De Franse dirigent François-Xavier Roth is een interessante outsider. Niet weer zo’n twintiger die zichzelf na één invalbeurt bij een toporkest laat veroordelen tot een impresario-gestuurde maestrocarrière. Net als Teodor Currentzis was Roth zo verstandig vroeg zijn eigen toko te beginnen en evenals bij Currentzis reikt zijn ambitus van Rameau tot hedendaags. Zijn eigen orkest Les Siècles speelde op authentieke instrumenten muziek van barok tot Stravinsky, en produceerde een baanbrekende ‘historische’ opname van Le sacre du printemps. Intussen was hij behalve chef in Luik en Baden-Baden vaste gast bij het bbc-orkest in Wales. Maar in 2014 werd Roth in Keulen benoemd tot Generalmusikdirektor van het Gürzenich-orkest plus de opera. Sindsdien speelt hij in de eerste divisie waaruit, bijvoorbeeld, het Koninklijk Concertgebouworkest een opvolger voor Daniele Gatti heeft te rekruteren – het orkest dat hij afgelopen maand nog dirigeerde in Strauss’ Heldenleben. Binnen die groep is hij de omnivore avonturier die je scherp in de gaten houdt.

Aan zijn Mahler-curriculum wordt in Keulen al gewerkt, dat treft. Na de Vijfde symfonie volgt nu de Derde uit 1896. Monstre sacré in zes delen, teksten uit Nietzsche’s Zarathustra en Des Knaben Wunderhorn, een lallende alt, een esoterisch Knaben- und Frauenchor, een hartverscheurend lyrische adagio-finale. Dat krijg je met een componist die de symfonie maar liefst als ‘eine Welt’ opvatte, samenvatting van alles onder en achter de zon; hemel en hel, lief en leed, het hoge en het lage. Met de Derde ambieerde Mahler niets minder dan een monument voor de natuur in alle stoffelijke en metafysische dimensies.

De zes delen beschrijven, zeer vrij, een ontwikkeling van het laagste naar het hoogste bewustzijn, van de levenloze natuur via bloemen, dier en mens tot de allesverzoenende liefde; de aanvankelijk als finale geplande hommage aan ‘het hemelse leven’ schoof op naar de Vierde symfonie. Ach, je begrijpt de aandrang, men mag in de kunsten niet klein denken, het is alleen zo veel, zo anachronistisch vol, fataal omslachtig.

Maar Roth trekt de Ark van Noach vlot en het is niet eens zo simpel uit te leggen hoe, omdat hij op het eerste gehoor ‘gewoon’ een voortreffelijk orkest heel goed en heel precies de partituur laat spelen met het voor sceptici zo tragikomische geweld dat Mahler-fans van Pan verwachten: hoger, groter, platter, dieper, vetter! Maar dan begint de intellectuele lenigheid van de vormbehandeling op te vallen, dat derde oog voor de causale interactie tussen thema’s en motieven, in ongewoon directe klankkleuren geschilderd. Gewaagd de scherpte van de hoge blazers, dat ongeparfumeerd brutale; dit orkest speelt op commando als een rauwe dorpskapel. De trombonesolo’s in het eerste deel zijn als de weeklacht van een groot, zwaar, droevig dier; yellende houtblazerskoren hangen als verhitte druiventrossen aan de strijkersstam. Roth rukt Mahlers Pan zijn godenmasker af en maakt van die verjaarde, hoogromantische symboolnatuur weer echte. Wie zonder hinderlijke interferentie van het ego zo sprekend nieuw licht kan werpen, is een grote.


François-XavierRoth, Mahler Symphony No. 3 bij Harmonia Mundi