De Syrische Mohamad Alali (25) uit Kerkrade deed in 2015 waar elke vluchteling nu een fortuin voor neer zou tellen. Natuurlijk, het waren de hoogtijdagen van de Europese vluchtelingencrisis, maar het maakt zijn vluchtverhaal niet minder opmerkelijk. Bondskanselier Angela Merkel had op 31 augustus met de bekende slagzin ‘Wir schaffen das’ de toon gezet. Duitsland kon de vluchtelingenstroom aan. De grenzen in Europa gingen open. Gedragen door die euforie lukte het Alali om in tien dagen vanuit Beiroet naar Amsterdam te vluchten.

Samen met een Koerdisch-Syrische vriend vloog hij eerst naar Istanbul. Vandaar ging het verder naar Izmir aan de Egeïsche Zee. De vriend beschikte over telefoonnummers van smokkelaars en twee dagen later zaten ze op een rubberboot naar Griekenland. ‘We hadden zoveel geluk’, benadrukt hij nogmaals. ‘De zee was die nacht spiegelglad, onze boot raakte niet lek, de motor viel niet uit.’ Ze registreerden zich op het Griekse eiland – de naam herinnert hij zich niet meer, zo snel ging alles – en een halve dag later voeren ze al met de ferry naar Athene. ‘De Griekse politie begeleidde vluchtelingen met speciale bussen naar Noord-Macedonië. We hoefden niet eens een buskaartje te kopen.’

Vandaar trokken ze met de trein verder Europa in: via Servië, Kroatië, Hongarije en Oostenrijk bereikten ze Duitsland. Zijn vriend bleef in Hamburg achter, hij reisde door naar Amsterdam waar in die tijd dagelijks tientallen, soms wel honderden Syrische vluchtelingen – voornamelijk mannen en jongens – op het Centraal Station aankwamen. Net als in Duitsland werden ze opgewacht door vrijwilligers die hun belegde boterhammen, bananen en een trui toestopten en naar de opvang brachten. ‘Ik had gehoord dat de asielprocedure hier sneller verliep dan in andere West-Europese landen’, verklaart Alali zijn keuze voor Nederland. Zijn vrouw was zwanger, hij hoopte haar snel over te kunnen laten komen.

Maar zijn droomverhaal liep, met de gezinshereniging veertien maanden later, alsnog uit de rails. ‘In Nederland leefde ik niet langer onder de druk van mijn familie. Ik voelde me bevrijd en realiseerde me wat ik echt wilde: een gezin met een man en een vrouw die allebei werkten en allebei voor de kinderen en het huis zorgden. In Syrië was het moeilijk voor te stellen dat dat kon, hier hadden we die mogelijkheid.’ Zijn vrouw maakte korte metten met die toekomstplannen. ‘Ze wilde hier precies zo leven als in het geboortedorp. Volgens de tradities die de familie in Syrië ons oplegde en religieuze voorschriften als vijf keer per dag bidden. Vrouwen geven mannen geen hand en ze verkeren niet in het gezelschap van mannen van buiten de familie.’ Regels en gewoonten die Alali ook in Syrië al onzin vond, maar waar hij zich toen niet écht tegen kon verzetten.

Het vluchtverhaal van de Eritrese Yonas Berhe (42) uit Rotterdam kent een lange aanloop. Eritrea met zijn totalitaire regime staat ook wel bekend als het Noord-Korea van Afrika. In 1995 werd hij opgeroepen voor het leger, de schrik van elke Eritrese man. Vrienden met wie Berhe destijds onder de wapenen ging, zijn nog steeds dienstplichtig soldaat. Hij had meer geluk. Na twee maanden kreeg hij toestemming om naar de universiteit te gaan, maar toen hij klaar was met zijn studie moest hij verplicht als accountant in een overheidsbedrijf werken. Rond 2012 verslechterde de veiligheidssituatie: ambtenaren werden bewapend en moesten zich elke ochtend om half zes in een voetbalstadion melden voor gevechtstraining. Samen met zijn gezin vluchtte Berhe naar buurland Soedan.

Vluchtelingen gaan na verloop van tijd reflecteren op de eigen cultuur en gemeenschap

Hij besefte al snel dat het gezien de taalbarrière en de zware levensomstandigheden ook daar niet zou lukken om een leven op te bouwen. Berhe week een jaar in z’n eentje uit naar Angola waar hij een baan vond en geld spaarde voor het vervolg van hun vluchtreis. In het Engelstalige Oeganda kwam het gezin weer samen. ‘Maar ook dat land was politiek niet stabiel’, vertelt hij. ‘En voor vluchtelingen was het vrijwel onmogelijk om een fatsoenlijke baan te vinden.’ In Nederland vond hij eindelijk een veilige plek én een baan. Zijn vrouw en kinderen volgden twintig maanden later.

De Syrische Alali (kok en inmiddels gescheiden, met twee kinderen) en de Eritrese Berhe (ict’er, getrouwd, met twee dochters en twee zonen) maken deel uit van het onderzoek Open armen en dichte deuren: Percepties van Syrische en Eritrese statushouders over hun sociaal-culturele positie in Nederland dat twee weken geleden werd gepresenteerd. Ruim vijf jaar geleden bereikte de instroom van asielzoekers een piek in Nederland en sindsdien heeft een groot aantal statushouders hier een leven opgebouwd. In opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzochten de Universiteit van Amsterdam en onderzoeksbureau Labyrinth de sociaal-culturele integratie van deze twee groepen vluchtelingen.

Na Syriërs (77.000) behoren Eritreeërs (17.000) tot de grootste vluchtelingenpopulaties in Nederland. Het zijn met afstand de meest onderzochte groepen nieuwkomers. En toch weten we betrekkelijk weinig over de wereld achter de cijfers. Hoe geven ze, in hun eigen bewoordingen, vorm aan hun nieuwe leven in Nederland? De uitkomst is dat menigeen in een spagaat zit. Ze leren Nederland kennen als een gastvrij land waarin ze veelal met open armen zijn ontvangen. Tegelijkertijd ervaren ze Nederland als een gesloten en afstandelijke samenleving, waarin buitenstaanders niet automatisch worden opgenomen in (hechte) sociale netwerken. ‘In Eritrea staat de deur van de buren altijd open. Als de deur dicht is, dan is er niemand thuis. Maar in Nederland is die deur altijd dicht, ook al zijn ze thuis. Het is daardoor moeilijk om contact te leggen met Nederlandse buren’, vertelt een Eritrese vrouw in het rapport.

Tegelijkertijd is er een parallel proces gaande. Recent gearriveerde vluchtelingen leren hun nieuwe samenleving in eerste instantie voornamelijk kennen door die te vergelijken met de samenleving en het normen-en-waardenpatroon die zij kennen. Met als gevolg dat men na verloop van tijd ook gaat reflecteren op de eigen cultuur en gemeenschap en er, althans voor een deel van hen, ruimte ontstaat voor veranderende denk- en leefpatronen.

Een van de uitkomsten van Open armen en dichte deuren is dat veel vrouwen een snel emancipatieproces doormaken. Vaak verloopt dat subtiel. Het sijpelt bijvoorbeeld de verwachtingen binnen die jonge Syrische vrouwen hebben van hun toekomstige man: anders dan hun vader helpt hij met de verzorging van de kinderen, kookt hij als zij aan het werk is. Soms zijn er heel duidelijke en zichtbare gevolgen: hoge scheidingspercentages onder zowel Syrische als Eritrese echtparen in Nederland. De gedeelde ervaring is dat met de komst naar Nederland de rolverdeling van stellen wordt opgeschud. ‘Veel mannen maken een proces door dat zij als negatief ervaren. In het land van herkomst ontleenden ze hun status en identiteit aan hun baan, het feit dat zij veelal de kostwinner waren’, zegt Roswitha Weiler, beleidsmedewerker van VluchteingenWerk Nederland. ‘Bovendien zijn nogal wat vluchtelingen niet gewend om in een kerngezin te leven.’

‘De familie in Syrië wil dáár blijven beslissen hoe wij híer moeten leven’

In de media worden vluchtelingen met banen met aanzien met grote regelmaat op het schild gehesen: als rolmodellen van integratie. Onder de radar blijft of zich bij een deel van de mannen een vergelijkbaar emancipatieproces aftekent als bij vrouwen. Omdat de gesprekken met de Syrische Alali en de Eritrese Berhe – ieder op zijn eigen manier – in die richting wezen, besloten we opnieuw met hen te gaan praten.

Berhe, vriendelijk, bedachtzaam en sportief gekleed, groeide op in Asmara, de hoofdstad van Eritrea, waar westerse invloeden de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen veranderden, zeker voor jongere, beter opgeleide generaties. ‘Er lopen daar geen mannen achter de kinderwagen zoals hier, maar in de stad bestaat absoluut meer gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen dan op het platteland.’ De rolverdeling tussen mannen en vrouwen in Nederland appelleerde aan de levensstijl waarmee hij in Eritrea al enigszins vertrouwd was en die hij zich eigen had gemaakt. En net als de meeste statushouders die in de jaren 2015 en 2016 Nederland binnenkwamen, kwam hij in de grote stad terecht, in een rustige jaren-vijftig-woonwijk aan de noordkant van Rotterdam.

Alali woont naar volle tevredenheid in Kerkrade, een krimpgemeente pal op de grens met Duitsland, en met een relatief grote vluchtelingenpopulatie. In een wijk met saaie flatgebouwen die binnenkort worden afgebroken om plaats te maken voor een moderne nieuwbouwwijk met veel groen. Voor de Syriër – open gezicht, en gestoken in skinny jeans met daaronder blote enkels – werkte de vrijheid die hij hier vond als een vliegwiel om te ontsnappen aan de dorpswetten die zijn familie hem oplegde. Hij kon zichzelf eindelijk vragen stellen als: wie ben ik en wie wil ik zijn?

Door het uitbreken van de oorlog in Syrië maakte Alali de middelbare school niet af. In Beiroet, waar hij aanvankelijk naartoe vluchtte, kon hij ook niet verder studeren. Door de toestroom van Syrische vluchtelingen waren er in Libanon te weinig scholen. Op zijn achttiende werd hij gedwongen om te trouwen met een twee jaar jonger nichtje. ‘Ik had aangegeven dat ik niet net als mijn oudere broers vroeg wilde trouwen. Ik wilde rechten studeren en daarna de politiek in. Toen die mogelijkheid wegviel, waren mijn argumenten mij uit handen geslagen.’ Zijn moeder had nog een andere beweegreden voor dat huwelijk, legt hij met opgetrokken wenkbrauwen uit. ‘Ze was bang dat ik alsnog het leger in Syrië in zou moeten en zou sterven. Als ik een kind had, zou ik daarin voortleven. Zo denkt mijn familie. En natuurlijk dat trouwen op jonge leeftijd seks voor het huwelijk voorkomt.’

De jaren van twijfelen of hij wel of niet moest scheiden liggen achter hem. ‘Ik wil echt niet meer dat anderen de baas over mij spelen. Echt niet meer. Daar ben ik heel duidelijk over.’ Aanvankelijk gaf ook zijn familie in Syrië en Libanon, waar drie van zijn broers wonen, zijn vrouw gelijk: ‘Jullie horen niet in Nederland. Jullie moeten het daar tijdelijk zien te rooien, en als het gevaar van de oorlog in Syrië voorbij is, komen jullie terug.’ Alali hoort het ook van andere vluchtelingen: de druk van de familie blijft in stand. ‘Ze willen dáár blijven beslissen hoe wij híer moeten leven.’

‘Mijn dochters moeten weten dat ze later niet afhankelijk moeten worden van een man’

In 2018 hakte hij de knoop door, verhuisde naar een flat vlakbij en regelde co-ouderschap van de dochter en de zoon die in Nederland werden geboren. Zijn familie in Syrië en in Libanon verbrak de eerste jaren het contact. ‘Scheiden, dat doe je niet. Ze haalden het geloof erbij, terwijl ik daar juist mijn buik vol van had.’ Hij benadrukt dat hij nog steeds moslim is en dat ook altijd zal blijven: ‘Ik houd van mijn geloof, maar ik wil de vrijheid om dat op mijn eigen manier te beleven in plaats van dat in naam van de islam anderen over mij beslissen.’

Wat Alali en Berhe verbindt is dat ze allebei in hun land van herkomst al geëmancipeerder waren dan gemiddeld en dat ze de sociale, culturele en emotionele ruimte in Nederland aangrepen om die geëmancipeerdheid verder te ontwikkelen. Dat is ook de ervaring van Weiler van VluchtelingenWerk Nederland. ‘Het is uiteindelijk een heel individueel proces. Sommige mannen zien hun nieuwe leven in Nederland zonder ballast van de hele familie als een bevrijding: ik ben veilig en ik ga er iets goeds van maken. Andere mannen sluiten zich in zichzelf op en kunnen in de nieuwe situatie niet uit de voeten met zichzelf.’ Bovendien, zegt ze, zijn veel huwelijken gearrangeerd: ‘En er is vaak ook nog een groot leeftijdsverschil. Dat kan spanningen geven.’

Bij Alali speelde het allemaal mee. Zijn vrouw, die hij voor het huwelijk eigenlijk niet kende, weigerde om wille van het geloof de Nederlandse taal te leren om vervolgens buitenshuis te kunnen werken. ‘Na verloop van tijd werd ik zo moe van die repeterende argumenten, dat ze extreem gelovig wilde leven, van altijd maar dat geloof tussen ons en de toekomst zetten.’

De Eritrese kerk vormt voor Berhe juist een bron van inspiratie. ‘De bijbel zegt dat de man het hoofd van het huishouden is en Christus het hoofd is van de kerk. Maar dat betekent niet dat de bijbel ons leert dat man en vrouw niet gelijk zijn’, legt hij uit. ‘De vrouw respecteert haar man als het hoofd van het huishouden en de man dient zijn vrouw lief te hebben als zichzelf. Dat betekent dat we rekening moeten houden met elkaar en het samen doen.’ Hij twijfelt of respect het juiste woord is: ‘Het komt erop neer dat de vrouw niet zo maar alles moet doen wat de man zegt.’ De legitimering van de ongelijkheid tussen man en vrouw ligt in zijn beleving eerder in de cultuur van een land dan in het geloof.

Hij kijkt met verbazing naar de obsessie die hij in Nederland ervaart met culturele verschillen. ‘Voor vluchtelingen vormen die niet het belangrijkste probleem. Het lukt menigeen uiteindelijk om die te overbruggen, in tegenstelling tot de sociaal-economische verschillen. Als je er niet in slaagt om vriendschappen met Nederlanders op te bouwen, dan is dat spijtig, maar daar kun je mee leven’, zegt hij lachend. ‘Geen werk hebben en geen uitzicht op een zelfstandig leven is vele malen problematischer.’

‘Ik wil dat mijn dochter en zoon leren om zelf na te denken. Dat heb ik nooit gekend’

Roswitha Weiler noemt het de preoccupatie in Nederland met cultuur en culturele verschillen. ‘Ook voor vluchtelingen geldt, net als voor ons allemaal, dat ze zo snel mogelijk zelfstandig willen zijn, zelfstandige keuzes willen maken. Dat kan alleen maar als je onafhankelijk bent. En daar heb je geld en een baan voor nodig. Een uitkering biedt geen echte zelfstandigheid. Werk is heel essentieel. Het is een randvoorwaarde voor bijna alles.’ Ze wijst op de discrepantie die vluchtelingen ervaren in hoe het integratieproces nu gestalte krijgt: ‘In Nederland staan de taal- en culturele eisen centraal. Zorg eerst maar eens dat je een “model-Nederlander” wordt en dan kijken we of we je de kans bieden om een zelfstandig bestaan op te bouwen. Vluchtelingen willen het vaak andersom.’

Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) laten zien dat momenteel 38 procent van alle 18- tot 65-jarige statushouders een baan heeft. Dat is een sterke stijging in vergelijking met een aantal jaren geleden, toch is het nog steeds ver onder het gemiddelde in Nederland. En de coronacrisis heeft de situatie er voor vluchtelingen niet beter op gemaakt. Veel statushouders met tijdelijke contracten zitten momenteel weer zonder werk.

Ook de eigenwaarde van Berhe heeft daardoor een flinke knauw opgelopen. Zijn contract als ict’er werd tegen alle verwachtingen in en ondanks een goede beoordeling niet verlengd. Het bedrijf waar hij voor werkte hield zich bezig met de online registratie van grote evenementen. Er kwamen sinds maart vorig jaar geen opdrachten meer binnen. ‘Ik ben momenteel op zoek naar een baan, maar het is moeilijk. De economie stagneert, bedrijven zijn terughoudend om nieuwe mensen aan te nemen.’

Alali slaagde erin om als kok aan de slag te gaan en ook al komen er als gevolg van de pandemie in het hotel waar hij werkt nu weinig gasten, hij is niet ontslagen. Nadat hij in 2017 zijn inburgeringsexamen had behaald, droomde hij er nog steeds van om de politiek in te gaan. Hij is lid van GroenLinks, volgt de debatten in Tweede Kamer en kent elke politieke partij. ‘Die droom is nu nog te groot’, zegt hij berustend. Hij keek om zich heen en zag dat de horeca in Kerkrade enorm goed liep en begon aan een werk-leer-traject voor kok. ‘Ik ben de enige Syriër op mijn werk en mijn collega’s vinden het geen probleem om het mij nog een keer uit te leggen als ik het niet onmiddellijk begrijp.’ Die steun heeft hem sterker gemaakt, onderstreept hij: ‘Hetzelfde geldt voor mijn school. Ik was zes jaar lang niet naar school geweest, maar de begeleider op het Vista Collega was heel vriendelijk. Ik ken ook vluchtelingen die minder geluk hebben met hun school en op hun werk. Ze blijven twijfelen aan hun kwaliteiten.’

Nu zijn werk is weggevallen draait het leven van Berhe vooral om zijn gezin. Een half jaar geleden beviel zijn vrouw van hun vierde kind. Ze hebben nu twee dochters en twee zoons. Zijn vrouw, die altijd buitenshuis werkte, wil in Nederland weer aan de slag zodra de baby uit de luiers is. Berhe vindt het in deze tijd van online onderwijs vooral belangrijk zijn schoolgaande kinderen te begeleiden. Hij wil dat zijn kinderen, ook zijn dochters, een onafhankelijk bestaan kunnen opbouwen. ‘We proberen ze zo op te voeden dat ze elkaar respecteren, mannen en vrouwen zijn gelijk. Ik doe nu veel dingen in de keuken en vraag mijn zoon en dochters om beurten me daarbij te helpen. Mijn zoon moet leren dat keukenwerk niet alleen voor meisjes is. En mijn dochters moeten weten dat ze gelijke kansen hebben om te leren en zichzelf te ontwikkelen, zodat ze later niet afhankelijk worden van een man.’

Het vaderschap is voor Alali een pijnlijk onderwerp. Hij had zich erop verheugd zijn kinderen op te voeden tot vrije geesten. Maar zijn vrouw is eind vorig jaar zonder hem in te lichten met de kinderen naar hun dorp in Syrië teruggekeerd. Hij hoopt dat hij erin slaagt hen terug te halen naar Nederland: ‘Ik wil niet dat mijn dochter en zoon in Syrië worden opgevoed met de dwang van de familie die ik zelf heb meegemaakt. Ik wil dat ze leren om zelf na te denken. Maar ook dat ze zich realiseren dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun beslissingen. Dat ze er zelf de gevolgen van moeten dragen. Dat heb ik nooit gekend in Syrië en ik weet, als ze daar blijven, dat hun hetzelfde zal overkomen.’