
Het is begin december druk in de klinieksupermarkt. Patiënten komen alvast hun kerstinkopen doen, om zichzelf te trakteren op wat lekkers nu het gezamenlijke kerstfeest niet doorgaat. Vanachter de toonbank staat tbs-patiënt Jesse* net de boodschappen van zijn medepatiënt aan te slaan op de kassa als de ruimte wordt gevuld met een luid kabaal. Hij weet meteen hoe laat het is, want dit doordringende geluid klonk de afgelopen maanden vaker in de kliniek. Té vaak, als je het hem vraagt. De winkel stroomt leeg en snel komt Jesse achter de toonbank vandaan. Hij maakt nog een rondje door de winkel en gooit wat handige spulletjes in zijn mandje, want met een beetje pech voorspelt dit alarm zijn laatste werkdag in lange tijd en zit hij weer wekenlang in zijn eentje op zijn kamer.
Inmiddels weet iedereen in de Oostvaarderskliniek, de tbs-kliniek in Almere, precies wat er moet gebeuren als het corona-alarm afgaat. Het betekent dat een van de patiënten of medewerkers symptomen van het coronavirus vertoont en getest moet worden. De afdeling in kwestie gaat op slot en er komt een groot lint omheen, in het beste geval tot de uitslag van de test negatief blijkt, en in het slechtste geval tot de hele afdeling weer coronavrij is. Dat laatste kan weken duren, weten ze uit ervaring.
Het Nederlandse tbs-systeem is bijzonder. Wereldwijd kent slechts een handjevol landen een soortgelijk behandeltraject om veroordeelde delictplegers terug te brengen in de samenleving. Dat lukt niet bij iedereen. Sommige tbs-patiënten blijven te gevaarlijk om te re-integreren en zijn hun leven lang onder behandeling. Maar veruit de meesten komen weer op vrije voeten. Dat lukt door jarenlange intensieve begeleiding in een kliniek die fungeert als een soort beveiligde mini-maatschappij; in een vaste routine wordt er gewerkt, gesport, gegeten en ontspannen. Ondertussen moet therapie ervoor zorgen dat de bewoners – in de tbs patiënten genoemd – inzicht krijgen in hun gedrag en leren omgaan met valkuilen en verleidingen. In kleine, nauwkeurig gemonitorde stapjes wordt het contact met de buitenwereld opnieuw opgezocht. Dat begint bij een korte wandeling onder toezicht van behandelaren en bouwt langzaam op naar zelfstandig een boodschap doen, werken buiten de kliniek of een weekendje op familiebezoek.
Door corona ging in maart de tbs-kliniek op slot. Alle verloven werden stilgelegd, familie kon niet meer langskomen en ook ‘in huis’ stagneerde de dagelijkse routine van therapieën en activiteiten. Voor tbs’ers heeft dat verstrekkende gevolgen: hun behandeling staat praktisch stil en daardoor staat ook hun perspectief op vrijlating onder druk. Bijna een jaar later is de situatie voor veel tbs’ers weinig verbeterd. Elke dag die bij deze gezondsheidscrisis wordt opgeteld, betekent voor tbs’ers een dag langer vast in de kliniek.
De Oostvaarderskliniek is een door corona getraumatiseerde plek. Als in december de regels in de instelling opnieuw worden aangescherpt, zijn medewerkers en patiënten nog aan het bijkomen van wat hun in de maanden daarvoor overkwam. Tijdens de eerste golf werd de instelling zwaar getroffen, met ziekenhuisopnames van patiënten en het overlijden van een medewerker tot gevolg.
Langskomen in de kliniek is dan ook écht geen optie. Want als ik corona mee naar binnen neem, heeft dat niet alleen verstrekkende gevolgen voor het reilen en zeilen in de kliniek, ook in ethisch opzicht valt het niet uit te leggen; de patiënten worden al maanden fors ingeperkt in hun vrijheid, terwijl alle besmettingen van iedereen behalve van hen afkomstig kunnen zijn. Zij zitten binnen vast, terwijl het personeel in- en uitloopt. Een journalist wél binnen laten, terwijl de patiënten zelfs hun eigen vrouw of kind door de maatregelen niet kunnen omhelzen? Die boodschap valt niet te verkopen.
Dus moet ik me behelpen met Google Street View en een virtuele rondleiding door de instelling. Op de Google-beelden is het duidelijk nog hartje zomer: de parkeerplaats kleurt fris groen door de bomen en struiken die tussen de parkeervakken in bloei staan. De twee verdiepingen hoge kliniek is volledig van glas, waardoor het vanaf de voorkant doet denken aan een modern kantoorpand. Maar het prikkeldraad langs de bovenkant van het gebouw en de omheining van het terrein verraden dat deze forensisch-psychiatrische instelling voorzien is van het hoogste beveiligingsniveau dat tbs-instellingen in Nederland kennen. De binnenplaats, aan de zijkant van het gebouw, wordt van de buitenwereld afgeschermd door een geautomatiseerde toegangspoort en dikke wit betonnen muren, met daarbovenop rijen prikkeldraad en camera’s die op de binnenplaats gericht staan. Aan de andere kant van het gebouw grenst het Pieter Baan Centrum, de psychiatrische observatiekliniek waar verdachten op verzoek van een rechter worden onderzocht op de aanwezigheid van een psychische stoornis.
Opvallend is hoe het gebouw aan de voorkant is geïntegreerd in een omgeving van nieuwbouwwijken, als ware het de plaatselijke bibliotheek of sporthal. De eerste rijen huizen worden slechts van de kliniek gescheiden door de parkeerplaats van het complex. Vanuit de woningen in de Willie Wortelstraat, de Lampjestraat en de Donald Duckstraat nog geen honderd meter verderop kijk je direct uit op de kliniek. Omwonenden delen de bushalte op de hoek van de straat met patiënten die op verlof gaan, op het grasveld naast de tbs-kliniek staat iemand zijn hond uit te laten. De buurtbewoners zijn actief betrokken bij het leven in de kliniek. Omwonenden komen spelletjes spelen in de ‘soos’, treden samen met patiënten op in toneelstukken en maken gratis gebruik van de sportfaciliteiten in de kliniek. Maar inmiddels is er al bijna een jaar geen buurtbewoner meer binnen geweest.
Ook binnen is het uitgestorven in de gezamenlijke ruimtes. De eerste verdieping huisvest lege behandelkamers, gespreksruimtes, klaslokalen en een creatieve ruimte, vol met schildersezels en met verf bekladde wasbakken. Aan de muren hangen door patiënten gemaakte werken, van realistische natuurtafereeltjes tot variaties op Mondriaans abstracte kleurvlakken. De grote, overdekte binnenplaats op de begane grond heeft een werkplaats voor houtbewerking, een kaarsenmakerij, een drukkerij voor T-shirts en stickers en een kleine klinieksupermarkt, waar patiënten de kassa bedienen, de vakken vullen en het assortiment inkopen. In de sporthal volgt een medewerker een fitnessprogramma, onder begeleiding van een patiënt die een interne opleiding tot sportinstructeur volgt. In de soos wachten de uitpuilende kasten vol boeken en spelletjes onaangeroerd op gebruikers. De uitgezakte banken staan er verlaten bij, evenals het keukentje in de hoek, waar andere jaren rond deze tijd patiënten marsepein of pepernoten staan te bakken met behandelaren of omwonenden. Nu zit er alleen een medewerker voor de oven op zijn diepvriespizza te wachten. ‘Hou jij waar mogelijk anderhalve meter afstand?’ waarschuwt de door patiënten gemaakte sticker op de deur.
Marianne Beijer, hoofd behandeling in de Oostvaarderskliniek, is thuis als ze op zondag 29 maart van collega’s hoort over de positieve testuitslag van een patiënt. Meteen springt ze in haar auto om met collega’s een noodplan op te stellen, want dat het virus al zó snel in de instelling zou toeslaan, daar was niemand op voorbereid. Al gauw wordt duidelijk dat de situatie de bewoners en medewerkers weinig keuze laat; op een afdeling leven 24 patiënten en hun behandelaren hecht met elkaar samen, als een soort grote familie, dus met zijn allen in quarantaine is de enige optie. Nog voordat de eerste zieke patiënt vanwege een verergering van zijn klachten naar het ziekenhuis moet, raken op dezelfde afdeling twee anderen besmet. Zo begint een cascade aan besmettingen binnen de kliniek.
Een van de slachtoffers is Jesse uit de supermarkt. In december spreek ik hem via een videoverbinding. Op het scherm verschijnt een dertiger met een grote, vriendelijke glimlach op zijn gezicht. ‘Hij kan goed verwoorden wat er bij hem gebeurt’, vertelt Beijer me voordat ik hem spreek. Deze week, vertelt hij, is hij druk bezig met het samenstellen van kerstpakketten voor alle leden van de patiëntenraad, waar hij zelf ook deel van uitmaakt. Het jaarlijkse bedank-etentje gaat niet door, net als het sinterklaasfeest en de kerstviering in de kliniek, maar Jesse vindt het belangrijk dat er voor iedereen wel een kleinigheidje komt. ‘Je moet het toch een beetje leuk maken. Dit zijn de dingen die ervoor zorgen dat je het hier allemaal even vergeet.’
Tijdens zijn werk in de supermarkt ging het fout, denkt Jesse zelf. Waar anders kon hij het virus hebben opgelopen? De kliniek uit voor een wandeling mocht niet meer, in de soos kwam hij alleen nog met zijn eigen afdeling, en zijn familie en therapeuten sprak hij via een videoverbinding of door de telefoon. Maar in de supermarkt bleven patiënten van alle afdelingen komen. Een medewerker wees hem op zijn rode, waterige ogen en vroeg hem een test te doen.
Behalve smaakverlies en een beetje hoofdpijn krijgt Jesse weinig klachten, maar de eenzaamheid valt zwaar. Het enige bezoek dat hij in die weken krijgt, is een in pak gehesen verpleegkundige die eens per dag snel zijn temperatuur opneemt en weer vertrekt. Af en toe verschijnt er vanuit de tuin een medepatiënt voor het raam om even te kletsen. ‘Ik mocht een uurtje per dag luchten’, vertelt Jesse. ‘De andere patiënten op de afdeling moesten dan achter de deur. Als iedereen weg was ging er een bel en mocht ik naar buiten. Ik vond het helemaal niks.’ Vijf weken zat Jesse in zijn eentje op zijn kamer.
Regelmatig zitten in de kliniek vier afdelingen tegelijk op slot, een logistieke uitdaging voor een minimaatschappij die draaiende wordt gehouden door het werk dat patiënten verzetten. Dus belanden medewerkers van de beleids- en adviesafdeling als invalkracht achter de kassa in de klinieksupermarkt en springen ze bij voor het onderhoud van de tuin en de grote schoonmaak van de kliniek. ‘Als er niet meer wordt schoongemaakt door patiënten denk je na een paar dagen wel: er moet hier iets gebeuren’, vertelt Anne Drost, afdelingshoofd van het dagprogramma in de kliniek. ‘Toen zijn we zelf maar met een wc-borstel aan de slag gegaan.’ Ondertussen zitten de mannen vast op hun afdeling, zonder werk en met alleen een fitnessfiets en een paar halters uit de sporthal, wat knutselspullen en elkaar om de tijd te doden. ‘Elke keer dat ik uit isolatie mag voelt nog steeds als een grote bevrijding’, zegt Jesse, ‘zelfs met vier grote muren om me heen.’
Begin maart maakte Jesse net zijn eerste stappen buiten de kliniek. Hij mocht er elke dag in zijn eentje op uit en zou samen met ‘de dames van beneden’ op zoek gaan naar een baantje in een supermarkt ergens in de buurt. ‘Ik zit heerlijk in mijn vel als ik even buiten de muren van de kliniek ben’, vertelt hij. ‘Verlof is voor mij een van de dingen waar ik elke dag het meest naar uitkijk.’ Twee weken kon Jesse daarvan genieten, daarna ging de kliniek op slot. Als hij nu op verlof wil moet dat doelgericht zijn. ‘Ik moet een formulier invullen en alleen als het echt nodig is mag ik onder begeleiding een boodschapje doen’, vertelt hij. ‘Dat is hup ernaartoe en snel weer terug. Eer ik bij de supermarkt aankom, kan ik alweer omdraaien.’ Jesse probeert positief te blijven, maar dat lukt niet altijd. ‘Al bijna een jaar zit ik hier nu extra uit te zitten en niks te doen. Die tijd moet ik allemaal inhalen als dit voorbij is.’
‘Er is bijna geen enkele tbs-gestelde in Nederland die géén vertraging oploopt door deze pandemie’, zegt Job Knoester. Knoester is strafrechtadvocaat en voorzitter van de vereniging voor tbs-advocaten. Met zijn kantoor staat hij zo’n twintig procent van alle dertienhonderd tbs-gestelden bij. Hij weet dus als geen ander hoe het tbs-systeem in elkaar zit: de patiënten een stap laten overslaan in hun behandeling of een oogje toeknijpen in deze uitzonderlijke tijden is absoluut uitgesloten, want de veiligheid blijft altijd voorop staan. ‘Dit heeft enorme consequenties voor deze mensen. Het zou me niets verbazen als sommigen straks twee jaar langer van hun vrijheid beroofd zijn dan gepland.’
Het is een complex juridisch probleem, weet de advocaat, waarin twee onverenigbare belangen het tegen elkaar opnemen. ‘Op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens mag iemand niet langer van zijn vrijheid beroofd worden dan noodzakelijk’, legt hij uit. ‘Feitelijk kun je het dus niet op de tbs’ers afwentelen dat ze nu langer vastzitten. Dat is onrechtvaardig.’ Maar daar tegenover staat het belang van de samenleving, waar vooral de vraag centraal staat of het veilig is om de tbs-gestelde vrij te laten. ‘Om die vraag met ja te kunnen beantwoorden zal een rechter vrijwel altijd beslissen dat alle behandelstappen doorlopen moeten worden. Daarom vind ik dat er meer gedaan moet worden om deze mensen te compenseren.’

Vooral patiënten voor wie het leven zich vóór corona al grotendeels buiten de kliniekmuren afspeelde, worstelen met de maatregelen. Theo Bos is hoofdbehandelaar in tbs-kliniek De Rooyse Wissel in Limburg en begeleidt tbs’ers die buiten de kliniek in een appartementje van een beschermd- en begeleid-wonentraject wonen. Een van hen verhuisde net voor de lockdown, in februari, naar een eigen woning in Utrecht. ‘Eindelijk maakte hij die langverwachte stap’, zegt Bos. ‘De hulpverlening zou voor hem naar werk gaan zoeken, hij zou geholpen worden om de omgeving te leren kennen.’ Maar ineens zag hij niemand meer. Zelfs de hulpverlening verliep via videobellen. Hij kon twee uurtjes per week aan de slag bij het Leger des Heils en Bos spoorde hem aan om wat te gaan sporten. ‘Maar ondertussen zakte hij weg in eenzaamheid.’
Bos en zijn collega’s zetten al maanden alle zeilen bij om – meestal via een videoverbinding – motiverende gesprekken met hun patiënten te voeren, want voor tbs’ers is eenzaamheidheid niet alleen verdrietig, het werkt ook risicogedrag in de hand. ‘Het belangrijkste blijft voor ons om incidenten te voorkomen’, zegt Bos. ‘Dus we moedigen ze aan om vol te houden en niet terug te vallen.’ Dat is extra lastig, merkt Bos, als je niet fysiek bij de patiënten in de buurt kunt zijn. ‘Voor sommige patiënten werkt dat videobellen gewoon niet’, zegt Bos. Dat geldt met name voor patiënten die last hebben van psychotische belevingen of die verstandelijk beperkt zijn. ‘Door alle restricties hebben we ons werk niet optimaal kunnen doen, juist nu de patiënten ons extra hard nodig hebben.’
‘Er wordt onderschat wat het voor tbs-patiënten betekent als hun gevoel van vrijheid wordt ingeperkt en hun toekomstperspectief ineens onzeker wordt’, zegt Anne Drost uit de Oostvaarderskliniek. Hij is verantwoordelijk voor het sporten, het onderwijs en de arbeid van de tbs’ers. De patiënten kunnen een kleine vergoeding verdienen voor schoonmaken, houtbewerken of ander productiewerk, met een bonus als ze ook onderhoud aan de kliniek verrichten. ‘Door zich nuttig te maken krijgen patiënten het gevoel dat ze van toegevoegde waarde zijn voor de maatschappij’, zegt Drost. ‘En in een vast ritme zitten vormt voor deze mensen een belangrijke risicobeschermende factor, het zorgt voor veiligheid in de kliniek.’
‘Het komt door jullie, jullie zijn het grootste gevaar!’ Het is een ingewikkeld en pijnlijk verwijt waarmee behandelaren in alle klinieken geconfronteerd worden; de patiënten hebben haarscherp in de gaten dat hun hulpverleners het grootste besmettingsgevaar zijn, terwijl de bewoners de klappen opvangen. ‘Ineens is er corona in je kliniek, terwijl er geen patiënten positief getest worden. Dat is wel lastig uit te leggen, ja’, zegt Rianne Klapwijk. Ze is algemeen coördinator van de Van der Hoeven Kliniek, waar tot op heden geen patiënten besmet raakten, maar tijdens de tweede golf wel zo’n veertig medewerkers het virus kregen. Door het nieuwe testbeleid in de tweede golf mag het personeel met klachten gewoon doorwerken, ook als het even niet lukt om die anderhalve meter te bewaren. Klapwijk: ‘Voor sommige patiënten was dat echt onbegrijpelijk.’
Het is nu eenmaal een illusie dat je altijd fysieke afstand kunt houden als er gevaar dreigt in een beveiligde instelling, weet Marianne Beijer. ‘We hebben mensen in de kliniek die zichzelf snijden, dingen opeten of met hun hoofd tegen de muur bonken. Als je niet ingrijpt gaan ze zichzelf ernstig beschadigen.’ Zeker nu er besmettingsgevaar dreigt, proberen behandelaren op afstand de situatie tot bedaren te brengen. ‘Maar soms ontkom je er niet aan en moeten we medicatie geven om te zorgen dat iemand kalmeert, of we moeten mensen naar een separeer brengen. Tja, dan ben je nu eenmaal dichtbij.’ De beveiligers in de kliniek hebben mondkapjes en handschoenen in de aanslag, ‘maar soms moet je ineens rennen en heb je de tijd gewoon niet.’
En dus knalde het, zeker in het voorjaar, in de instellingen. ‘Fuck you, dit is niet mijn probleem!’ klonk het op de afdeling van Beijer, waar voornamelijk de patiënten met een antisociale persoonlijkheidsstoornis moeite hadden om hun eigen vrijheid in te perken. Ook in De Rooyse Wissel, waar een van de patiënten van Theo Bos wekenlang met corona op de ic lag, sloegen de andere patiënten de deur van hun kamer met een grote klap dicht. ‘Ik werk niet meer mee, ik kan niet meer naar m’n werk, ik mag niet meer naar buiten’ – Bos noemt het ‘ik-gerichte uitspraken’, die de eerste dagen overheersten. ‘Maar toen helder werd dat deze man echt heel ziek was, sloeg dat om. Ze realiseerden zich dat zij nog gezond waren en snapten dat er regels nodig zijn.’
‘Het interessante is’, herinnert Beijer zich, ‘dat de focus van de patiënten snel verschoof naar datgene waar ze nog wél zeggenschap over hadden: het eten. Wanneer mag ik mijn eten klaarmaken? Kan ik wel genoeg eieren bestellen? Ik wil kwark hebben, wie gaat dat nu halen?’
De sociale restricties in de tbs komen voort uit de landelijke maatregelen. Toen in november mensen nog maar met z’n tweeën mochten wandelen, konden patiënten die met twee begeleiders op verlof moesten meteen helemaal niet meer naar buiten. ‘Zo snel grijpt zo’n kleine maatregel al in op de dagelijkse praktijk hierbinnen’, zegt Rianne Klapwijk. ‘Als de besmettingscijfers buiten oplopen, moeten we hier meteen de verloven weer opschorten en het bezoek van de patiënten mag niet meer op de kamers komen. Als patiënten dan op het journaal zien dat de natuurgebieden vollopen, wordt daar wel even flink schande van gesproken, ja.’
Jesse probeert nu vanuit de patiëntenraad het wandelverlof weer op de agenda te krijgen. Hij twijfelt er niet aan dat hij en zijn medebewoners dan genoeg verantwoordelijkheid zullen nemen naar hun medepatiënten. ‘Het grootste deel van de mensen hierbinnen weet heel goed wat er aan de hand is, de kliniek hangt vol met linten en stickers. Als we onvoorzichtig zijn, zit de deur meteen voor ons allemaal weer dicht.’ Ook Jesse ziet vooral zijn eigen behandelaren als de grootste besmettingsbronnen. ‘Ik denk dan wel eens: geef ons ook een kans’, zegt hij voorzichtig. ‘Maar ja, wij zijn natuurlijk de patiënten en zij niet. Eerlijk is eerlijk, zo is het ook gewoon.’
Een enkeling tekent via de beklagrechter protest aan. Dennis Wolters, strafrechtadvocaat en bestuurslid van de vereniging van tbs-advocaten, stond een van hen bij. De man ging bijna dagelijks naar buiten, maar dat werd door de maatregelen teruggebracht tot een incidenteel, noodzakelijk verlof. ‘We hebben op verschillende manieren geprobeerd of hij weer vaker op verlof kon gaan, maar de aanklacht is niet ontvankelijk verklaard’, vertelt Wolters. ‘De maatregelen zijn vanuit het ministerie opgelegd aan álle tbs’ers, daar moet je volgens de rechter dus gewoon niet over klagen.’
Wolters bezocht de ongeveer 35 tbs’ers die hij bijstaat regelmatig op hun kamer, om met een kop koffie even bij te kletsen. In de instellingen zijn ze het wel gewend om advocaten over de vloer te hebben. Tenslotte delen de drie partijen een gemeenschappelijk doel: de patiënt zo soepel en snel mogelijk door de behandeling loodsen. ‘Ik zit daar natuurlijk altijd voor de patiënt, maar ik begrijp ook dat zijn traject niet sneller gaat als ineens de hakken in het zand gaan.’ Als buitenstaander kan Wolters soms beter tot de patiënt doordringen dan zijn eigen behandelaren, ‘dus in de klinieken zijn ze vaak blij met ons’. Maar ook dat is sinds corona niet meer het geval. Even binnenwandelen zit er niet meer in.
‘Nu moet het bezoek écht noodzakelijk zijn’, zegt Wolters. ‘Anders moet het online. Dat is wel ingewikkeld; als ik het nodig vind om mijn cliënt te zien omdat hij er niet lekker bij zit en graag even met me wil praten, is het maar de vraag of de kliniek dat ook zo ziet. Maar feitelijk gaat het de kliniek natuurlijk niks aan wat ik met mijn cliënt te bespreken heb.’
Op meer manieren wordt de rechtspositie van tbs-gestelden aangetast. De rechtszaken bijvoorbeeld. Nadat die in de lente tijdelijk allemaal werden geschorst, werd later voor urgente zaken de virtuele zitting in het leven geroepen. Voor sommigen was dat zowaar een bevrijding, merkte Wolters. Zij hoeven nu niet in een dag naar de andere kant van het land en terug te reizen voor een zitting van een uur. Maar anderen voelen zich benadeeld. ‘Op een scherm is de rechter een klein poppetje ergens in de verte, zonder gezichtsuitdrukkingen. De behandelaren, rechter, officier van justitie en ik hebben van alles te zeggen, maar via een videoverbinding verloopt die communicatie bepaald niet goed.’ Op een digitale zitting zit een tijdslot van 45 minuten, waarna de verbinding acuut wordt verbroken. ‘Maar sommige zaken hebben wat meer tijd nodig. Het gaat tenslotte zo weer over twee jaar extra tbs.’
Teleurstelling overheerst bij advocaat Job Knoester, over de manier waarop de rechtspraak zich opstelt tegenover de tbs-gestelden. ‘De wet schrijft voor dat tijdens een zitting altijd naar de mening van de tbs-gestelde gevraagd moet worden, maar sommige rechtbanken trekken zich daar niks van aan’, vertelt hij. ‘Daar is gewoon bepaald: een tbs’er die in een kliniek verblijft moet via een telefoonverbinding gehoord worden. Punt.’
Inmiddels worden in sommige rechtbanken uitzonderingen gemaakt, voor patiënten die al buiten de kliniek wonen of als de advocaat een speciaal verzoek indient. ‘Een van mijn cliënten zou laatst via een belverbinding gehoord worden vanuit de kliniek, maar dat wilde hij absoluut niet’, vertelt Dennis Wolters. ‘Hij was al zo zenuwachtig en wilde graag zijn advocaat en zijn zus in de buurt hebben. Dat gaf hem vertrouwen om zijn verhaal te doen.’
Maar juist daar zit voor Job Knoester het grootste pijnpunt: verschillende rechtbanken hanteren verschillend beleid. ‘Nu is er sprake van ongelijkheid en dat weten de patiënten ook, omdat ze met elkaar in een kliniek zitten en elkaars verhalen horen.’
Verbaasd zijn beide advocaten over de manier waarop hun cliënten omgaan met alle restricties. ‘Als er normaal gesproken iets niet goed loopt in de kliniek is er veel onrust’, vertelt Knoester. ‘Ik word meteen gebeld, er is veel boosheid en ze eisen dat ik actie onderneem.’ In plaats daarvan was er verdriet en frustratie, maar vooral acceptatie. ‘Iedereen lijkt in te zien dat dit een overmachtsituatie is’, vertelt hij. ‘Nog steeds is het ontzettend zwaar voor ze dat ze hun kind of echtgenoot niet kunnen knuffelen, dus hun veerkracht heeft me echt positief verrast.’
Trots. Dat is het gevoel dat bij Rianne Klapwijk opkomt als ze terugdenkt aan hoe het afgelopen jaar in de Van der Hoeven Kliniek is verlopen. ‘Ze hebben het zó goed gedaan met elkaar’, zegt ze glimlachend. ‘Iedereen heeft agressie- en emotieregulatie als doel, je kunt wel merken dat ze daar aan hebben gewerkt. En dat zeggen we natuurlijk ook tegen ze.’ Ook in De Rooyse Wissel en de Oostvaarderskliniek overheerst tevredenheid. ‘Hier zitten niet de makkelijkste mannen’, zegt Theo Bos, ‘maar er is geen enkel incident geweest. Ze hebben zich geschikt.’ Dat heeft misschien ook te maken met een klein voordeel dat de coronacrisis de klinieken oplevert: de afwezigheid van drugs. Sinds de bewegingen in en uit de klinieken fors zijn ingeperkt, valt het de behandelaren op dat er minder ‘gehandeld en gewandeld’ wordt. ‘Je herkent het aan die twee die samen in een hoekje staan. Zij hebben elkaar nodig’, vertelt Inge de Boer, locatiedirecteur van de Van der Hoeven Kliniek. ‘Die dynamiek is nu ineens weg.’
Als ik Jesse spreek, staat hij op het punt om voor het eerst sinds april zijn vader en moeder te ontvangen in de kliniek. Eerder kwamen ze elke week samen met zijn zusje langs op zijn kamer en speelden ze spelletjes met wat hapjes en drankjes erbij. ‘Mijn familie is mijn grootste steunpilaar hierbinnen’, vertelt Jesse. Hij laat alvast zien welke begroeting hij heeft bedacht als hij zijn beide ouders straks weer samen op zijn kamer mag verwelkomen. ‘Want als ik ze per ongeluk een knuffel geef, zit ik weer twee weken in quarantaine’, lacht hij. Met zijn handpalmen tegen elkaar buigt hij zijn hoofd richting de camera. Namaste.
* Jesse’s echte naam is bij de redactie bekend.