
Deze blauwe verbeelding, met daarin die grenzeloos verdwaalde witte en grijze en zwarte pixelvlekken, is een werk waar Jan Dibbets laatstelijk mee bezig is geweest. Er zijn een paar versies van. Hij gaf ze de titel Final – een klinkende finale als van mooie muziek. Ik herinner eraan dat de kunstenaar deze dagen tachtig jaar wordt. Maar dit recent gemaakte werk is, in zijn oeuvre, een compacte verbeelding die weer onverbiddelijk nieuw is. Het is een rechthoek met daarop (of daarin) allerhande vormgebeurtenissen die we niet zomaar thuis kunnen brengen. Het zijn pixelvlekken. Ze zijn licht van toon in hun gekartelde vorm. Het is melodisch zoals die vlekken daar, als geheimzinnige bloesem, in de lichtblauwe beeldruimte hangen. De kleuren zijn windstil. Het is een plat vlak en tegelijk een ruimte waarin de vertoning van vorm zo wonderbaarlijk op drift is geraakt dat het beeld onherkenbaar in de war raakt.
Dit, heel in het kort, is wat gebeurd was. Een paar jaar geleden begon Dibbets kleine fragmenten (luttele centimeters) van oude fotowerken (uit midden jaren zeventig) opnieuw te bewerken. Hij zag die weer terug. Oorspronkelijk waren die foto’s strak en hoekig zoals zijn werk, grosso modo, toen was. Inmiddels was de klassieke fotografie danig veranderd ten gevolge van nieuwe digitale procedures en technieken. Dibbets wilde weten wat er nog kon met zijn negatieven van vroeger. Dat was pure impuls, nieuwsgierigheid. Oude negatieven, en hun kleuren, hadden een bepaalde impressionistische zachtaardigheid. Toen fotografie ontstond, werd er ook zo in losse kleuren geschilderd. Net als fotografen zochten ook schilders anekdotes: een boom dromend aan de waterkant. Maar kunnen zulke beelden niet veel strakker, was nu de vraag, na Mondriaan. Kleuren moesten harder kunnen en scherper. Denk bijvoorbeeld aan een lyrische foto van wollige, witte bloemen, wit in zacht blauw avondlicht – maar hoe ziet een abstract wit eruit, of een hard metalig blauw dat niet op iets anders lijkt? Dibbets ging met een computerspecialist aan het werk met stukken oude foto. Ze gingen zo ver als ze konden gaan en ontdekten een ongekende beeldwereld die ze nog nooit hadden gezien.

Dit witblauwe werk, Final C, lijkt wel bevroren. De kantige vormen zijn scherp als kristallen van ijs. Ze zijn zonder schaduw. Het zijn geen foto’s maar uitgedrukte computerbeelden. Een klassieke foto heeft een kartonnen huid van papier. De oppervlakte van een schilderij is verf en sporen van handschrift. Van deze Final is de oppervlakte flinterdun, eigenlijk transparant zoals het scherm van een laptop. Zo’n scherm is heel erg licht. Daarom gaan beeldwisselingen razendsnel: de beelden hebben geen gewicht waardoor ze vertraagd raken – zoals een abstract schilderij van Mondriaan, hoe licht van beeld ook, zich wat trager voordoet omdat op het oppervlak de verf wat weegt. Het beeld dat we zien bij Final is bijna zonder gewicht. Ook daarom is het diepgaand abstract. Met één beweging van een toets, bijvoorbeeld, kan een beeld totaal van kleur veranderen. Het staat niet vast, het staat anders. Dat zie je. Zo licht en dun en transparant is het beeld. De vlekken glijden en kabbelen. We kijken ernaar en zien vormen in kleuren die tegelijk de energie in zich dragen voor verandering. Zo is het beeld ook een voortgang: het hangt nooit helemaal stil. De ruimte slingert door de zwevende vlekken heen en weer.
Toen Jan Dibbets halverwege de jaren zestig begon, raakte hij snel betrokken bij wat uiteindelijk Minimal Art ging heten – bij een artistiek idioom waarbij, algemeen geformuleerd, het steeds weer draaide om een rechthoekig soort abstractie. Dat leek een strenge weg maar het was toch het tegendeel van doctrinair. Voor hem betekende die abstractie maximale vrijheid van vormvertelling. Het idioom was uiterst wendbaar: wat je bedacht of ontdekte, kon je ook maken. Het blauwe werk Final, zou ik zeggen, is een grillige fantasie van ruimte die, onnavolgbaar en abstract, op drift is geraakt. Mondriaan noemde zoiets een compositie. Maar wat het ook is, het is een uitzonderlijk vrij bedenksel – en tegelijk een ontdekking van iets nieuws. Zo verrassend was de strikte Perspective Correction – my studio waarmee in 1969 Jan Dibbets’ kunst onderweg geraakte. Op de vloer van zijn atelier had hij met plakband een trapezium met wijkende zijlijnen afgeplakt. Door het onder een bepaalde hoek perspectivisch te fotograferen werd die vorm gecorrigeerd tot een vierkant dat los in de ruimte leek te zweven. Hij was toen 28 jaar. Het werk was glashelder, tegelijk een fantasie. Op de manier van toen was het zo radicaal als Final nu ook weer is. Nu is hij tachtig. In wezen gaan beide werken over hetzelfde: over hoe zelfs eenvoudige vormverschuivingen ruimte en kleuren onnavolgbaar in beweging kunnen brengen. Zulke lucide abstracties zijn grenzeloos als de wind.