
Het was een traditie die al generaties terugging. Zigeunerfamilies in Bulgarije die beren lieten dansen. De beren werden van jongs af aan getraind, zoals Georgi Mirtsjev Marinov uit het dorpje Drjanovets ook had gedaan. Hij had zijn beer gekocht in 1991 bij een reservaat toen ze nog maar een paar maanden oud was. Nu hij na de val van het communisme zijn baan als tractorbestuurder bij een coöperatie was kwijtgeraakt, zocht hij een nieuwe bron van inkomsten. Hij noemde haar Valentina, kortweg Vela. Hij trainde haar, niet zoals veel andere berentemmers dat deden door haar te schoppen en de tanden uit de bek te slaan, maar door haar te belonen met suikerklontjes. De enige keer dat hij haar pijn moest doen, was toen hij bij haar een neusring aanbracht.
Jarenlang reisde hij met haar door het land, Vela danste tijdens jaarmarkten op haar achterpoten, gaf handkusjes, maakte sprongetjes als een ware turnster, deed massages. Hij hield van haar, ze kreeg de beste alcohol – veel beren werden verslaafd gemaakt –, chocolade en snoep.
Maar in 2007 kwam Bulgarije bij de Europese Unie en was het afgelopen met de dansende beren. Op een dag werden in een dorp de laatste beren opgehaald bij de laatste berentemmersfamilie in Bulgarije. Er waren veel belangstellenden, en veel journalisten. ‘Iets loopt onherroepelijk op zijn einde. Mensen houden van zulke onherroepelijke eindes.’
De Poolse journalist Witold Szablowski heeft meer van dit soort mooie observaties in zijn boek Dansende beren. De ‘bevrijde’ beren werden naar het dansberenpark vlak bij Sofia gebracht. Het werd gerund door de Oostenrijkse dierenorganisatie Vier Voeters. Daar gingen ze haar leren in vrijheid te leven als een ‘echte’ beer. ‘Stap voor stap. Beetje bij beetje. Behoedzaam.’
Voor Szablowski zijn de dansberen een metafoor voor de mensen die na het communisme moesten leren omgaan met vrijheid in een nieuwe samenleving. Het dansberenpark in Belitsa werd een ongewoon laboratorium voor vrijheidsonderzoek, schrijft Szablowski in zijn inleiding. Hij hoorde erover van een Bulgaarse journalist en realiseerde zich dat hijzelf in Polen sinds 1989 in een soortgelijk lab leefde. ‘Net als de beren in Belitsa kunnen we soms wel en soms niet met onze vrijheid omgaan. Soms vinden we er bevrediging in, maar soms roept het ook verzet bij ons op.’ In het dansberenpark leerde hij dat beren hun vrijheid geleidelijk kregen: ‘Je kunt het ze niet in een keer geven, want dan zouden ze erin stikken.’ En hij leerde dat vrijheid zijn grenzen had: ‘Voor de beren is die grens een elektrisch hek.’
Szablowski vertelt in lichte, directe verhalen over het verdriet van de berentemmers, de werkloosheid, de vorderingen van de dansberen in het park voor wie zelfs Duitse tandartsen worden ingevlogen – ‘De inwoners komen tot de onaangename conclusie dat er voor de beren veel beter werd gezorgd dan voor hen.’
Ook het tweede deel van Szablowski’s boek gaat over mensen die elk op hun eigen manier proberen vast te houden aan oude manieren van leven, over de kansen om toe te treden tot de EU, het cynisme dat hij ontmoet. Zoals Lady Peron, een Poolse vrouw die leeft tussen Victoria treinstation en het busstation in Londen, de Albanese bouwvakker Djoni die de door Enver Hoxha gebouwde bunkertjes sloopt, de aanbidders van Stalin in zijn geboortehuis in Georgië.
Kleine verhalen die samen het grotere laten zien. Daarmee is Witold Szablowski een jonge volgeling van de Poolse literaire non-fictietraditie, zoals Ryszard Kapuszcinsky en Hanna Krall – de ‘vader en moeder’ van de Poolse reportage – die hebben ontwikkeld. Karakteristiek voor de Poolse reportage, die ontstond tijdens het communisme, is een bepaalde voorliefde voor het banale. Het was verboden het systeem te bekritiseren, dus richtten veel schrijvende journalisten zich op individuele levens. Om de censuur te ontwijken maakten journalisten gebruik van literaire technieken: ze richtten zich op details, werkten met metaforen, camouflage en zinspelingen.
‘Het was een ingenieus spel tussen censor en journalist’, zei de Poolse journalist Kamil Baluk, afkomstig uit dezelfde Reportageschool als Szablowski, hierover afgelopen jaar op de jaarlijkse conferentie ‘Verhalende journalistiek’ in Amsterdam. ‘In plaats van over systemen te schrijven, schreven Poolse reportageschrijvers over levens van gewone mensen, liever specifiek dan algemeen, niet de hele spiegel maar slechts een stukje.’
Sommige journalisten dachten dat na 1989 deze vorm van schrijven voorbij zou zijn, maar juist nu blijkt er grote behoefte aan reflectie en verhalen over de snel veranderende wereld. De Poolse reportage is dan ook populairder dan ooit. De verkoop van boeken stijgt, er zijn reportagefestivals door het hele land, er is een Kapuszcinsky Award ingesteld. Nog steeds vliegen de heruitgegeven boeken van Krall in oplages van twintigduizend over de toonbank. Maar ook de jonge non-fictieschrijvers doen het goed. In 2010 richtte Hanna Krall het Instytut Repotazu op, de Poolse reportageschool, waar Witold Szablowski een jonge telg van is, en waar nog steeds in de kenmerkende Poolse schrijftechnieken wordt onderwezen.
In Dansende beren laat Szablowski in die typisch Poolse stijl zien hoe verweesd veel mensen zich voelen na het verdwijnen van het communisme, van de wereld waarin ze zijn opgegroeid, en hoe ze worstelen met de nieuwe tijd. ‘Voor elke gepensioneerde dansbeer komt een moment waarop vrijheid pijn gaat doen. En wat doet zo’n beer dan? Hij gaat op zijn achterpoten staan en begint te dansen.’