Alma Mustafic op de plek waar ze haar vader Rizo voor het laatst zag, voor de hoofdingang van de Dutchbat-compound in Potocari op de weg vanuit Srebrenica

Scène 17b

Ray: (Met zijn gezicht naar de grond) ‘You have to go. All the refugees have to go. You are the last ones left. You have to go.’

Mehida: ‘Rizo, je staat op de lijst van Dutchbat. Dat kunnen ze toch niet maken!’

Alma: ‘We moeten alles achterlaten waarmee we ons konden verdedigen.’

Ray: ‘Everything please.’

(Alma levert het zakmes in.)

Ray: ‘Er rennen mensen het maïsveld in. Mannen. Maar ook kinderen. Die Serven hadden drie legers, een beroepsleger, de huurlingen zoals de rode baretten en de Četniks… Dat was eigenlijk geen leger, dat was dronken tuig, die stonken naar slivovitsj. Daar was ik het bangst voor. En die Četniks, die sturen er hun honden op af. Dus wij snappen echt wel van hé, er is totaal geen uitweg meer. (…)’

Alma: ‘We lopen naar buiten. Papa drukt mijn zusje tegen zich aan. We zijn stil. Dan houden de Serviërs hem tegen.’

Mehida: ‘Nee, alsjeblieft. Ik heb hem nodig. Ik kan niet alleen met drie kinderen. Laat hem meegaan. (…) Alsjeblieft, ik smeek u, mijn man is geen soldaat. Doorlopen, zegt-ie, geef dat kind aan haar.’

(Alma kijkt om, naar Rizo.)

Mehida: ‘Niet omkijken!’

Zondagavond 8 mei, Alma Mustafić (41) zit met het toneelgezelschap in het restaurant van Hotel Holiday in Sarajevo. Ze zijn net uit Nederland aangekomen, morgen is de première en iedereen is zenuwachtig. De drie Nederlandse acteurs, Mike Weerts en Karin Sibbing die haar ouders Rizo en Mehida spelen, Jolijn Henneman die Alma speelt als kind. Zij zijn nog nooit in Bosnië geweest, laat staan in Srebrenica. Wel hebben ze zich al een jaar lang ingeleefd in het verhaal van Alma, de teksten geleerd, opgetreden in tal van Nederlandse theaters.

Maar wie zijn zij, dat zij nu hier het verhaal gaan vertellen aan mensen die het zelf hebben meegemaakt? Ook Raymond Braat, die erbij was toen de VN-enclave viel en in de voorstelling net als Alma zichzelf speelt, is zenuwachtig. Een Dutchbatter in Bosnië op het toneel? Hoe zal het publiek reageren? Alma is ook gespannen. Haar moeder zal er zijn, de andere ‘moeders van Srebrenica’, haar broer Damir, haar vrienden. ‘Het voelt als thuiskomen’, zegt ze terwijl ze wijn voor iedereen bestelt. ‘Mijn verhaal in Bosnië met een Nederlands theaterstuk.’

Gevaarlijke namen, geregisseerd door Boy Jonkergouw, vertelt het verhaal van Alma en haar familie. Hoe ze de eerste geruchten hoorden over een oorlog, Alma was tien toen die begon, het ongeloof van haar vader – scène 6, Rizo: ‘Wie moet hier nou oorlog voeren met wie? Waar komt de frontlinie dan te liggen. (…) Ter hoogte van de bakker of bij de benzinepomp? Al mijn vrienden zijn Servisch. Veranderen die dan van de ene op de andere dag in bloeddorstig drinkende vampiers?’ Hoe Servische paramilitaire eenheden het stadje terroriseren, de omsingeling door de Bosnisch-Servische troepen, de tanks rondom in de bergen, de honger, de komst van de VN-vredesmissie en Dutchbat, voor wie haar vader, Rizo Mustafić, als elektricien gaat werken, de val van de enclave, en de genocide.

Het toneelstuk is het afgelopen jaar in tal van theaters in Nederland opgevoerd, onlangs in het Europees Parlement in Brussel, nu krijgt het de vuurdoop in Sarajevo, twee dagen later in Tuzla, in het Nederlands opgevoerd met Bosnische ondertiteling. Tussendoor neemt Alma het hele gezelschap mee naar de voormalige Dutchbat-compound en het graf van haar vader in Potočari, en naar haar moeder in Srebrenica. Behalve wij van De Groene, volgt voor The New York Times een Spaanse filmploeg, die een documentaire maakt over Dutchbat, de tournee in Bosnië.

Maandagavond 9 mei. De zaal van het Nationaal Theater in Sarajevo zit bomvol, evenals de twee balkons. De lichten doven, het geroezemoes verstomt. Rizo komt op, loopt langs de herdenkingsnaald waarop in alfabetische volgende de namen van de doden voorbijrollen. Alma zit op het voortoneel op een roadblock, met haar rug naar het publiek. ‘Er staan achtduizend stenen op een helling en een van die stenen, dat ben ik. Mustafić. Mijn naam, de naam van mijn ouders, jouw naam. (…) Ik ben gedood door een verhaal. Ik ben gedood vanwege mijn naam.’

Uitzicht op de weg van Srebrenica naar Potocari vanuit het huis van Mustafic´’ moeder. Over deze weg vluchtte haar familie in 1995 samen met vele anderen naar de VN-compound van Dutchbat

Alma Mustafić, onderwijskundige aan de Hogeschool Utrecht, heeft een missie: het vergroten van de bewustwording over de Bosnische genocide in Europa. Door kennis erover te verspreiden, in schoolboeken, media, cultuur, wetenschap. Het moet, zegt ze, onderdeel worden van het collectieve geheugen. Dat veel politici en journalisten het na de Russische inval in Oekraïne hadden over ‘de eerste oorlog op Europees grondgebied sinds 1945’ laat zien hoe gebrekkig die is. Dit voorjaar organiseerde Mustafić het eerste Srebrenica honours-programma aan de HU, waarvoor studenten uit alle studierichtingen zich konden aanmelden. ‘Veel jongeren hebben geen idee van Srebrenica’, zegt een van de studenten tijdens de eindpresentatie. ‘Soms weten ze alleen dat het iets is met Dutchbat.’

In het Nederlandse discours over Srebrenica staat Dutchbat vrijwel altijd centraal, niet de nabestaanden en overlevenden. Nu weer. Deze maand maakte het kabinet excuses aan de vierhonderd Dutchbat-veteranen voor de omstandigheden waaronder zij naar Srebrenica zijn uitgezonden en het gebrek aan nazorg daarna. De Nederlandse blauwhelmen werden op pad gestuurd ‘met een opdracht die gaandeweg onuitvoerbaar bleek’, zei premier Mark Rutte op 18 juni in de Oranjekazerne in Schaarsbergen. Alma Mustafić was als Srebrenica-overlever en dochter van een Dutchbat-medewerker echter niet welkom bij deze ceremonie.

‘Excuses voor Dutchbat is goed’, zegt Mustafić hierover tijdens de eindpresentatie van de studenten in Utrecht. ‘Maar de nabestaanden van de meer dan achtduizend mannen en jongens die zijn vermoord wachten nog steeds op publieke excuses.’ Duizenden van hen zijn Bosnische Nederlanders. ‘Nederland en Srebrenica zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, of we het nu willen of niet.’

In 2001 klaagt de dan twintigjarige Alma samen met advocaat Liesbeth Zegveld de Nederlandse staat aan. Ze wil gerechtigheid. Haar vader had voor Dutchbat gewerkt, waarom was hij van de compound gestuurd? Na twaalf jaar procederen oordeelt de Hoge Raad in 2013 dat de staat verantwoordelijk is voor de dood van haar vader Rizo Mustafić en van twee familieleden van de tolk van Dutchbat die ook in 1995 van de compound zijn gestuurd. Als dat niet was gebeurd, stelt de Raad, hadden zij het overleefd.

In het Nederlandse discours over Srebrenica staat Dutchbat vrijwel altijd centraal, niet de nabestaanden en overlevenden

Scène 2

Ray: ‘Het gaat nu beter met mij. Sinds twee jaar. Ik ben zo’n SS’er, zei ik tegen mijn vrouw. Jij gaat naar links. Jij gaat naar rechts. Ik heb gelachen, op het moment dat… Ik voelde er niks bij. Ik wist dat die vermoord werden… en het interesseerde me niet. Ik was twintig jaar. Ik weet niet hoe ik ermee om moet gaan. Hoe ik ooit weer van mezelf kan houden. Ik heb me zo lang zo diep geschaamd. Dat ik er niet meer wilde zijn…’

Alma: ‘Ik heb er veel over nagedacht.’

Ray: ‘Ik wil geen schaamte meer.’

Alma: ‘Of ik het wel wilde. Met een Dutchbatter op het podium. Ik hoor ze dan zeggen. Ik heb ptss. Of ik heb dit of dat. En dan denk ik aan de ene kant: wat erg. Maar er is ook een stuk in mij dat denkt: serieus, moet ik nou medelijden met jou hebben? Luister, vriend, ik heb 22 familieleden verloren. Wie ben jij om ptss te hebben. En dan komt er weer zo’n Dutchbatter op tv, en dan denk ik: prima, maar kunnen we het nu ook een keer over de slachtoffers hebben?’

Ray: ‘Alma. Jouw vader, ik kan hem niet terughalen, maar zeg me als er iets is wat ik kan doen.’

Alma: ‘Wil je de waarheid zeggen?’

Ray: ‘Ja, dat wil ik.’

Na afloop van de voorstelling in Sarajevo lopen mensen met betraande ogen de zaal uit. ‘Het is genadeloos eerlijk’, zegt een vrouw in een chique uitgaansjurk terwijl ze met haar zakdoek haar ogen dept. ‘Het is het eerste stuk waarin we een Dutchbat-soldaat leren kennen. Dat gesprek van Alma met hem is belangrijk voor ons. We hebben zo veel vragen. De genocide is ons verhaal, dat kennen we, zo’n stuk helpt om het gesprek met elkaar te openen.’

‘Het is het verhaal van Alma, maar eigenlijk dat van ons allemaal’, zegt een vrouw die erbij komt staan. ‘Dit verhaal moet verteld worden, niet alleen in Nederland, in heel Europa, in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, en ook in Belgrado.’ Iets verderop in de hal wordt Alma ondertussen als een diva omringd door pers en camera’s. Ray Braat staat wat aan de zijkant, hij haalt opgelucht adem. ‘Ik was zo zenuwachtig’, zegt hij. ‘Alle oude gevoelens kwamen weer terug.’

‘In Sarajevo is het uitzonderlijk dat er zo lang wordt geapplaudisseerd’, zegt theaterdirecteur Nihad Kreševljaković, die

Gevaarlijke namen

naar Sarajevo haalde, later in het café. ‘Het is zo goed gespeeld, zo eerlijk. Alle vragen waar mensen mee zitten worden gesteld.’ Hij weet meestal wel of het goed voelt, zegt hij. ‘Maar als het over de oorlog gaat, weet je het nooit. Het is anders dan voor jullie, wij hebben het ervaren.’

Alma Mustafic kijkt vanuit de fabriekshal op de voormalige Dutchbat-compound in de richting van de hoofdingang. ‘Buiten achter de hekken zag ik Serviërs, zo dichtbij’

[aanhef]‘Dit is Srebrenica’,[/aanheef] roept Alma en spreidt haar armen vanaf het hooggelegen uitzichtpunt. De acteurs kijken naar beneden, ze zijn na het succesvolle optreden in Sarajevo gisteravond een stuk ontspannener. Achter hen ligt de voormalige Jagersclub, een Joegoslavisch gebouw, ooit een restaurant en hotel, nu een ruïne. ‘Daar zat ik vaak met mijn vader’, zegt Alma. ‘Dan keken we samen uit over de stad.’

Als we naar het huis van haar moeder rijden, wijst Alma vanachter het autoraam haar verleden aan. ‘Daar is het postkantoor, vanuit dat raam riep in maart 1993 generaal Philippe Morillon (de Franse commandant van de VN-vredesmacht die het eerste voedselkonvooi de stad in leidde – ivdl): “You are now under the protection of the UN forces”. En daar ging ik naar school, daar bij dat versierde raam was mijn klas, erachter op die berg kregen we tekenles, daar waren de kerk en de moskee, naast elkaar, hier is de muziekschool waar ik accordeon leerde spelen, dat vond mijn vader zo mooi. Hier stond een Ottomaans gebouw, helemaal verdwenen, alle sporen van het Turkse verleden hebben de Serviërs uitgewist, daar is “Jasmin”, mijn kapper, en dat is het stadscafé, daar dronken volwassenen een drankje en ervoor op het plein speelden wij tikkertje, renden we tussen de rode Coca-Cola-stoelen, vaak was er livemuziek…’

Van die levendigheid van voor de oorlog is niets terug te vinden. Srebrenica is een dode stad geworden. Met slechts een fractie van het oorspronkelijk aantal inwoners. Het busstation is verlaten, veel huizen zijn ingestort. In de stad wonen nu overwegend Serviërs, ook mensen die destijds meededen aan de moordpartijen en nu vrij rondlopen. De huidige burgemeester ontkent de genocide, net zoals Milorad Dodik, de president van de Servische entiteit binnen Bosnië en Herzegovina waar Srebrenica onder valt. Een vijandige omgeving. Desondanks keerde Alma’s moeder acht jaar geleden vanuit Nederland terug. Ze wil in de buurt van haar man zijn, in het huis dat hij bouwde. Het ligt net buiten het stadje, aan de weg tussen Srebrenica en Potočari.

Lachend laat Mehida de theaterploeg en andere gasten binnen. Ze is blij dat het huis even vol is. ‘Zo was het vroeger altijd’, zegt ze terwijl ze even later een schaal met schapenvlees voor iedereen op tafel zet, ernaast twee pannen met gevulde courgettes en paprika’s. ‘Ook Dutchbatters, vrienden van Rizo, kwamen hier graag op bezoek.’

De volgende ochtend, voordat het gezelschap naar Tuzla gaat voor het laatste optreden, loopt Alma het vrijwel lege parkeerterrein in Potočari op. In haar kielzog haar broer Damir, de drie acteurs, regisseur Boy en de Spaanse filmploeg. De zon straalt hard op het warme asfalt. ‘Ooit zat hier een accufabriek’, vertelt ze en wijst naar de grote fabriekshal. In 1994 vestigde het Nederlandse VN-bataljon Dutchbat zich hier. Een logische plek, in een vallei omringd door bergen, net als Srebrenica iets ten zuiden ervan. ‘Op die hoogste punten daar, in de bergen’, zegt Alma en wijst omhoog, ‘stonden de Nederlandse observatieposten die de grenzen van de enclave bewaakten.’

Fotolijstjes in het huis van de moeder van Alma. Links: Rizo Mustafic gearmd met twee Dutchbatters voor een katholiek kerkje, hij was trots op de diversiteit van Srebrenica. Rechtsachter: de flyer van Gevaarlijke namen met Dutchbatter Ray Braat en Alma erop

Op 6 juli 1995 beginnen de Bosnisch-Servische troepen van Ratko Mladić, die de enclave hadden omsingeld, met de verovering van de observatieposten. Op 11 juli rijden ze met tanks het stadje in, schieten huis na huis in brand. ‘We zagen opeens allemaal mensen langs ons huis rennen’, zegt Alma. ‘Ze moesten in een split second beslissen wat te doen; naar de compound in Potočari of de bossen in vluchten. Wij gingen naar de compound, mijn vader werkte daar, we zouden door Dutchbat beschermd worden. Toen we aankwamen stonden duizenden mensen voor een dichte poort. Terwijl, het was helemaal leeg. Kijk, hoe groot het grasveld is. Daar hadden makkelijk twintigduizend mensen op gepast.’

‘Toen we aankwamen bij de compound stonden duizenden mensen voor een dichte poort. Terwijl, het was helemaal leeg’

Als medewerker mocht haar vader met zijn gezin wel naar binnen. Zijn ouders niet. ‘We moesten mijn opa en oma hier bij de poort achterlaten’, zegt Alma en loopt de voormalige compound, nu het Srebrenica Memorial Center, op. Via een zijdeur stapt ze een grote, lege fabriekshal binnen waar zich in die dagen zo’n vijfduizend mensen hadden verzameld. Aan de betonnen muur een foto-expositie met beelden van de val.

Scène 19

Ray: ‘Wat hadden we dan moeten doen?’

Alma: ‘Jullie hadden alle vluchtelingen op de compound kunnen toelaten.’

Ray: ‘We zaten vol. Mensen stonden tot aan hun enkels in de poep.’

Alma: ‘Tot aan onze enkels in de poep…?! We waren bereid tot aan onze nek in de poep te staan. Alles beter dan buiten. Buiten de compound werden mensen vermoord, verkracht… de kelen doorgesneden. We waren zelfs bereid in poep te zwemmen!’

De naam van Rizo Mustafic, als een van de duizenden slachtoffers, op het namenmonument op de begraafplaats van het Srebrenica Memorial Center in Potocari

Alma Mustafić loopt door de kale hal, richting een andere uitgang met grote stalen deuren. De drie acteurs, haar vader, moeder en jonge versie, wijken niet van haar zijde. ‘Voor deze muur stond de auto van mijn vader’, wijst Alma. ‘Ik heb hier twee nachten met hem in de auto geslapen.’ Ze kijkt de acteurs aan. ‘Hier gaf hij me dat zakmes. Het was na de tweede nacht. Ik werd wakker. Hij zat naast me. Hij had rode ogen. Hij zweeg en legde het in mijn hand…’ Alma vertelt het alsof ze opnieuw naast haar vader in de auto zit. Ze huilt. Ook de acteurs huilen.

Scène 17b

Rizo: ‘Alma… Je weet dat papa veel van je houdt.’

Alma: ‘Waarom, wat is er?’

Rizo: ‘Geef me je arm. (Rizo geeft haar een mes, houdt haar arm vast) Alma, als ze je te pakken krijgen. Over de lengte. Anders gaat het niet snel genoeg… Niks tegen mama zeggen.’

Toen ze de eerste ochtend wakker werd, was haar vader al opgestaan. Ze ging op zoek naar hem, liep naar de halfgeopende deur. ‘Buiten achter de hekken van de compound zag ik Serviërs, zo dichtbij.’ Alma gaat naar buiten, net zoals ze 27 jaar geleden deed. Even verderop stopt ze voor een roestige deur. ‘Dit was pappies magazijn…’ Tevergeefs probeert ze of het open is. ‘Hierachter’, ze klopt op het ijzer, ‘had hij zijn eigen kamertje. Daar waren we veilig, niemand zag ons. Er staan nog tekeningen van Damir en mij op de muur.’

Eerst zag ze mensen die buiten de compound stonden in bussen vertrekken. Toen zag ze dat ook de mensen uit de fabriekshal van de compound af werden gestuurd. ‘Ongelooflijk, waarom doen ze dat, dacht ik, als je weet dat buiten mensen worden vermoord?’ Op het einde van de middag van de 13de juli moesten ook zij weg. ‘Ze kwamen ons halen, zeiden dat we moesten vertrekken. Weg uit ons hokje.’

Alma begint langzaam te lopen over de nu lege, zonovergoten weg. ‘Er liepen ook anderen, wij moesten aansluiten. Dit was het moment dat ik mijn lot accepteerde, ik dacht aan de films die ik had gezien over de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik gaf me over, we konden niets meer doen. Mijn vader, met mijn zusje op zijn arm, mijn moeder, Damir, ik. We moesten de rode lijn volgen, aan weerszijden van de weg stonden gewapende Dutchbat-militairen. Hier ben ik stappen gaan tellen tot aan de poort.’ Zwijgend loopt het hele gezelschap achter Alma aan.

‘Dit was de plek dat ik hem voor het laatst zag’, zegt ze terwijl ze net buiten de compound op de berm langs de weg wijst. ‘Nee, ik denk dat het iets meer hier was’, zegt haar broer Damir die een meter of twee verderop gaat staan. ‘Ja’, zegt Alma. ‘Hier moest mijn vader mijn zusje aan mijn moeder geven. We kregen geen tijd om afscheid te nemen. Geen kus, geen knuffel. Niets. We werden vooruit geschopt. Ik wist, dit is het laatste moment dat ik hem in leven zou zien…’ Ze kijkt naar de weg. ‘Mijn moeder riep: “Niet omkijken, Alma!”’

De doorgaande weg die van Bratunac naar Srebrenica leidt is nu leeg, slechts af en toe passeert een auto of vrachtwagen. Op de groene heuvel aan de overkant van de weg zijn de eindeloze rijen witte grafstenen te zien. 8372… staat op de herdenkingsteen bij de ingang. ‘Er zijn nog steeds zo’n duizend mannen en jongens niet gevonden’, zegt Damir terwijl we de begraafplaats op lopen. Twee keer per week bezoekt hij zijn moeder, vanuit Sarajevo zo’n tweeënhalf uur rijden. Altijd gaat hij eerst langs de begraafplaats in Potočari om het graf van zijn vader te bezoeken, en die van al zijn neven en vrienden. Hij had geluk, zegt hij. ‘Ik had hier ook kunnen liggen, maar ik was klein voor mijn leeftijd.’

Na afloop van de voorstelling ‘Gevaarlijke namen’ in het theater van Tuzla omhelst Alma Mustafic haar broer Damir, hun moeder Mehida rijkt naar hen beiden

Scène 20

Alma: ‘2002. Het Niod-rapport wordt gepresenteerd. Een wetenschappelijk rapport over de Val van Srebrenica, gefinancierd door de Nederlandse overheid. Vijf jaar en miljoenen euro’s hebben ze erin gestoken. Over de dood van mijn vader zegt het rapport: Rizo Mustafić is vrijwillig van de compound vertrokken. Vrijwillig. Vijf jaar wetenschappelijk onderzoek en in al die tijd is er niemand op het idee gekomen om ons als getuigen op te roepen.’

Alma: ‘2004. Ik woon in Eindhoven op een studentenkamer. Dan stuurt mijn advocaat mij een bericht. Mijn vader is dood gezien. Blijkt uit een getuigenverklaring. Hij is geëxecuteerd laat in de nacht van 13 juli. In een bos, vlak bij Vlasenica. Ik ga op de vensterbank zitten. Ik kijk door het raam naar buiten… Het is donker. Het regent. Wat was het laatste wat er door zijn hoofd ging? Had hij dorst? Heeft hij gezien dat we veilig waren?’

Alma: ‘2010. Mijn vader is gevonden. In een massagraaf bij Vlasenica. Uit het rapport blijkt dat hij de executie heeft overleefd. Kogelgaten in zijn heup en in zijn arm, maar de doodsoorzaak was een kogel door zijn hoofd. Zijn handen op zijn rug gebonden.’

Aan het eind van het toneelstuk blijft het stil in het theater van Tuzla. Op het podium worden de laatste namen over de witte grafsteen geprojecteerd. Dan staat het publiek op. Minutenlang klinkt daverend applaus. De spelers maken een diepe buiging. Alma Mustafić rent de zaal in, omhelst eerst haar moeder, loopt tussen de stoelen door, naar de rij waar haar familie zit. Alsof het een condoleance betrof na een begrafenis, zal iemand later zeggen. Het publiek fluistert, kijkt naar wat er gebeurt. Als Alma weer terug het podium op rent, komen de acteurs nog een keer naar voren, en verdwijnen dan tussen de coulissen.

De scènes komen uit het scenario Gevaarlijke namen, geschreven door Boy Jonkergouw