Iris zet met een stralende lach een zelfgebakken wortel-kokostaart op de vergadertafel. Ze trakteert omdat ze vorige week 24 is geworden. Maar ze viert ook dat ze voor het eerst in tweeënhalf jaar op bezoek is geweest bij haar vader en echt contact met hem had. ‘Niet het vader-dochtercontact waar ik vroeger altijd op hoopte, maar het was wel heel intens’, zegt ze blij.

De aanleiding voor haar bezoek was triest, haar vader is na een herseninfarct opgenomen in het ziekenhuis. ‘Hij was zwak en kwetsbaar. Daardoor was ik niet meer zo bang voor hem en durfde ik te vertellen waarom ik zo’n tijd niet op bezoek ben geweest. Ik heb hem verteld dat ik het emotioneel niet aan kon omdat hij toch geen belangstelling voor mij zou tonen, terwijl ik daar wel op bleef hopen. Ik voelde dat hij het begreep’, zegt ze opgelucht.

Iris is een van de deelnemers aan de Utrechtse gespreksgroep voor naasten van verslaafden die om de week bij elkaar komt in een vergaderzaaltje van verslavingszorginstelling Jellinek. Haar vader lijdt al meer dan tien jaar aan het syndroom van Korsakov, een ernstige vorm van hersenschade, veroorzaakt door langdurig alcoholmisbruik. De andere bezoekers hebben ook een verslaafd familielid. Net als ik. Mijn jongste broer, met wie ik een hechte band had, is door zijn drankmisbruik emotioneel onbereikbaar geworden. Hij is er wel, maar ik kan niets meer met hem delen.

Ik ontmoette Iris op de eerste bijeenkomst van de lotgenotengroep die ik bijwoonde. Ze was die avond boos en verdrietig, vertelde dat ze het contact met haar vader had opgeschort omdat ze na een bezoek vaak weken van slag was. ‘Ik bel hem ook niet, want dan hoor ik meteen dat hij gedronken heeft, terwijl hij al zo ziek is’, zegt ze. Ze schrijft hem wel brieven en stuurt foto’s, hoewel ze weet dat ze daar geen reactie op zal krijgen. Sinds haar puberteit heeft haar vader geen interesse getoond in haar wel en wee en daar is Iris al tien jaar boos over. ‘Hij was er nooit voor ons. Hij koos altijd voor de drank en kwam zijn beloftes nooit na.’ En misschien wel het ergste: ‘Hij heeft nooit sorry gezegd.’

Maar toen ze aan zijn ziekenhuisbed stond was de woede tot haar eigen verbazing weggeëbd. ‘Mijn boosheid heeft plaatsgemaakt voor acceptatie’, vertelt ze nadat de taart is uitgedeeld en iedereen een bekertje koffie heeft gepakt. ‘Ik heb afscheid genomen van het idee dat hij een echte vader voor me zou kunnen zijn.’ ‘Hoe heb je dat gedaan?’ vraagt Jellinek-preventiemedewerker Wendy Schaap die de groep begeleidt. Iris weet het niet precies. Het was een ongrijpbaar proces dat heel lang heeft geduurd. ‘Het had gewoon zijn tijd nodig.’

Het heeft tien, vijftien jaar geduurd voor ik doorkreeg waarom de band tussen mijn broer en mij verslapte. Waarom hij afspraken afzegde, de telefoon zelden opnam en niet reageerde op mijn mailtjes. Waarom hij zijn belangstelling voor muziek en architectuur verloor en stopte met wielrennen. Waarom hij altijd mentholsnoepjes at, verslonsde en zijn werk als bouwkundige kwijtraakte. Het kwartje viel pas toen ik onverwacht bij hem binnen viel en hem midden op de dag in beschonken toestand aantrof. Meteen drong tot me door wat ik onbewust al heel lang wist: het is de alcohol.

Ik wil mijn broer terug, maar hij wil niet in behandeling. Ik voel me verdrietig, machteloos, vind mezelf een lafaard omdat ik werkeloos toekijk op zijn zelfdestructie. Want de zeldzame keren dat ik hem ontmoet, durf ik zijn alcoholprobleem niet ter sprake te brengen. Uit angst dat hij het dunne draadje dat ons nog verbindt doorknipt. Als ik een tijd niks hoor, nemen mijn zorgen toe. Dan ben ik bang dat hij met een leverziekte in het ziekenhuis ligt of dood uit een gracht wordt gevist. Ik lees alles wat los en vast zit over verslaving, zoek naar cijfers en speur de sites van verslavingszorginstellingen af. Na een tijdje weet ik alles over 12-stappenprogramma’s en cognitieve gedragstherapie, over neurotransmitters die onder invloed van alcohol in de hersenen vrijkomen en over genetische kwetsbaarheid voor verslaving. Ik lees dat volgens neuropsychologen de hersenen van probleemdrinkers gegijzeld worden door de alcohol, terwijl gedragswetenschappers stellen dat verslaving aangeleerd gedrag is dat je (met heel veel moeite) kunt afleren.

Soms deel ik de zorgen over het drankmisbruik van mijn broer met mijn omgeving. Tot mijn verbazing blijken vrienden, collega’s en bekenden het probleem maar al te goed te kennen. Bijna iedereen lijkt een vader, moeder, (ex-)partner, broer, zus, opa of oma met een drankprobleem te hebben. Dat wisten we alleen niet van elkaar omdat we er niet over praten, bang voor het stigma dat op alcoholisme rust.

Nederland telt volgens het Trimbos-instituut bijna een half miljoen probleemdrinkers, hiervan zijn er ruim 82.000 zwaar verslaafd. Misbruikers en verslaafden belasten naar schatting drie tot vier personen in hun naaste omgeving met hun drankproblemen. In totaal gaan dus anderhalf tot twee miljoen Nederlanders gebukt onder de alcoholproblemen van een familielid. Zij worden vaak ziek van de spanning en de stress die het leven met een probleemdrinker oplevert, verzuimen vaker op het werk of lopen studievertraging op en hebben twee tot drie keer zo’n hoog risico op psychische problemen.

Op passende hulp hoeven deze indirecte alcoholslachtoffers niet te rekenen. Verslaafden kunnen zich op kosten van hun zorgverzekeraar laten behandelen, desnoods in een kliniek in Schotland, Thailand of Zuid-Afrika. Jaarlijks wordt daar in Nederland bijna achthonderd miljoen euro aan uitgegeven. Maar familieleden zijn aangewezen op zelfhulpgroepen of moeten de psycholoog uit eigen zak betalen. Want professionele hulp aan naasten van verslaafden wordt niet vergoed. Verslavingszorginstellingen kunnen alleen iets doen voor familieleden als de hulp onderdeel is van de behandeling van een verslaafde. Naasten worden dan ingezet als verlengstuk van de behandelaar, als een soort co-therapeut die terugval moet helpen voorkomen. Hun eigen verhaal kunnen ze meestal niet kwijt.

Dat naasten over het hoofd worden gezien is niet alleen een geldkwestie. Hulpverleners hebben vaak een blinde vlek voor de impact die verslaving heeft op de omgeving, weet Jellinek-medewerker Wendy Schaap. ‘In de verslavingszorg gaat alle aandacht uit naar de verslaafde. Je bent als behandelaar gefixeerd op het slagen van de therapie – dus eigenlijk op je eigen succes als hulpverlener. Bovendien mogen we een familielid er niet bij betrekken als de verslaafde dat niet wil. De privacyregels verhinderen dat.’

Dat de nood bij naasten van verslaafden hoog is, begon tien jaar geleden tot Schaap door te dringen. Ze was toen casemanager van drugsverslaafde veelplegers. ‘Hun moeders waren vaak wanhopig. Ze kwamen met schrijnende verhalen, maar we hadden niet veel mogelijkheden om ze te helpen. Ik kon naar hen luisteren en een paar tips geven. Veel meer ruimte was er niet.’

Dat veranderde toen Schaap acht jaar geleden overstapte naar de afdeling verslavingspreventie, waar met subsidie van de gemeente Utrecht de eerste, laagdrempelige gespreksgroep voor naasten van verslaafden werd opgezet. Gratis toegankelijk, zonder verwijsbrief van de huisarts, ook voor familieleden van verslaafden die niet in behandeling zijn. Vooraf aanmelden is ook niet nodig, naasten mogen binnenlopen wanneer ze er behoefte aan hebben. Later kwamen daar trainingen en informatiebijeenkomsten bij, en ook individuele adviesgesprekken zijn mogelijk.

Schaap werd coördinator van het programma en was al snel verknocht aan de doelgroep. Toen de gemeente moest bezuinigen hield ze met haar team het naastenaanbod in stand door te beknibbelen op de uitvoeringskosten en een flinke donatie los te peuteren bij een charitatief fonds. ‘In de lotgenotengroep zaten mensen die zich eenzaam voelden, die met niemand over hun problemen konden praten. Die wilde ik niet in de steek laten’, legt ze uit. ‘We zagen de verslechtering van de relaties in het gezin door het misbruik en het liegen en bedriegen daarover, de verwaarlozing van kinderen, het huiselijk geweld. De negatieve invloed van verslaafden op mensen in hun omgeving was veel groter dan ik altijd beseft had.’

Mijn broer heeft een nieuwe heup. Hij heeft het klaargespeeld om niet te drinken terwijl hij op de wachtlijst voor de operatie stond. Hij is al drie maanden nuchter. Voor het eerst in jaren neemt hij uit zichzelf contact met me op. Hij belt vanuit zijn ziekenhuisbed met FaceTime. Ondanks de pittige operatie ziet hij er fris uit en is hij opgewekt en alert. Ik ben dolblij, mijn oude broer is terug. We spreken af dat ik bij hem langsga zodra hij thuis is en weer een beetje kan lopen. Op de afgesproken ochtend gaat de telefoon. Mijn broer meldt met dubbele tong dat ik niet hoef te komen. ‘Waarom niet?’ vraag ik zo onschuldig mogelijk. Misschien heb ik het mis, flitst het door mijn hoofd. Die hoop boort hij onmiddellijk de grond in. ‘Ik heb geen zin in jouw gezeur’, is het antwoord.

De lotgenotengroep biedt troost. De andere deelnemers weten hoe pijnlijk zo’n terugval is, ook al had je ’m zien aankomen. Ik kwam achter het bestaan van de lotgenotengroep door een filmpje op YouTube waarin Wendy Schaap het Utrechtse naastenprogramma introduceert. De eerste keer dat ik aanschuif, schrik ik van de schrijnende verhalen over het alcoholmisbruik, de huiselijke ruzies en het psychische geweld. De emotionele ontreddering van de deelnemers maakt indruk, net als de opluchting van de nieuwkomer die eindelijk haar verhaal kwijt kan bij mensen die niet meteen met een oordeel klaar staan.

Dit verhaal moet verteld worden. Ook Wendy Schaap wil meer aandacht voor de naasten van alcoholverslaafden, want zij bereikt slechts het topje van de ijsberg. In Utrecht moeten duizenden familieleden van verslaafden in de knel zitten. Ik mag daarom als ervaringsdeskundige én journalist de lotgenotengroep volgen en zal dat ruim anderhalf jaar blijven doen. In die tijd doe ik ook mee aan de training ‘Voor jezelf opkomen’ en volg ik een serie informatieavonden over omgaan met verslavingsgedrag.

De lotgenotengroep is een duiventil. Er zijn vaste bezoekers die geen avond overslaan en deelnemers die aan een paar bijeenkomsten genoeg hebben. Er komen jongeren met een verslaafde vader of moeder (meestal alcoholisten), ouders van adolescenten die van alles gebruiken, soms zijn er zussen en broers van probleemdrinkers, maar er komen vooral veel vrouwen met een verslaafde partner. Bewoners van Vinex-wijken delen hun zorgen met Utrechters uit volksbuurten, een Poolse arbeidsmigrant vindt een luisterend oor bij een hoogleraar. Er komen vrouwen die de zeventig al zijn gepasseerd en net hebben ontdekt dat hun man al jaren een fles sterke drank per dag drinkt en studenten die zich zorgen maken over hun zusjes en broertjes die nog thuis wonen bij hun drinkende moeder.

De vrouw is haar dronken man aangevlogen. Ze schaamt zich dat het zover is gekomen. ‘Dit ben ik helemaal niet, zo wil ik niet zijn’

Allerlei verslavingen komen voorbij: coke, wiet, seks, games, gokken. Maar alcohol is de grootste boosdoener: van de tien bezoekers hebben zes een probleemdrinker in huis.

Iedere naaste heeft zijn eigen verhaal, maar ze voelen zich allemaal in de steek gelaten door hun verslaafde familielid. Verslaafden blijken, onafhankelijk van het middel dat ze gebruiken, hetzelfde gedrag te vertonen. Ze zijn onvoorspelbaar, hebben nauwelijks oog voor de behoeften van hun gezinsleden en ontlopen hun verantwoordelijkheden. De verslaafde bepaalt de stemming in huis, stelt zich op als slachtoffer of uit beschuldigingen en verwijten als de naaste de confrontatie zoekt. Die emotionele terreur kan overgaan in fysiek geweld, maar dat bagatelliseren de bezoekers. Ze vertellen hooguit dat er ‘klappen zijn gevallen’.

Veel naasten zijn in verwarring, weten niet of er wel een verslavingsprobleem is. Wanneer ben je eigenlijk verslaafd? Alcoholisten ontkennen hun drankprobleem, drinken stiekem, zeggen dat hun partner overdrijft, wijzen naar anderen die veel meer drinken. Daardoor gaan de getroffen familieleden aan zichzelf twijfelen. Is er iets mis met mij? Ben ik een zuurpruim geworden? Is het mijn schuld dat we steeds ruzie hebben? Die onzekerheid zorgt voor oplopende spanningen.

Als haar vader dronk, was Iris bang. Met een kater was hij chagrijnig, prikkelbaar, snel op zijn tenen getrapt en kon hij onredelijk tekeergaan. ‘Je wist nooit wat je te wachten stond. Als hij de telefoon kwijt was, kregen wij op ons kop. Ik was altijd aan het aftasten hoe zijn stemming zou zijn. Daarvoor ontwikkel je antennes. Ik kon aan heel kleine dingen zien of hij gedronken had. Als kind heb je veel meer door dan volwassenen denken, maar je kunt er niks mee. Dat maakte me heel angstig.’

Iris leefde tussen hoop en vrees. Ze hoopte intens dat haar vader zou stoppen met drinken en was bang dat hem iets ergs zou overkomen. In groep acht van de basisschool kreeg ze last van dwanggedachten. Als ze een trap op liep moest dat altijd in een vast patroon van vier stappen. Als ze naar huis fietste moesten haar pedalen bij elk hectometerpaaltje in dezelfde stand staan. ‘Voor ik in een auto kon stappen, moest ik vier of vijf handelingen verrichten. Het was heel druk in mijn hoofd, ik werd er doodmoe van. Maar ik moest het doen anders zou er iets naars gebeuren.’ Tijdens de Cito-toets liep de spanning zo hoog op dat het haar niet meer lukte de dwanghandelingen voor haar moeder te verbergen. Ze kwam bij een jeugdpsycholoog terecht die haar hielp de obsessieve gedachten uit te bannen. Ze leerde dat ze niet kan voorkomen dat er iets met haar vader gebeurt, dat ze zijn drinken niet kan stoppen. De dwangstoornis kwam daarna niet meer terug.

Iris was vijftien toen haar vader gedwongen werd opgenomen in een kliniek omdat hij zichzelf ernstig verwaarloosde. Daar werd korsakov vastgesteld. Hij verhuisde naar een beschermd- wonenproject waar hij goed verzorgd werd en niet mocht drinken. Maar zes jaar later – Iris studeerde toen al in Utrecht – kwam haar vader erachter dat de rechterlijke machtiging waarmee hij was opgenomen, was verlopen. Hij ontsloeg zichzelf en ging weer in het Friese dorp wonen waar Iris is opgegroeid. ‘Terwijl hij niet voor zichzelf kan zorgen.’

Iris ging er op bezoek en vond in een schuur een koelkast met flessen jenever. Daarna stortte ze volledig is. Gelukkig kon ze eens in de twee weken haar verhaal kwijt in de lotgenotengroep die Wendy Schaap net was begonnen. Ze leerde er dat ze voor zichzelf moet zorgen in plaats van voor haar vader. Dat lukte stukje bij beetje. Na een jaar durfde ze afstand van hem te nemen. ‘Ik ging alleen uit schuldgevoel naar hem toe. Maar als het mij alleen verdriet doet om hem te zien, waarom zou ik er dan heen gaan?’

Nu ze de hoop op een vader-dochterrelatie heeft opgegeven, gaat het een stuk beter met Iris. ‘De spanning van vroeger is weg, ik weet nu gewoon dat mijn vader mijn verjaardag vergeet. Ik ben ook niet meer dagen uit mijn evenwicht als er iets met hem gebeurt. Al blijft het natuurlijk een drama als je van iemand houdt die verslaafd is.’

Kinderen van verslaafde ouders zijn de ggz-patiënten van de toekomst, blijkt uit schaars onderzoek naar de gevolgen van verslaving voor de naaste omgeving. Eind jaren negentig publiceerde Pim Cuijpers, hoogleraar klinische psychologie aan de Vrije Universiteit, het eerste en enige Nederlandse onderzoek naar de psychische klachten van volwassen kinderen van probleemdrinkers. Eén op de twaalf Nederlanders is opgegroeid in een gezin met drankproblemen, stelde hij vast. Zestig procent van die kinderen krijgt als volwassene last van depressies, angststoornissen of verslavingen, tegen 25 procent van de rest van de bevolking.

Over de impact van verslaving op partners, ouders, broers en zussen is nog minder bekend. Een verkennend onderzoek van het Trimbos-instituut wees in 2016 uit dat ook zij een matig tot sterk verhoogd risico op psychische klachten hebben waardoor ze vaker verzuimen op het werk. Uit een enquête onder studenten van de Hogeschool Rotterdam kwam naar voren dat één op zeven een familielid of partner heeft met alcohol- of drugsproblemen. Zij hebben een slechtere lichamelijke en psychische gezondheid dan hun studiegenoten en lopen meer studievertraging op.

Verslaving in de familie schaadt wereldwijd de gezondheid van minstens honderd miljoen mensen, stelt Jim Orford, emeritus hoogleraar klinische psychologie van de Universiteit van Birmingham. Hij gaat ervan uit dat een verslaafde gemiddeld twee volwassenen in zijn omgeving zo zwaar belast dat ze er ziek van worden. In Nederland zijn er volgens zijn conservatieve schatting 160.000 mensen ziek van het leven met een alcoholverslaafde. ‘In de praktijk zullen het er veel meer zijn’, stelt Orford, ‘omdat het moeilijk is om vast te stellen wanneer iemand verslaafd is. Er is geen harde scheidslijn tussen misbruik en verslaving, het is een glijdende schaal.’

Orford promoveerde in de jaren zeventig op onderzoek naar vrouwen van alcoholisten en het onderwerp heeft hem sinds die tijd niet meer losgelaten. Hij is inmiddels 78 en publiceert nog steeds over wat hij bij gebrek aan een betere term ‘getroffen familieleden’ noemt. Uit frustratie over de verwaarlozing van naasten in het gangbare verslavingsonderzoek heeft hij vijf jaar geleden samen met een aantal Britse collega’s, een internationaal netwerk opgezet, het Addiction and the Family International Network (afinet), dat inmiddels tweehonderd onderzoekers en hulpverleners in twintig landen verbindt.

Hun onderzoek heeft een eenvoudig toepasbare 5-stappenmethode opgeleverd die de gezondheidsklachten van naasten vermindert. De aanpak is te vergelijken met ondersteuningsprogramma’s voor partners van kankerpatiënten of dementerende ouderen. Verschil is dat familieleden van alzheimerpatiënten op veel begrip en steun uit hun omgeving kunnen rekenen, terwijl naasten van verslaafden vaak in een sociaal isolement verkeren. Een belangrijk onderdeel van de aanpak is daarom naasten te helpen bij het mobiliseren van steun in hun omgeving.

Orford benadrukt dat de 5-stappenmethode een coachingsaanpak is en geen therapie, want er is niks mis met naasten van verslaafden. Het zijn gewone mensen die zich staande moeten houden in zeer stressvolle omstandigheden. Naasten zijn daarom al enorm geholpen als ze hun verhaal kwijt kunnen en informatie krijgen over verslaving en verslavingsgedrag zodat ze begrijpen wat er aan de hand is met hun familielid. Maar ze hebben ook veel baat bij praktische vaardigheidstrainingen waarin ze leren omgaan met het lastige verslavingsgedrag van hun familielid. Zoals de training ‘Voor jezelf opkomen’ die Utrechtse naasten van verslaafden kunnen volgen.

‘Als je bier wilt, ga je het zelf maar halen.’ Vanavond gaat de training over ‘nee zeggen’. De tien deelnemers bedenken een alledaagse situatie waarin ze geen nee durven zeggen tegen een verslaafd familielid. Een moeder wil de hand op de knip houden als haar zoon om geld komt zeuren. Een jonge vrouw wil nee zeggen tegen haar drinkende ex die weer bij haar wil intrekken. En een dertiger die nog bij zijn moeder woont wil weerstand bieden aan haar gezeur om bier. Formuleer je boodschap kort en krachtig, luidt de opdracht. Niet uitleggen waarom je iets niet wilt, dat lokt discussie uit en dan heeft de verslaafde de langste adem.

De deelnemers oefenen in tweetallen hun zinnen. Hardop nee zeggen kost de meesten zichtbaar moeite. De eerste keren komt hun weigering eruit als een verontschuldiging. Dat maakt weinig indruk op een verslaafde, vindt de trainer. Ze helpt met het herformuleren van de boodschap en legt uit dat je je gesprekspartner aan moet kijken als je gehoord wilt worden. Dat vinden sommige deelnemers zelfs in deze trainingssituatie eng.

Na een paar keer oefenen gaat het beter. ‘Als je bier wilt, ga je het zelf maar halen’, zegt de dertiger nu met overtuiging. Een week later vertelt hij dat hij het zinnetje nog dezelfde avond thuis heeft uitgesproken en daarna naar zijn eigen kamer vertrok. Zijn moeder bleef verbluft achter. Naasten ontwikkelen vaker gedrag dat niet helpt en waar ze ook niet trots op zijn.

Een vrouw die al veertig jaar getrouwd is, vertelt dat ze bang is voor haar man als hij gedronken heeft. Hij scheldt haar urenlang de huid vol om niks. ‘Hij is zo gemeen dat ik af en toe hoop dat hij met zijn dronken kop van de trap valt en zijn nek breekt.’ Vorige week is ze hem aangevlogen. Ze schaamt zich dat het zover is gekomen. ‘Dit ben ik helemaal niet, zo wil ik niet zijn.’

Mijn broer ziet er nuchter uit als hij het café binnen loopt. Ik bestel een verse muntthee, hij zegt: ‘Doe mij maar een Duveltje’

Gerard (70), een gepensioneerde brandweerman, is de nestor van de lotgenotengroep. Hij loopt al sinds het begin van het programma mee. Toen hij de eerste keer naar de gespreksgroep ging stond hij op instorten. Maar hij heeft inmiddels een effectieve manier ontwikkeld om met de drankproblemen van zijn vrouw Janny om te gaan. ‘Je moet niet het drinken afwijzen, maar het nare gedrag dat erbij hoort’, houdt hij andere deelnemers voor. Maar voor hij daarachter kwam, is hij ook weleens bang geweest dat hij haar wat aan zou doen. ‘Ze was altijd agressief als ze gedronken had. Verbaal, maar ook met trappen en slaan. Ik probeerde haar dan in bedwang te houden. Dan moest ik haar stevig vastpakken en had ze de volgende dag blauwe plekken op haar armen.’ Hij heeft haar ook een keer een zet gegeven waardoor ze op haar achterhoofd op het parket viel en even buiten westen raakte. ‘Dat maakte me bang voor mezelf.’

Na een behandeling in een antroposofische kliniek gaat het voor het eerst in twintig jaar goed met Gerards vrouw. ‘Ze heeft altijd gezegd dat ze niet gereanimeerd hoefde te worden als ze in het ziekenhuis terecht zou komen. Maar nu wil ze honderd worden.’

Zijn vrouw begon met drinken toen hun jongste dochter met anorexia werd opgenomen in de jeugd-ggz. Ze bekende dat ze ’s avonds voor Gerard cola met een scheutje rum inschonk, maar voor zichzelf een glas rum met een beetje cola. Na een bezoek aan de huisarts besloten ze samen alle drank het huis uit te doen. ‘Toen begon de ellende pas echt’, verzucht Gerard.

Ze ging stiekem drinken, ze probeerde wel te stoppen, maar hield dat nooit lang vol. In het begin duurden de nuchtere perioden een paar weken, soms zelfs een paar maanden. ‘Dan hadden we het best goed samen.’

Gerard ging op zoek naar flessen. Als ze boodschappen had gedaan, controleerde hij de tassen. Als ze in de schuur was geweest, ging hij kijken of ze daar drank had staan. Als hij haar betrapte, werd ze kwaad. ‘Je bent me weer aan het controleren, zei ze dan. Dat wilde ik helemaal niet, ik wilde haar alleen maar helpen. Maar hoe harder ik dat probeerde, hoe meer ruzie we hadden.’

In de lotgenotengroep leerde hij dat een verslaafde zelf moet stoppen met drinken, dat je daar niet bij kunt helpen. ‘Ik begreep dat ik haar alleen kon helpen door haar gedrag niet meer te accepteren.’ Hij ging zich anders opstellen. ‘Je moet zelf weten of je drinkt, maar als je gedronken hebt, hoef ik je niet te zien’, zei hij voortaan tegen haar. Als ze gedronken had en ruzie kwam zoeken, stuurde hij haar weg. ‘Ik praat alleen met je als je nuchter bent.’

Dankzij de antroposofische therapie is ze nu twee jaar van de drank af.

Tien of vijftien jaar worstelen met alcoholproblemen van een familielid is geen uitzondering. De meeste alcoholisten ontkennen hun verslaving, slechts tien procent zoekt hulp en wacht daar gemiddeld zeven jaar mee. Naasten houden de problemen vaak voor de buitenwereld verborgen, want op verslaving rust nog steeds een zwaar stigma.

Ook over naasten van verslaafden leven veel vooroordelen, weet Jim Orford. Toen hij in de jaren zeventig onderzoek deed naar vrouwen van alcoholisten, werd er in wetenschappelijke publicaties nog geschreven dat zij aan een psychische stoornis lijden. ‘Ze wilden hun mannen domineren, het waren masochisten of er zat iets duisters in hun persoonlijkheid dat maakte dat ze zich aangetrokken voelden tot mannen die drinken.’

Dit soort pathologische verklaringen leven voort in het zelfhulpcircuit. Bijvoorbeeld in de codependency-theorie die is ontwikkeld door de AA. Vooral populair in de Verenigde Staten, maar ook bij sommige particuliere verslavingsklinieken in Nederland. Naasten zijn verslaafd aan de verslaafde en moeten daarvoor in behandeling. ‘Vrouwen van verslaafden – het gaat meestal over vrouwen in dit model – houden volgens deze theorie onbewust de verslaving in stand’, weet Orford. ‘Zij hebben iets fout gedaan, anders waren hun naasten niet aan de drank of drugs geraakt.’

Moeders van verslaafden hebben vaak het meest te lijden van die vooroordelen, vindt Wendy Schaap. Neem Ineke (57) die haar verslaafde zoon noodgedwongen het huis uitzette. ‘Ik kon niet anders, ik ging eraan onderdoor.’ Het is haar op nare verwijten uit haar omgeving komen te staan. ‘Als moeder wordt het je aangerekend dat je niet veel eerder hebt gezien dat je kind naar de gallemiezen gaat. Natuurlijk heb je dat wel gezien, alleen weet je echt niet wat je eraan moet doen.’

Door zijn overvloedige drank- en cannabisgebruik veranderde hij van een zachtaardige jongen in een agressieve puber. ‘Hij zag me als een pinautomaat, hij wilde altijd geld. Als hij dat niet kreeg, ging hij schreeuwen en schelden. Ik heb eens de politie gebeld omdat hij me niet met rust liet. Hij is toen in de handboeien afgevoerd.’ Ineke moest alles van waarde achter slot en grendel zetten. ‘Ik sliep met mijn handtas naast mijn kussen en zette mijn fiets op slot in de gang.’

Haar zoon heeft drie jaar op straat geleefd en werd regelmatig opgepakt voor kleine vergrijpen, zoals winkeldiefstal, zwartrijden, inbraak. Ineke heeft hem in zes of zeven verschillende gevangenissen en drie psychiatrische klinieken bezocht voordat hij in een herstelondersteunend woonproject terechtkwam. Jarenlang heeft Ineke haar zoons problemen geheimgehouden. ‘Tegen vriendinnen zei ik dat Jeroen aan het reizen was. Ik heb me zo geschaamd in die tijd.’

Op een lotgenotenbijeenkomst ontmoette ze een vader van een verslaafde zoon die van hem ook het huis niet meer in mocht. ‘Die jongen ging in het tuinhuisje slapen, tussen het gereedschap en de bloempotten. Het was of ik in de spiegel keek, zo herkenbaar. Die vader was een leuke, nette man die gestudeerd had. Dankzij zijn verhaal realiseerde ik me pas dat er niks mis was met mij. Het was niet mijn schuld dat mijn zoon aan de drank en de drugs is gegaan.’

Nu is zij de schaamte voorbij. Ze treedt bijna maandelijks op als ervaringsdeskundige bij trainingen en workshops voor hulpverleners. Ze had niet gedacht dat ze haar geheim ooit zou durven delen met onbekenden. ‘De eerste keer voelde het als een bevrijding.’

Schaap heeft zich jarenlang een roepende in de woestijn gevoeld. Maar er is sprake van een cultuuromslag. ‘Het besef dat een behandeling meer kans van slagen heeft als partners, ouders en kinderen hulp krijgen, is inmiddels breed doorgedrongen.’ Al blijven er financiële obstakels. Zorgverzekeraars betalen bijvoorbeeld niet mee aan familieprogramma’s en het budget voor verslavingspreventie verschilt per gemeente. Jellinek heeft zelf geld vrijgemaakt om op alle locaties de 5-stappenmethode van Orford aan te bieden als aanvulling op het naastenprogramma dat Schaap heeft opgezet. ‘Een professionaliseringsslag’, noemt ze het.

Schaap droomt ervan het programma in heel Nederland aan te bieden, want de nood is hoog. ‘Er komen bij de Jellinek-advieslijn elke maand tweehonderd telefoontjes van naasten binnen.’ Familieprogramma’s hoeven niet eens heel veel te kosten. ‘Lang niet iedereen heeft uitgebreide hulp nodig. Soms zijn mensen al geholpen met telefonisch advies of een paar lotgenotenbijeenkomsten. Ze zijn opgelucht als ze hun verhaal kwijt kunnen bij iemand die het snapt.’

Mijn broer is jarig en ik trakteer hem op een etentje. Ik kijk uit naar de ontmoeting, maar zie er ook tegenop. Het uitzoeken van een geschikt restaurant bezorgt me hoofdbrekens. Geen Franse of Italiaanse keuken, want daar hoort wijn bij. Na lang dubben wordt het een Thais restaurant met bijzondere theesoorten op de drankkaart. Ik ben de hele dag gespannen en ben bijna opgelucht als hij aan het eind van de middag belt. Maar hij wil niet afzeggen, zoals ik verwachtte, hij wil in de kroeg afspreken. Mijn hart gaat sneller kloppen, maar ik stem toch in. Hij ziet er nuchter uit als hij het café binnen loopt en ik ruik geen alcohollucht als we elkaar begroeten. Ik bestel een verse muntthee, mijn broer zegt: ‘Doe mij maar een Duveltje.’

Bij elke familiebijeenkomst maak ik me vooraf zorgen om mijn broers drankprobleem. Hoe is hij eraan toe als hij komt? Moeten we wijn schenken bij het eten? Als hij niet komt ben ik teleurgesteld, als hij er wel is sta ik onder hoogspanning. Ik hou in de gaten hoeveel hij drinkt en check hoe erg zijn handen trillen. Ik probeer contact met hem te krijgen, maar weet niet hoe ik hem moet bereiken. Ik weet dat mijn oude broer tevoorschijn kan komen als hij stopt met drinken en vind dat ik de hoop daarop niet mag opgeven. Want dan laat ik hem vallen.

Wanneer ik me erbij heb neergelegd dat mijn broer drinkt en dat ik daar niks aan kan veranderen, weet ik niet precies. ‘Ik heb er vrede mee dat mijn broer zich niet laat behandelen’, hoor ik mezelf tijdens een lotgenotenbijeenkomst tegen een nieuwe bezoeker zeggen. ‘Dat is heel verdrietig, maar het geeft ook rust.’


Deze publicatie is ondersteund met een bijdrage uit de Regeling Onderzoeksjournalistiek van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten, fondsbjp.nl. De achternamen van Iris, Gerard en Ineke zijn bekend bij de redactie. De vader van Iris is in oktober 2020 overleden.