Identiteit blijft voor mij een leeg begrip. Dus ‘Nederlandse identiteit’ zegt me weinig.

Wel hou ik van de Nederlandse geschiedenis. Ik wil best wel de opvatting delen dat die geschiedenis voor een gedeelte mijn handelen bepaalt, maar ik kan daar geen goed voorbeeld van geven.

Heeft het feit dat wij een handelsnatie waren mij tot een goed ondernemer gemaakt? Nou nee. Heeft onze strijd tegen het water mijn zogenaamde behoudzucht beïnvloed? Nu acht ik mezelf niet zo behoudzuchtig. Integendeel. De Tweede Wereldoorlog heeft mij wel gevormd, maar dat kwam door mijn ouders. Mijn moraal kent die oorlog als slijpsteen, maar u wil de mensen niet de kost geven die mij een fascist en een racist vinden.

Soms denk ik wel eens dat die slijpsteen verdwijnt naarmate die Tweede Wereldoorlog verder uit het zicht raakt, maar we weten dat er veel jeugd opgroeit waarvan de ouders ook een oorlog hebben meegemaakt – in Syrië, Afghanistan – en die zullen ook hun opvattingen over goed en kwaad overdragen. Of die opvattingen stroken met die van mij is nog maar de vraag, maar we zullen zien.

Hoewel mijn moraal voor een groot gedeelte door de oorlogsverhalen van mijn ouders is gevormd, hebben de oorlogsliteratuur en de verhalen van anderen evenzeer aan mijn ethiek bijgedragen. Als journalist sprak ik met verzetsstrijders en sommigen hadden een hekel aan Willem Frederik Hermans (een van mijn lievelingsschrijvers) omdat hij zijn misogyne wereldbeeld illustreerde met het falen van het verzet. Een beeld dat Mulisch ook gaf met De aanslag. Chris van der Heijden bevestigde later met onder meer zijn proefschrift dat Nederland ‘grijs’ was – en dienovereenkomstig ook wel een grijze moraal zal hebben gehad. Is dat de identiteit die ik wil?

Wat goed en kwaad is wordt in mijn geval ook bepaald door de debatten die ik voer.

Empathie komt mij voor als een verblindende maatstaf die adequate beslissingen in de weg staat

De holocaust, de industriële vernietiging van de joden, acht ik nog steeds het ultieme kwaad, maar als ik daar vanuit redeneer kan dat tot gevolg hebben dat ik geweld in sommige gevallen rechtvaardig vind. Maar wie zegt mij dat mijn redeneringen logisch of rechtvaardig zijn? Of als ze logisch zijn, wie zegt mij dan dat ze genoeg rekening houden met zaken als empathie? Empathie komt mij voor als een verblindende maatstaf die adequate beslissingen in de weg staat.

Dat neemt niet weg dat ik empathie kan ondergaan. Juist het feit dat ik mij kan inleven in de ander betekent dat ik me in iedere ander kan inleven. In zowel de vluchteling als de angstige burger. Die empathie staat me vaak in de weg.

Nu ik iets ouder ben, is mijn grootste strijd langzamerhand een gevecht geworden tegen de zinloosheid van elke vorm van debat.

Niet alleen wat ik denk, zeg of schrijf is zinloos, vrijwel elke mening is dat ook, het eventuele gelijk of ongelijk draaikolkt snel naar het putje van de afvoer. Wie niet onzeker wil raken, dient gevaarlijk eigenwijs te zijn. Gevaarlijk, omdat je er volkomen naast kunt zitten en dan gebeuren er rampen. Laatst gleed er uit mijn mond, als een kleine giftige python, de zin: ‘Het heeft geen zin, want ik weet het niet, ik weet het niet, dus heeft het geen zin.’ Ik snapte zelf niet precies wat ik zei, maar de zin bleef liggen als een sluitsteen van mijn denken. Gelukkig luisterde er niemand naar.

Maar terwijl ik naar huis liep ergerde mijn onzekerheid me. Ik weet al jaren dat het leven geen zin heeft en dat ik er zelf zin aan moet geven. Maar toch…

‘Zo ik een identiteit heb, wordt hij bepaald door vrees’, dacht ik.

Vroeger was alle angst doodsangst. Tegenwoordig is dat vrees voor de toekomst geworden, het gevoel dat ik in m’n eentje de mammoettanker niet kan keren. Ik ben niemand.