
Dylan barst in tranen uit en gaat naar zijn eigen plek in de hoek van het lokaal. ‘Om tot rust te komen’, zegt juf Erna Ensing. Dylan – sluik haar tot over zijn oren en voorhoofd ‒ is vijf minuten na zijn klasgenootjes het lokaal binnengekomen, zijn vader heeft hem naar school gebracht. ’s Ochtends krijgen de kinderen steevast de tijd om met elkaar over hun belevenissen te praten; Tom en Lieke zijn naar de zorgboerderij geweest, Lex ging wandelen in het bos.
Midden in dat verhaal kwam Dylan binnen. Sinds dat moment keek hij onrustig van de ene naar de andere kant van de klas en praatte hij door de andere kinderen heen. ‘Nu is het afgelopen!’ wees de tweede juf, Loes Snijder, na de zoveelste waarschuwing met opgeheven vinger richting Dylan. ‘Daar gaat je spreekmoment!’
En dus zit Dylan nu in zijn eigen afgeschermde ruimte. Hij droogt z’n tranen en snuit z’n neus.
Het is wennen voor de kinderen, die normaal gesproken in andere klassen zitten, met andere docenten. De leerlingen van de Mackayschool voor speciaal onderwijs in het Drentse Meppel zijn tussen de vier en achttien jaar oud. In deze klas, acht leerlingen in totaal, zijn ze tussen de tien en dertien. Ze hebben uiteenlopende diagnoses, variërend van het syndroom van Down en het syndroom van Asperger tot een laag IQ of EQ.
Zij mogen vandaag naar school, maar voor de meeste leerlingen van de Mackayschool, honderdtwintig in totaal, zit dat er niet in. Ze zitten vanwege de lockdown thuis, zoals ze afgelopen voorjaar ook al acht weken thuisonderwijs van hun ouders kregen.
Om de achterstanden enigszins te beperken heeft de Mackayschool, die zowel basis- als voortgezet onderwijs verzorgt, voor deze tweede lockdown uit de in totaal dertien klassen vier kernklassen samengesteld, voor de allerkwetsbaarste veertig leerlingen. ‘We begonnen vorige week nog met twintig leerlingen’, zegt directeur Ronald Kamerman. ‘Nu is dat al verdubbeld, en het groeit met de dag. We willen die kinderen toch fysiek onderwijs geven, anders is de schade, en dan vooral de emotionele schade, niet te overzien.’
Na de leesles is het tijd voor pauze. Beide juffen lopen van tafel naar tafel om de leerlingen naar buiten te sturen. Ze hebben hun stuk fruit net op en trekken hun jas aan. Alleen Dylan blijft achter. Hij worstelt zich door het boekje waar hij eerder op de ochtend ook al niet doorheen kwam. ‘De a-aap’, leest hij na enige tijd voor, zijn vinger over de regels glijdend, ‘kli-imt in de bo… boom.’
Dylan lacht en kijkt zijn juf aan.
Juf Erna is trots op hem. Hij mag naar buiten, naar z’n klasgenootjes.
‘Dylan heeft autisme en adhd. Hij kan agressief uit de hoek komen’, zegt Erna Ensing terwijl ze met een kop thee in de hand naar buiten loopt. ‘We móeten hem hier hebben, thuis gaat het heel moeizaam en vliegt hij af en toe uit de bocht. Hij haalt de koelkast leeg en hij heeft pas geleden in een woede-uitbarsting de hond van de trap geduwd. Tijdens de eerste lockdown zwierf hij overdag rond door zijn woonplaats.’
Hij weet het nog niet, vertelt Ensing, maar binnenkort gaat hij vier dagen per week naar de opvang. Het is niet meer te doen voor zijn ouders.
Zijn vastigheid bestaat uit vooraf bepaalde dagritmes waar de kinderen inmiddels aan gewend zijn. De dagactiviteiten staan in volgorde op het bord geschreven. ‘Als er iets verandert’, zegt juf Ensing, ‘dan is hij in de war. En Dylan is niet de enige. Het zijn schatten van kinderen, maar ze hebben houvast nodig, en speciale begeleiding van een professional. Deze kinderen zitten gelukkig hier, maar die broodnodige aandacht valt weg voor de leerlingen die thuis zitten.’
Onderzoekers van de universiteiten van Oxford en Stockholm concludeerden in oktober al dat schoolsluiting leidt tot achterstanden; leerlingen leren thuis nauwelijks iets, nog los van de sociale contacten die ze missen. En dan gaat het onderzoek over álle kinderen ‒ kwetsbare leerlingen in het speciaal onderwijs, in Nederland zo’n zeventigduizend in totaal, lopen waarschijnlijk nog grotere achterstanden op, schrijven andere onderzoekers in een rapport van de Europese Commissie.
Het is onduidelijk hoeveel van die zeventigduizend leerlingen op dit moment thuis zitten ‒ de scholen mogen dat zelf bepalen ‒ maar het lijkt erop dat een aanzienlijk deel van de bijna 270 onderwijsinstellingen in het land hun leerlingen tóch naar school laten gaan, blijkt uit navraag bij het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs. Vijftig organisaties, waaronder Unicef en Jantje Beton, hebben het kabinet inmiddels opgeroepen om de schoolsluitingen te heroverwegen.
De zorgen om thuisblijvers zijn dan ook groot, verzucht Christine Espin, hoogleraar leerproblemen en orthopedagogische interventies aan de Universiteit Leiden. ‘Het doet pijn om te bedenken dat de kinderen niet naar school kunnen. Dat is voor de meesten niet goed en wellicht is het nog moeilijker voor leerlingen in het speciaal onderwijs. Voor hen is contact met klasgenoten en de docent heel belangrijk.’
De hoogleraar ving na de eerste lockdown van het afgelopen voorjaar alarmerende verhalen op van ouders en docenten. Leraren gaven aan de zo belangrijke persoonlijke aandacht online niet te kunnen geven en ouders ervoeren meer stress, omdat ze naast hun werk ineens zorgleerlingen moesten helpen met hun schoolwerk. ‘En tijdens deze lockdown is dat natuurlijk weer zo.’
Eerder Amerikaans onderzoek over leesprestaties van schoolgaande kinderen licht ook al een tipje van de sluier op. Leerlingen met hoogopgeleide ouders ontwikkelen zich tijdens de zes weken zomervakantie moeiteloos door, terwijl leerlingen uit een sociaal zwakker milieu er bekaaid vanaf komen: ze staan stil in hun ontwikkeling of presteren na de zomervakantie zelfs slechter. Espin wijst erop dat we nu met een soortgelijke situatie te maken hebben ‒ ‘alleen duren lockdowns doorgaans langer dan zes weken’.
Dat vreest ook Inge Zweers, die twee jaar geleden aan de Universiteit Utrecht promoveerde op de vraag of kinderen met gedragsproblemen beter af zijn in het regulier of in het speciaal onderwijs. ‘Relatief veel leerlingen hebben het thuis niet breed en hebben weinig ruimte. Je verwacht van ouders dat ze een taak op zich nemen waar ze niet voor zijn opgeleid en die ze niet kunnen waarmaken. Dat legt nog meer druk op de thuissituatie. De lockdown moet wel gevolgen hebben op de lange termijn, want je staat in wezen stil in deze tijd. De structuur valt volledig weg.’
Tegelijkertijd begrijpt Zweers dat het nog niet zo makkelijk is om in deze tijd alle leerlingen naar school te sturen. ‘De vervoersbewegingen van deze kinderen hebben een grote impact, want de scholen bedienen vaak een veel grotere regio dan reguliere scholen. De leerlingen komen met de taxi. Ik kan me voorstellen dat een uitbraak daardoor behoorlijk uit de hand kan lopen.’
Het lastige is, zegt zowel Zweers als Espin, dat er eigenlijk geen goede oplossing is. Zweers: ‘Het is heel complex. Vanuit het kind geredeneerd wil je ze allemaal naar school sturen, maar ja, het virus.’
Tom pakt de stoomtrein en legt houten treinrails aan elkaar. Lieke knielt naast hem neer en buigt zich over het speelgoed. Samen bouwen ze de route uit. ‘Hier is de trein’, zegt Lieke. Ze wijst op een rood toestel dat ze met een magneet aan een plastic hijskraan heeft gehangen. ‘Maar die mag ik nog niet gebruiken. Die wordt gerepareerd.’
Tom knikt. ‘Bijna klaar.’
Verderop kijkt Dylan schichtig om zich heen. Hij staat op van zijn stoel en rent door het lokaal. Hij sprint langs Wesley achter de tablet en Lex achter de laptop. ‘Juf! Juf!’ roept Dylan als hij zich omdraait. ‘Mag ik straks nog over m’n weekend vertellen?’ Juf Loes vindt het genoeg. ‘Je krijgt een timer, Dylan.’ Ze zet een klok op tafel die tien minuten lang aftelt. Dylan mag even niets zeggen. Hij komt in stilte tot rust.
‘Soms is dat nodig’, vertelt Loes Snijder even later.
‘Dylan is een beetje druk’, zegt Tom.
Tom, een blonde jongen met een donkere joggingbroek en een zwart vest, is hier sinds afgelopen woensdag. ‘Of dinsdag’, zegt hij terwijl hij een stukje treinrails vastpakt. ‘Ik weet het niet meer precies.’ Lieke is sinds vrijdag weer op school. Ze heeft thuis veel gespeeld met vriendinnetjes, vertelt ze. ‘En ook wel wat aan school gedaan, alleen niet zo veel.’ Tom: ‘Ik hoor eigenlijk in een andere klas.’ Hij zet de trein op de rails en drukt op de knop ‒ de trein is klaar voor vertrek. ’Hier gaat het ook wel’, zegt hij, ‘maar ik wil liever terug naar m’n eigen groep.’
‘We zien hetzelfde gebeuren als afgelopen voorjaar’, zegt directeur Ronald Kamerman ‒ lange blonde lokken boven een paars shirt ‒ in zijn werkkamer in een uithoek van het schoolgebouw. Op zijn computerscherm klikt hij wat openstaande mails weg. ‘Ouders bellen en mailen ons plat, de noodopvang zit overvol. Je zal als ouder ook thuis zitten met een lastig kind… Dan ben je al blij dat het gezellig is, laat staan dat je aan onderwijs toe komt.’
Kamerman vindt het verbazingwekkend ‒ ‘en dan druk ik me netjes uit’ ‒ dat er in de tijd tussen de eerste en tweede coronagolf geen oplossing is bedacht voor kinderen in het speciaal onderwijs. Ja, hij mag kwetsbare kinderen tóch op school laten komen, schrijven de protocollen van het ministerie voor. ‘Maar’, vraagt Kamerman zich na een korte stilte af, ‘wat is kwetsbaar? Is dat een kind dat thuis uit zijn slof schiet, zoals Dylan? Of een aardig, rustig kind dat nu eenmaal toezicht nodig heeft? Lieke doet het bijvoorbeeld heel goed, maar heeft een belabberde thuissituatie. Haar vader is al lang uit zicht, haar moeder heeft psychische problemen. En Lieke heeft geen eigen kamer.’
Het is een lastige afweging voor de schooldirecteur. Want hij ziet het gezondheidsrisico in deze coronacrisis heus in. De kinderen komen voortdurend dicht bij hun docenten. Vorige week nog, in de eerste week na de kerstvakantie, lagen drie van Kamermans collega’s boven op een leerling die, aldus Kamerman, ‘bijna in een psychose zat’.
‘We moesten hem in bedwang houden, we konden niet anders. Denk je dat we hier in staat zijn om anderhalve meter afstand te bewaren? Deze kinderen kunnen een hoop’, vertelt Kamerman, ‘maar ze blinken niet uit in omgaan met veranderingen.’
De directeur zet vooral vraagtekens bij de verantwoordelijkheid die bij de scholen ligt. ‘Het bevoegd gezag mag beslissen, staat in de protocollen. Dat zijn wij hier. Stel dat we dan toch opengaan’, zegt hij. ‘Dat mág. Sommige scholen doen het al. Maar wat voor signaal geven wij dan af, nu die Britse coronamutatie zich verspreidt? Die is veel besmettelijker, ook bij kinderen. Ik wil niet doof zijn voor de crisis die gaande is, dan heeft het speciaal onderwijs het straks gedaan.’
De komende tijd wil Kamerman vooral de rust bewaren. Als hij straks geen personeelsleden met burn-outs heeft en op school geen extra besmettingen hebben plaatsgevonden, is hij ‘al heel tevreden’. ‘We hebben geen vervangers, het lerarentekort speelt hier ook en het ziekteverzuim is sinds de coronacrisis al gestegen. Vlak voor de kerstvakantie hadden we wat positieve coronatesten. Gelukkig ging de school daarna dicht en liep het met een sisser af. Eigenlijk is het een kwestie van tijd voor het weer gebeurt. En dan zitten we allemaal thuis.’
Toch is een heropening wel degelijk het overwegen waard, vindt de directeur, die van steeds meer collega’s hoort dat ook hun school heeft besloten de deuren verder te openen. Hoeveel telefoontjes van ouders moeten er nog bij komen voor Kamerman overstag gaat? ‘Je komt op een punt dat je moet zeggen: nu gaan we weer open, in ieder geval voor drie dagen. Dat gaan we waarschijnlijk doen. Zeker als we binnenkort horen dat de lockdown nog veel langer gaat duren.’

‘Ik zie een heleboel vingers!’ Juf Erna Ensing klinkt verbaasd. ‘Wie weet het antwoord? Is de “u” in “bus” een korte of een lange klank?’
‘Kort!’ roept Tom.
‘Heel goed. En welke klank hoor ik vooraan in “bal”?’
Vragende blikken. Lieke kijkt weg. Ze weet het antwoord, maar steekt haar hand niet op. ‘Ik kan al best veel’, zegt ze even later.
‘B-a-l’, spelt de juf de klanken één voor één. ‘Buh!’ roept Lex.
Het is lastig, weet Ensing, om iedereen onderwijs op maat te bieden. ‘Normaal gesproken heb ik leerlingen van wie ik precies weet wat hun niveau is. Nu is dat niet zo. Als leraren wisselen we de dagen op school gedurende deze crisis af.’
De verschillen zijn groot, schetst Ensing. Het ene kind kan al heel behoorlijk lezen, schrijven en rekenen, het andere kind is twaalf, maar zit op het niveau van een twee- of driejarige. ‘Je moet verschillende ballen in de lucht zien te houden. Loes is hier om haar eigen leerlingen te helpen, alleen zou het lastig worden.’
Ensing weet niet of ze het ziet zitten als de school weer volledig opengaat. ‘Als dat gemuteerde virus zich verspreidt… Ik denk niet dat ik het dan zo prettig vind om voor de klas te staan. Ik heb zelf ook kinderen en wil absoluut niet ziek worden.’
Dat is nog de grootste angst waar directeur Ronald Kamerman ondertussen mee rondloopt: dat met de verspreiding van de Britse variant ook de onrust onder zijn personeel toeneemt.
Loes Snijder roept Ensing bij zich. Samen kijken ze naar het computerscherm waar een rooster tevoorschijn komt. Morgen komt er een jongen bij, de jongen die vorige week door drie personeelsleden onder controle moest worden gehouden. ‘Dan gaan we splitsen, anders is de groep te groot’, zegt Ensing. ‘Dan kunnen we geen veiligheid meer bieden.’
‘Tsja’, aldus Snijder. ‘Dan moet het maar.’
Lieke vindt het allemaal maar stom, zegt ze tegen juf Erna. ‘Waarom mogen we niet gewoon allemaal naar school?’
Dat is nu eenmaal de situatie, antwoordt de juf. ‘Jij hebt eigenlijk nog mazzel. Je klasgenootje Joey zit vandaag nog steeds thuis. Hij is nog helemaal niet naar school geweest dit jaar.’
Lieke kijkt haar ongelovig aan.
Dylan wipt dan al een tijdje heen en weer op zijn stoel. Hij hoort het gesprek met open mond aan. Ook hij zit normaal gesproken in een andere groep, net als Tom, zegt hij met zijn blik op de vloer gericht. En nu moet hij weer wisselen. ‘Ik mis m’n vrienden gewoon.’
‘Lieke, Tom, Sascha, Lex, Wesley, kom maar!’ De bussen waar de leerlingen vanochtend door naar school werden gebracht rijden de parkeerplaats op, de kinderen stappen achter elkaar in. Snijder en Ensing zwaaien hun leerlingen na.
Dylan loopt de andere kant op. Zijn vader haalt hem weer op met de auto.
Ronald Kamerman zit binnen, er hebben nog twee ouders gebeld. Of er plek is. Kamerman heeft dan al besloten dat die plek er inderdaad is voor kinderen bij wie het thuis simpelweg niet gaat. Hij speelt open kaart met de ouders; hij werkt aan een plan om volgende week weer drie dagen open te gaan, voor alle leerlingen. ‘Dat zou meer rust geven.’
De volgende dag kijkt Kamerman net als bijna zes miljoen anderen naar de persconferentie van premier Mark Rutte en coronaminister Hugo de Jonge. Kamerman weet dan al wat alle kijkers weten: de lockdown wordt met drie weken verlengd, de maatregelen blijven van kracht.
De situatie blijft zoals die was. Het is aan de scholen zelf om te bepalen of ze opengaan of niet.
Kamerman slaakt een zucht. ‘Dat helpt mijn personeel en de leerlingen niets’, schrijft hij in een berichtje. ‘Ik ga bekendmaken dat we weer gaan beginnen. Vanaf maandag. Drie dagen per week.’
De namen van de leerlingen zijn gefingeerd