Lucio Fontana, Concetto spaziale ‘Natura’ - Ruimtelijk concept ‘Natuur’, 1959-1960. Brons, 90 x 1143 x 900 cm. © Foto’s Cary Markerink

Ze lagen daar in het gras van het Kröller-Müller, achteloos en zomaar, de vijf ballen van brons van Lucio Fontana. Je kwam erlangs op een open plek, links van het pad, waar ze lagen tegen een achtergrond van dicht gegroeid groen. Ongeveer een meter in doorsnee zijn de bollen. Voordat ze in brons werden gegoten, zijn ze door de kunstenaar en zijn helpers gekneed in een zachte klei. De sporen van het kneden zijn in de huid van de ronde volumes te zien. Ze zijn onregelmatig oneffen, handgemaakt, en nadrukkelijk niet kogelrond. Toen de vormen nog van klei waren en nog zacht heeft Fontana ze met zijn typische handschrift verder bewerkt. Zo werd hun uiterlijk gedramatiseerd. Dat gebeurde in de jaren 1959 en 1960. In twee van de bollen werd, ongeveer halverwege en horizontaal, een diepe gleuf gereten. De huid werd opengescheurd. De rand van de scheur bleef gekarteld achter. Aan de bovenzijde, ver-volgens, van de andere drie volumes zijn holle gaten opgebroken. Hij stak een smal geknepen hand in de weke klei, stel ik me voor, en maakte een uitholling door zijn hand breder te maken en rond te draaien. Ook hier blijven flarden van de bewerking rond de rand zitten. Dan eenmaal in brons gegoten, en toen hol, worden die gleuven en ge-rafelde uithollingen plekken van donkere schaduw in het bruinige zwartgroen dat, bij benadering, de natuurlijke kleur is van brons.

Als schilder maakte Fontana heel strak-getrokken en monochrome doeken die hij vervolgens tot leven bracht door er met een mes een vlijmscherpe snede in aan te brengen. Concetto spaziale noemde hij al die schilderijen. Ruimtelijke voorstelling zou ik ze noemen. Het zijn ambachtelijke werken die met de hand zijn gemaakt. De snede moet zitten. Gewoontegetrouw heet de groep bronzen bollen ook Concetto spaziale. Ze hebben de typische gleuven en gaten in hun bronzen huid. De ruimte trad dan naar binnen, zoals een snede het linnen oppervlak van het schilderij openmaakte. Het werk werd daardoor, aldus Fontana, geheimzinnig veel ruimtelijker in zijn werking. Het maakte verbinding met de kosmische ruimte. Intussen heeft het bronzen ensemble bij het museum nog een ondertitel: Natura. Ik denk dat die atmosferisch bedoeld is – en helemaal niet theoretisch of theologisch. Het werk is namelijk een stilleven zoals het daar op het gras ligt bij de bomen. Het heeft de sfeer daarvan. Het is hoe ze daar liggen: los verspreid zoals overrijp fruit dat van de bomen in het gras ploft, hier en daar gekneusd – ze liggen daar waar ze terechtkwamen. Ze zijn zeker niet gerangschikt.

De bronzen liggen daar waar ze terechtkwamen

Rangschikken: dat doet minimal art. Dat deed ook Richard Serra toen hij elders in de tuin Spin out maakte. Een harde ingreep in de grond en een magistrale bepaling van die plek, onverbiddelijk, en voor altijd. Zo is ook, verder in het bos op een kruising van paden, de ronde en plompe klont van massief ijzer. Dat beeld van Serra, One, is onwrikbaar zwaar. Het droomt van een piramide in Egypte.

Luciano Fabro, Mercurio, 1982. IJzer, koper, hout, bitumen, verguld hout, 138,4 x 107 x 7,7 cm © Peter Cox / Collectie Van Abbemuseum, Eindhoven

Lucio Fontana heeft niets met dat soort vastigheid. Er is ook iets voorlopigs aan hoe de bronzen daar nu liggen. Dat geeft ze ook energie – alsof ze nog niet klaar zijn. Bij Luciano Fabro is dat ook zo. Zijn ovaal van blauw marmer, zei ik vorige week, La doppia faccia del cielo, hangt te schitteren in de zon. Het hangt aan staaldraad tussen twee bomen. Het bungelt alsof het bijna niets weegt. Eigenlijk klopt dat ook. De verbeelding van Fabro is beweeglijk als een zwaluw in de lucht. Hij heeft die steen niet vanwege het luxe marmer gekozen maar om de intense blauwe kleur en het licht dat het uitstraalt. Dat licht heeft geen soortelijk gewicht. De straling ervan, en hoe licht klatert – daar draait het bij Fabro om. De meeste van zijn werken, in zijn praktijk van arte povera, zijn lichte constructies waarin materialen optisch wonderlijk licht blijven. Bijvoorbeeld: een werk dat Mercurio heet, is een luchtige fabricage van scheef geplooid koperfolie dat, omdat het oppervlak ook kreukelt, het licht als knisperende schittering weergeeft. Niet als egaal glanzend dus. Die glans hoort bij Donald Judd. Bij Mercurio is dat koperfolie gevouwen over een zachte ondergrond van bitumen. Daardoor werd aan het grillige oppervlak van roodkoper nog extra volume toegevoegd, een licht soort zwelling. Een strakke strip, nu geelkoper, staat in het midden over het oppervlak gespannen en deelt het licht. Deze groep geknutselde schetsen werd gioielli genoemd, sieraden. Dat lijkt me juist.