Foto’s van schreeuwende imams voor brandende westerse ambassades, ernstige pratende hoofden op televisie en alarmisten die al enkele jaren roepen dat de oorlog tussen «het Westen» en «de islam» elk moment kan uitbreken. Ayaan Hirsi Ali gebruikte het woord in een discussie bij Nova Politiek. Theodor Holman schreef als Opheffer in De Groene Amsterdammer dat er oorlog «in de lucht hangt». Ook op straat en in de kroeg echoot het woord na. «Oorlog» is een woord dat met een zekere gretigheid wordt uitgesproken. Maar stel dat er inderdaad elk moment een oorlog kan uitbreken, of misschien zelfs al uitgebroken is, dan heeft dat nogal wat consequenties.
Om te beginnen zal iedereen persoonlijk partij moeten kiezen. In een oorlog is er geen plaats voor toeschouwers. In dit geval lijkt de keuze eenvoudig. Wanneer je geen moslim bent hoor je bij het «westerse» kamp. Maar is het zo gemakkelijk? Wat mijzelf betreft, ik ben niet erg gecharmeerd van de wijze waarop wijlen Van Gogh, Theodor Holman, Max Pam en anderen «het debat aanjagen» of «de boel op scherp zetten». Kan dit eigenlijk nog wel? Getuigt dit niet van een walgelijke vorm van defaitisme? Grenst dit niet aan landverraad?
In het Engeland van de jaren dertig waren er tal van intellectuelen en politici die ernstige en zelfs terechte bezwaren hadden tegen de reactionaire aristocraat Winston Churchill. Wie deugde, schaarde zich echter in 1940 als één man achter hem, omdat hij nu eenmaal de grote, onmisbare oorlogsleider was. Het is alleen nogal vervelend dat er momenteel niemand is die aan Churchill kan tippen. Balkenende, Van Aartsen, Wilders? Sorry, dit onderwerp is te serieus om er grappen over te maken.
In een oorlog moet je gesloten front maken, kun je je geen nuances met betrekking tot de vijand veroorloven. «The first casualty when war comes is truth», zei de Amerikaanse senator Hiram Johnson toen zijn land in 1917 deelnam aan de Eerste Wereldoorlog. Veel mensen geloven tegenwoordig niet meer in één, ongedeelde Waarheid. Maar duidelijk is wel dat oorlog censuur betekent, de breideling van nieuwsgaring en daarmee van een vrije meningsvorming. Het wijzen op fouten van of misstanden in het eigen kamp speelt de vijand in de kaart. Het nuanceren van het vijandbeeld sticht verwarring en ondermijnt het moreel. Wanneer de overheid slap optreedt en geen strenge censuur instelt, of wanneer de media geen strenge zelfcensuur toepassen, wordt de oorlog verloren. Kijk naar het Amerikaanse optreden in Vietnam, zie de tanende steun voor de oorlog in Irak. Toen die laatste oorlog drie jaar geleden begon, werden de journalisten «embedded» en regisseerde Washington de nieuwsvoorziening met straffe hand. De oorlog was officieel al heel snel over. In de veel bloediger wederopbouwfase is de journalistieke vrijheid toegenomen, maar nam de steun van het thuisfront af. Wie zich uitspreekt voor een oorlog, accepteert dus dat de vrijheid van meningsuiting voorlopig in de ijskast gaat, terwijl de directe aanleiding tot die oorlog nu juist de bedreiging van diezelfde vrijheid van meningsuiting zou zijn.
***
M
aar eigenlijk zijn die burgerlijke vrijheden in een oorlog slechts een detail. Er zijn gewichtiger problemen, waar je helemaal niemand over hoort. Carl Schmitts stelling dat het in de politiek draait om het scherpe onderscheid tussen vriend en vijand mag dan geen bruikbaar recept voor een parlementaire democratie zijn, in een oorlogssituatie is er geen ontkomen aan. Die vijand moet allereerst worden geïdentificeerd, vervolgens gelokaliseerd en uiteindelijk geëlimineerd. Sinds de baanbrekende studie van Carl von Clausewitz is dat voor strategen een abc’tje. In recenter tijden is dit door Colin Powell geactualiseerd: definieer het doel, bepaal wanneer het doel is bereikt en hoe de oorlog beëindigd kan worden, vernietig ten slotte de vijand met overwhelming force.
Dit klinkt lekker abstract, maar heeft verregaande consequenties. Want wie is de vijand precies, welke doelen moeten er vernietigd worden? Wat in het gepraat over oorlog met de islam volstrekt niet duidelijk wordt, is dat zo’n conflict van het begin af aan een tweefrontenoorlog zal zijn. In de eerste plaats is een oorlog tegen de islamitische wereld een oorlog ver van huis, in de woestijnen en bergen van Azië en Noord-Afrika. Het zal een oorlog zijn langs de grenzen van het voormalige Ottomaanse rijk, en in buitenplaatsen als Pakistan en Indonesië. Met dat laatste land hebben we in elk geval al ervaring opgedaan, dus dat scheelt. Wanneer Nederland aan een dergelijke oorlog meedoet, heeft het echter nauwelijks iets te betekenen. Voor discussies zoals die onlangs zijn gevoerd met betrekking tot de missie naar Afghanistan zal beslist geen ruimte zijn.
Omdat de sneuvelbereidheid van de Nederlandse militairen twijfelachtig is, is niet denkbeeldig dat de militaire dienstplicht opnieuw moet worden geactiveerd. Dankzij de vrouwenemancipatie is het ondenkbaar dat die zich zal kunnen beperken tot jongens, zodat al spoedig ook meiden in body bags zullen terugkeren. De gevolgen hiervan voor de publieke steun voor de oorlog laten zich nog niet exact vaststellen, maar het ergste valt te vrezen.
De grondoorlog zal langdurig, bloedig en ongekend wreed zijn. Gewoontes zoals die van de Taliban om gevangenen levend voor de helft te villen en hun huid boven hun hoofd samen te binden, zullen mogelijk navolging vinden. De vraag is dan hoe lang het Westen bereid is een dergelijke oorlog te voeren. Is het niet raadzaam de inzet van kernwapens te overwegen? Wanneer die worden gebruikt, is waarschijnlijk eerst Pakistan aan de beurt, omdat dat vermoedelijk het enige islamitische land met een nucleair arsenaal is. Het vervelende is dan wel dat China nogal zenuwachtig zal worden. Dat kan voor nare complicaties zorgen.
Dit lijkt een vergezocht doemscenario, maar het irritante van oorlogen is dat hun verloop zich zo verdomd moeilijk laat voorspellen.
Maar goed, laten we deze geopolitieke exercitie staken en naar het andere front kijken: het thuisfront. Een wereldwijde oorlog tegen de islam kan immers in de meeste Europese landen ook leiden tot een burgeroorlog. Om te voorkomen dat de ruim één miljoen Nederlandse moslims zich tegen ons keren, zal er keihard moeten worden opgetreden. Het laatste wat we kunnen gebruiken is een «vijfde colonne». Na de aanval op Pearl Harbor arresteerden de Amerikanen zo’n 120.000 Japanse immigranten, die bijna drie jaar zouden vastzitten in interneringskampen. Na de moord op Theo van Gogh pleitte HP/De Tijd voor «razzia’s in schotelantennebuurten», waarbij minstens vijftigduizend moslimmigranten zouden moeten worden opgepakt. Wanneer het echt oorlog wordt, is dat een halfzachte maatregel. Optreden tegen een deel van de moslimpopulatie zal de haat en agressie alleen maar doen toenemen. Om te voorkomen dat er een daadwerkelijke vijfde colonne ontstaat, zullen alle mannen en vrouwen in de «weerbare leeftijd» moeten worden gearresteerd. Dat zijn er enkele honderdduizenden. In tijden van oorlog ga je die niet het land uitzetten, omdat ze dan elders de strijd kunnen voortzetten. Je zult dus enorme interneringskampen moeten inrichten.
Wanneer de oorlog uitbreekt, zal er ook een duidelijk doel, zowel aan het thuisfront als «overzee», moeten worden geformuleerd. Vervolgens zal een bijbehorende strategie moeten worden ontwikkeld. Het zal helder moeten zijn onder welke voorwaarden de oorlog kan worden beëindigd, aan welke criteria moet zijn voldaan voordat de troepen kunnen worden teruggetrokken en de geïnterneerde moslims kunnen worden vrijgelaten. Tot nog toe heb ik over dit soort zaken nog niet gehoord.
***
O
orlog lijkt dus geen aantrekkelijke keuze, omdat de inzet ervan – zoals burgerlijke vrijheden en mensenrechten – dan noodgedwongen met voeten wordt getreden. Uiteraard is het de bedoeling dat dit slechts tijdelijk zal zijn, totdat de oorlog is gewonnen, maar zolang het exacte doel van de strijd niet is gedefinieerd blijft het volkomen duister hoe lang dat zal duren.
Nu zullen zij die over oorlog praten of schrijven ongetwijfeld zeggen dat zij geen oorlog willen beginnen, maar dat het de vijand is die aanvalt. De radicale islam heeft ons de oorlog verklaard, dus hebben wij helemaal geen andere keuze dan ons met man en macht te verzetten tegen deze agressor. Is dat wel zo? Er zijn gewelddadige protesten geweest in Syrië, Libanon, Indonesië en andere islamitische landen, en zaterdag 11 februari hebben in Amsterdam enkele tientallen Marokkaanse jongeren de politie uitgedaagd. Inderdaad, Iran ligt de laatste tijd op ramkoers en provoceert voortdurend. Maar voorzover ik weet heeft geen enkel islamitisch land de mobilisatie afgekondigd of de troepen in hoogste staat van paraatheid gebracht.
De tegenwerping is dat je niet moet wachten tot je aangevallen wordt. Ook in de jaren dertig hebben sommigen, bijvoorbeeld Winston Churchill, daarvoor gepleit. Hitlers militaire apparaat was in 1938 inderdaad minder sterk dan in 1940, maar zouden er zo heel veel minder slachtoffers zijn gevallen? Eigenlijk hoeven we niet meer echt te speculeren over de voor- en nadelen van een preventieve oorlog, sinds we dagelijks kunnen zien hoe dit in Irak uitpakt. Wanneer duidelijk blijkt dat Iran op het punt staat kernwapens te maken, is het zinvol een militaire actie te overwegen, maar dat moet dan een oorlog met een duidelijk afgebakend doel zijn, geen kruistocht tegen de islam.
***
V
oor alle duidelijkheid: het zou zeer onverstandig zijn de dreiging van het moslimterrorisme te onderschatten. Maar vooral in tijden van grote dreiging moet je het hoofd koel houden en verstandelijk de juiste middelen kiezen.
Het valt niet uit te sluiten dat op zeker moment gewapende strijd de enige optie is om de agressor het hoofd te bieden. Maar wanneer we onze cultuur gaan verdedigen met wat Henriëtte Roland Holst ooit de «wapenen der barbaren» noemde, moeten we ons dan ook niet afvragen waarvoor we eigenlijk vechten? Over welke cultuur hebben we het eigenlijk?
O, maar dat is toch simpel? Dat is toch onze cultuur van de vrijheid. De cultuur waarin het individualisme alles is, waarin iedereen zijn eigen verlangens volledig moet kunnen bevredigen, waarin maatschappelijke conventies, regels en fatsoensnormen worden gezien als ontoelaatbare vormen van dwang. In zijn reeds aangehaalde column schreef Theodor Holman dat hij graag een bepaald geloof wil beledigen, maar dat hij dat niet doet omdat hij zelfcensuur toepast. Zelfcensuur? Vroeger, toen volledige «zelfontplooiing» nog niet het hoogste gebod was, gold zelfbeheersing als een belangrijke deugd. Het niet toegeven aan allerlei aandriften, het jezelf afvragen of bepaalde daden of uitlatingen nu wel of niet verstandig zijn, is volgens Holman een ontoelaatbare vorm van zelfcensuur, een aantasting van je hoogst persoonlijke vrijheid. Je moet immers alles, op elk tijdstip, op elke plaats en tegen iedereen kunnen zeggen.
Het is de meest platte variant van de idealen van de jaren zestig. Die resulteerden toen in wat Jacques de Kadt omschreef als «de rebellie der pubers», de opstand van een generatie die vrijheid zeer eenzijdig interpreteerde als de situatie waarin je niets hoeft, waarin geen grenzen zijn, waarin je je volledig kunt laten gaan. Zelfbeheersing, plicht, verantwoordelijkheid: het leken gruwelijke kluisters die zo snel mogelijk verbroken dienden te worden.
«De cultuur berust op inspanning en op spanning, en een hogere cultuur is er een van mensen die méér lust hebben om zich inspanningen te getroosten en die in staat zijn hogere spanningen te verdragen. Er is geen cultuur mogelijk, uitgaande van een huppelende en springende, lanterfantende mensheid wier doel genot en orgasme zijn.» Dit schreef De Kadt in 1938, toen de vrijheid van alle kanten belaagd werd. De cultuur die hem voor ogen stond, is na de Tweede Wereldoorlog alsnog onder de voet gelopen, maar nu onder de banier van de ultieme vrijheid, van het «alles moet kunnen». Die vrijheid heeft niet alleen aangrijpende literatuur en ontroerende films opgeleverd, maar ook een diarree aan porno, reality-tv, leeghoofdig vermaak en een ongebreidelde hebzucht. Het is momenteel een politiek zeer incorrecte vraag, maar zou een deel van de onvrede onder moslims niet voortkomen uit het feit dat onze cultuur wordt ervaren als leeg, kil en louter materialistisch?
Een samenleving waarin het leveren van kritiek als hoogste goed wordt gezien, zaagt de bodem onder haar eigen bestaan weg. Misschien hebben we, voordat de oorlog daadwerkelijk uitbreekt, nog even de tijd om hier eens over na te denken. En misschien kunnen we tot die tijd ook nog wat zelfbeheersing betrachten, ook in het gebruik van het woord «oorlog». Wanneer de granaten ons om de oren vliegen is het nog vroeg genoeg om de schuilkelders van het eigen gelijk in te duiken, naar de wapens te grijpen en propagandateksten te schrijven.
=