Maar de trend is helder.’
Ook zeker waar, aldus Milanovic, is dat de wereld gelijker wordt gemeten naar inkomen per land. ‘Dat China al een tijd economisch harder groeit dan wij weet iedereen wel, maar dat doet een hele rij landen: India, Indonesië, Brazilië, en ga zo maar door’, zegt hij. ‘Dat zorgt er al voor dat nationale inkomens naar elkaar toe groeien, en daar kwam na 2008 ook nog nul-groei bij in Europa. We spreken hier vaak van een wereldwijde crisis die de economie de afgelopen jaren gegrepen zou hebben, maar als je op wereldschaal kijkt, is het realistischer om te spreken van een Noord-Atlantische crisis.’
Ten slotte is het rijker worden van die kleine groep superrijken ten opzichte van de rest inderdaad ook waar. ‘Er is nu heel veel aandacht voor, en het klopt natuurlijk: dat die 1% rijksten hun vermogen heel sterk zien groeien.’ Maar andere grote veranderingen krijgen veel minder aandacht, stelt Milanovic: niet de veranderingen aan de top van de welvaartspiramide of aan de bodem, maar de veranderingen in het midden. Oftewel: de veranderingen voor de meeste mensen ter wereld. ‘Er is wereldwijd gezien nog steeds een enorme groei van de middenklasse aan de gang, voor het grootste deel in Azië’, zegt Milanovic. ‘Nu zit al dertig procent van de wereldbevolking in die middenklasse – twee miljard mensen. En van die twee miljard is negentig procent in de afgelopen vijftien jaar rijker geworden. Ook zitten miljarden mensen wereldwijd rond het mediaan-inkomen (het inkomen waar de helft van alle inkomens ter wereld boven zit, en de andere helft onder – rvdh) van vijf, zes dollar per dag. Ook die mensen hebben bijna allemaal hun welvaart zien groeien. Dus als je me vraagt: wordt de gemiddelde persoon in de wereld rijker, dan is het antwoord ja. En zijn aandeel in de totale hoeveelheid welvaart in de wereld groeit ook.’
Dat is een heel ander verhaal dan wat we de afgelopen maanden over gelijkheid en ongelijkheid hebben gehoord, en vooral een stuk positiever. Toch heeft Milanovic geen juichverhaal in petto over gelijkheid; hij vindt alleen dat het thema te eenzijdig wordt bekeken in de westerse wereld. Die boodschap draagt hij al jaren uit, ook als hij daarmee tegen de heersende denkrichting in gaat. Drie jaar geleden nam de Occupy-beweging pleinen in bezit in New York en andere steden, en kwam Milanovic’ onderwerp eindelijk op de politieke agenda te staan. Toch kon hij het niet laten om erop te wijzen dat de leus ‘Wij zijn de 99%’ voor de meeste demonstranten in de VS naast de waarheid zat, en dat de verbondenheid die zij zeiden te voelen met favelabewoners en Indiase boeren in mondiaal perspectief tamelijk fantasierijk was.
Ook nu vindt Milanovic dat de boosheid over ongelijkheid in westerse landen tamelijk selectief is. ‘De wereld wordt nu gelijker in inkomen en vermogen, maar de verschillen zijn in historisch perspectief nog altijd erg groot’, zegt hij. ‘We zijn net over de hoogste piek in ongelijkheid heen die de wereld ooit heeft gehad, maar we dalen maar heel erg langzaam af. We hebben pas vanaf 1820 redelijk betrouwbare cijfers, en vanaf dat moment gaat de ongelijkheid omhoog, omhoog, omhoog. Pas vanaf de jaren zeventig stabiliseert ze zich op een hoog, vlak niveau. Sinds een jaar of vijftien zien we het nu heel langzaam afnemen, maar daar hoeven we ons niet voor op de borst te kloppen. We kijken met afschuw naar landen met grote verschillen in fortuin en inkomen. Maar de wereld als geheel is ongelijker dan Brazilië of Zuid-Afrika.’
Hij gebruikt graag de metafoor ‘Delta Economics’ om aan te geven dat mensen als het om economie gaat erg gevoelig zijn voor kleine veranderingen, maar niet nadenken over het algemene niveau. Die gevoeligheid voor kleine veranderingen zorgt nu voor onrust in westerse landen. ‘Net als het gevoel dat er een wereldwijde crisis is, is ook de ophef over groeiende ongelijkheid een westers fenomeen’, zegt Milanovic. ‘Het weerspiegelt dat mensen in westerse landen de ongelijkheid in hun eigen land zien toenemen. Daarom is het nu een belangrijk onderwerp geworden: lang was het politiek oninteressant en schreef er ook niemand over. Opeens staat het nu op de agenda omdat mensen de kloof gaan zien die ontstaat tussen de middenklasse en de top. En die kloof is inderdaad in alle rijkere landen de laatste jaren sterk gegroeid.’
Milanovic wil graag de boodschap verspreiden dat deze twee grote effecten op de gelijkheid in de wereld zich tegelijk voordoen: grotere ongelijkheid in rijke landen, grotere gelijkheid in mondiaal opzicht. ‘De opkomst van de middenklasse in andere landen en de stagnatie van de lagere klasse en lagere middenklasse in het Westen vinden tegelijk plaats en hebben hoogstwaarschijnlijk met elkaar te maken’, zegt hij. ‘Vanaf de jaren tachtig zie je dat de inkomensgroei stil komt te liggen bij de lagere middenklasse in het Westen. De mondialisering van de economie is voor hen nadelig, terwijl die gunstig uitpakt voor elites in zowel rijke als andere landen, en voor de nieuwe middenklasse in opkomende landen.’
Het is dan ook niet zo dat die lagere middenklasse in het Westen zich aanstelt. ‘Persoonlijk ben ik ervoor dat zij worden beschermd tegen de effecten van mondialisering door de mensen die ervan profiteren’, zegt hij. ‘Nu zie je dat elites in verschillende landen samen regels opstellen die de mondialisering de ruimte geven – wat in hun belang is. Dat leidt ertoe dat de VS steeds meer de trekken krijgen van een oligarchie, terwijl de reactie in Europa populisme is, en een reactie tegen een ander effect van mondialisering: migratie. Aan beide kanten van de oceaan zou een herverdeling tussen verliezers en winnaars voor de hand liggen.’
Maar deel van een wereldwijd offensief tegen ongelijkheid zou dat niet zijn. ‘Niet zo simpel gesteld in ieder geval’, vindt Milanovic. ‘Als het over ongelijkheid en gelijkheid gaat, willen mensen vaak vooral weten of het “erger” wordt of “beter”, om zich er een voorstelling van te kunnen maken. Het is misschien een lastige boodschap dat de ongelijkheid toeneemt terwijl ze ook afneemt. Die twee dingen gebeuren tegelijkertijd. Maar als je toch moet zeggen of het de goede of slechte kant op gaat met ongelijkheid, en je bekijkt dat voor de grootste groep mensen, dan kom je toch in het positief uit. Voor de gemiddelde wereldburger gaat het de goede kant op.’
Beeld: Ed van der Elsken, Zuid-Afrika, 1968. Amerikaanse toeristen fotograferen Zoeloe-kinderen (Ed van der Elsken / Nederlands Fotomuseum, courtesy Annet Gelink Gallery)