‘Als we alles goed doen, kan het goed gaan’, zei Paul Romer, sinds vorige week winnaar van de Nobelprijs voor de economie, volgens Het Financieele Dagblad tijdens zijn persconferentie. Hij had het niet mooier kunnen zeggen. Enerzijds moeten we weten hoe we goed met milieu en klimaat omgaan. Daar heeft Romers werk en dat van mede-laureaat William Nordhaus toe bijgedragen. Maar anderzijds moeten we het daarna ook gewoon gaan doen. Hoe dát bereikt kan worden, daarover heeft de economie tot nu toe weinig te melden.
Er is geen betere illustratie dan Romers eigen werk. Hij was de eerste die in de jaren zeventig voorstelde een markt in CO2 te beginnen. Economen hebben een voorkeur voor de onzichtbare hand van de markt boven de zichtbare hand van de overheid, met regels en boetes. Hang een prijs aan uitstoot, en je belandt in een beter evenwicht, is de theorie. Economen kregen de beleidsmakers mee, en in 2005 startte de emissiehandel.
Wat toen gebeurde, was in de theorie niet voorzien. De prijs van CO2 werd nooit hoog genoeg om effect te hebben. Als het aan de markt ligt, is de prijs nul – dat was nu precies de situatie vóór de CO2-beprijzing. De overheid moet dus een prijs vaststellen die werkt: een politiek proces. Politiek gaat over macht, iets wat in Romers theorie helaas geen enkele rol speelde.
Het is niet moeilijk te raden waar in de energiemarkt de macht ligt. Een lobbygroep als de European Chemical Industry Council heeft 75 lobbyisten in dienst en een budget van zes miljoen per jaar. Haar leden – Unilever, BP, DSM, BASF, Shell, Sandoz en 56 andere bedrijven – hebben er geen enkel belang bij dat hun kosten omhoog gaan. De ECIC waarschuwde dat multinationals Europa zouden verlaten bij een te hoge emissieprijs (klinkt bekend?).
Na een effectieve lobby werden dus te veel emissielicenties uitgegeven en in 2007 viel de prijs naar bijna nul. Om effect te hebben zou de prijs boven de 65 euro moeten liggen, een prijspeil dat nooit is bereikt. Toen Brussel in januari 2013 tegen een voorstel stemde om in te grijpen, viel de prijs terug naar een paar euro. Het werkt nog steeds niet: op dit moment is de prijs 21 euro.
De les: economie is politiek. Shell en Unilever kunnen goede sier maken door aan te dringen op effectief klimaatbeleid, en intussen via ECIC zorgen dat het niet gebeurt. Zo werkt het, en dat kun je maar beter snappen als je economische modellen bouwt of beleid voorstelt. De enige economie die werkt, is politieke economie.
Romer is een intellectuele reus, maar hij lijkt me niet erg geïnteresseerd in politieke economie. Bij de Wereldbank hadden ze dat niet door, toen ze hem in 2016 vroegen er hoofdeconoom te worden. Afgelopen januari vertrok hij alweer, na een rel waarin hij onder andere kritiek uitte op het ‘Doing Business’-cijfer dat de Wereldbank elk ontwikkelingsland geeft. Romer was volgens de Financial Times razend omdat die cijfers volgens hem gemanipuleerd werden voor politieke doeleinden. (Romer ontkende later dit gezegd te hebben).
Tja, op welke planeet had Romer geleefd? Landen die Wereldbank-beleid uitvoeren – die buitenlandse bedrijven verwelkomen, arbeidsmarkten hervormen, enzovoort – krijgen financiële steun en goede rapportcijfers. Wat had Romer dan verwacht? Misschien had hij zijn modelwereld, waarin zoiets niet gebeurt, verward met de werkelijkheid.
Als we alles goed doen, kan het goed gaan, zei Romer. Als we rationeel waren en goed in langetermijndenken en samenwerken, en niet hebzuchtig waren of jaloers – ja, dan hadden we veel minder problemen. Als bankiers niet zo machtig waren dat ze hun eigen wetgeving kunnen dicteren, en wij niet zo dom en hebzuchtig dat we te veel lenen, hadden we geen financiële crisisdreiging. Als multinationals geen invloed op premiers hadden, zouden we een beter belastingbeleid hebben. Als de schatkist niet boven het welzijn van Groningers gesteld was, hadden we geen aardbevingsproblemen. Als dit, als dat. Het zijn de aannames die economen nog te vaak maken waardoor problemen weggedefinieerd worden en oplossingen tot luchtfietserij verworden.
Het is nu juist vanwege macht en belangentegenstellingen, en vanwege ons onvermogen om altijd het goede te kiezen, dat economie zo’n belangrijke wetenschap kan zijn. Maar dan wel politieke economie.