Over wat er in de nacht van 15 op 16 juli precies gebeurde in Turkije is nog veel onduidelijk, maar één ding staat vast: niets is meer als voorheen. In de hoofdstad Ankara en in Istanbul namen soldaten vanaf acht uur ’s avonds verschillende strategische punten in. Putschisten beschoten burgers vanaf de grond en uit de lucht en bombardeerden het Turkse parlement. Omdat ze er niet in slaagden president Erdogan te pakken te krijgen, kon hij zes uur later triomferend landen op de Atatürk-luchthaven in Istanbul.

Een uitgelaten menigte ontving daar hun leider, die zijn al mythische status nog verder zag groeien. Erdogan houdt de islamitische prediker Fethullah Gülen verantwoordelijk voor het beramen van de mislukte staatsgreep. Gülen, die betrokkenheid ontkent, woont sinds 1999 in zelfverkozen ballingschap in de groene heuvels van Pennsylvania. Jarenlang hielpen beide heren elkaar in hun gemeenschappelijke strijd tegen het seculiere establishment, maar nadat ze in 2013 gebrouilleerd raakten, ontspon zich een keiharde, publiekelijke machtsstrijd die nu in het eindspel lijkt beland.

De prelude had plaats aan het begin van de eeuw, toen de pas door Erdogan opgerichte akp na opeenvolgende economische crises onverwacht alleen een regering kon vormen. Als islamitische partij werd de akp enorm gewantrouwd binnen de staat en had het beperkte middelen om politiek te bedrijven in het staatsapparaat. De Gülen-beweging had die wel, vanwege de volgelingen die sinds de jaren tachtig, na opgeleid te zijn in het wereldwijde netwerk van Gülen-scholen, hun plaats hadden verworven op belangrijke plekken in de bureaucratie.

Een verstandshuwelijk was geboren. Belangrijkste ‘wapenfeiten’ van de coalitie waren de Balyoz- en Ergenekon-rechtszaken, waarbij machtige seculiere generaals met hulp van Gülen-rechters en -aanklagers en, naar later bleek, gefabriceerd bewijsmateriaal werden veroordeeld. Na een groot corruptieschandaal in december 2013, waarbij gülenisten belastende informatie gelekt zouden hebben over de regering-Erdogan, draaide het verstandshuwelijk uit op een vechtscheiding.

Maar voor die geschiedenis is deze dagen even geen tijd, zo ondervond ook de aan de Universiteit van Marmara verbonden professor politicologie Nursen Mazici. Toen zij op tv-kanaal Habertürk een kanttekening wilde plaatsen bij de rol die de akp zelf heeft gespeeld in het faciliteren van de Gülen-beweging, haalde zij zich de toorn van de overige gasten op de hals. Die vielen vervolgens en masse over haar heen omdat ze de tijdens de couppoging overledenen ‘mensen’ in plaats van ‘martelaren’ wenste te noemen.

Na de reclameonderbreking keerde Mazici niet meer terug in de uitzending, volgens de presentatrice omdat ze de ‘martelaren van de democratie’ niet met genoeg respect had bejegend. Het is slechts een voetnoot in de problematische situatie van de persvrijheid, maar typerend voor de ruimte die er over is gebleven voor een vrij debat. De volgende dag startte haar universiteit een gerechtelijk onderzoek naar de uitspraken van hun werknemer, om maar direct te laten zien aan de goede kant te staan.

In een land waar staatsgrepen decennialang de politieke metronoom vormden lijkt dat gevaar voorlopig afgewend. Maar de couppoging laat het toch al in zwaar weer verkerende Turkije in onzekerheid achter. In de dagen na de verijdelde coup maakte de regering werk van het zuiveren van de (parallelle) staat. De ‘Fetö’, Fethullah-terreurbeweging zoals de Turkse regering de volgelingen van Gülen noemt, moet via grootschalige zuiveringen ontmanteld worden. Meer dan zestigduizend mensen uit de publieke sector werden de afgelopen week ontslagen, gearresteerd of gevangen gezet. De noodtoestand, die voor drie maanden werd afgekondigd, maakt het mogelijk hen tot dertig dagen in plaats van maximaal vier dagen in voorarrest te houden.

Alle andere burgers riep de overheid juist op de straat op te gaan, iets waar men massaal gehoor aan gaf. De regering doopte de manifestaties om tot ‘democratie-waken’. Voor het eerst in de geschiedenis versloegen de blote handen van burgers de stalen loop van tanks. Daarbij vielen 248 ‘martelaren’ te betreuren, doden aan de kant van de politie en de burgerbevolking, maar de democratie werd gered. ‘Soevereiniteit behoort aan het volk’, valt op iedere straathoek tegen de achtergrond van een Turkse vlag te lezen. De civiele democratie won van de militaire dictatuur, die als een nationaal trauma in het collectieve geheugen van de oudere generaties ligt. Maar hoe ziet die democratie van het volk er in de toekomst verder uit?

Umut Özkirimli, professor politicologie aan de Universiteit van Lund in Zweden, is sceptisch over de nationale eenheid zoals die nu in ieder bushokje en aan iedere lantaarnpaal wordt gepropageerd. ‘Zonder af te doen aan het feit dat het uniek is dat burgers zich succesvol tegen de coup verzetten, denk ik niet dat dit het land kan verenigen. Alle scheidslijnen in de Turkse samenleving zijn de afgelopen jaren alleen maar verdiept. Nu concentreert de repressie zich op de Gülen-beweging, maar liberalen zijn als volgende aan de beurt’, verwacht Özkirimli, die ook gewag maakt van het democratisch gehalte van de demonstranten. ‘De ene exclusieve versie van nationalisme wordt nu vervangen door de andere. Vroeger voerde het nationalisme van de kemalisten de boventoon, nu dat van Tayyip. Er bestaan geen gedeelde waarden en er is gigantische wederzijdse intolerantie’, besluit Özkirimli pessimistisch.

De wederzijdse intolerantie vindt zijn oorsprong in een bloedige geschiedenis vol staatsgrepen. In 1960, 1971 en 1980 nam een militaire junta de macht over van een gekozen regering en in 1997 dwong het leger de regering onder leiding van de islamitische politicus Necmettin Erbakan in een zogenoemde ‘postmoderne coup’ tot aftreden. Een goede maand geleden ondertekende Erdogan een wet die rechtsvervolging voor militairen ‘in strijd tegen terrorisme’ alleen mogelijk maakt met toestemming van de premier. Ogenschijnlijk een teken dat hij er vertrouwen in had dat hij het leger onder de knie had en dat de mogelijkheid van een militaire interventie in de Turkse politiek tot het verleden behoorde.

'De vraag is niet hoe Erdogan met de oppositie omgaat als ze aardig voor hem zijn, maar hoe hij dat doet als ze dat niet zijn'

Ali Fuat Gulmez, een goedlachse zestiger die werkt bij de Turkse staatsomroep trt, was de avond van de couppoging aan het werk in zijn radiostudio in Istanbul toen militairen het gebouw bezetten. De militairen hielden hem en zijn collega’s gegijzeld en pas om half zes ’s ochtends konden ze naar huis. Angstige momenten die bij hem de herinnering aan de jaren tachtig, toen hij in Izmir studeerde, naar boven haalden. ‘Mijn universiteit werd gerund door militairen. Ze hebben mijn vormende jaren verpest’, zegt Gulmez, die zich boos maakte over vrienden die de couppoging toejuichten. ‘Die heb ik direct uit mijn vriendenlijst verwijderd. Hoe kun je nu een coup steunen? Dit is tenminste een civiele regering die je in theorie naar huis kunt stemmen, maar een coup, dat is anders.’

Gulmez’ ouders waren gelovige mensen op het platteland in Anatolië, de mensen die in de kemalistische staat aan het kortste eind trokken: ‘Toen ik vroeger naar school ging, brachten moeders om en om zoetigheid mee voor in de klas. Maar bij mij kwam mijn vader. Ik was daarom zo boos op mijn moeder. Pas later begreep ik dat ze niet meekwam omdat ze haar hoofddoek op school niet mocht dragen. Andere moeders deden hem af of droegen een pruik, maar mijn moeder vertikte dat.’ Het verhaal van Gulmez is een typerend voorbeeld voor de diepe sporen die het kemalistische juk, waaronder een groot deel van de bevolking leefde, heeft nagelaten. Velen zien het leger als de belichaming daarvan.

De coup in 1980 creëerde niet alleen intolerantie in de samenleving en aversie tegen het leger, maar ook een apolitieke generatie, zo wilde althans het cliché-beeld. Ruim drie jaar geleden rekenden de Gezipark-protesten met dat beeld af. De stedelijke jeugd protesteerde massaal tegen het autoritaire beleid van Erdogan. Een academica, destijds nauw bij de protesten betrokken, benadrukt de symboliek van de huidige manifestaties. ‘De regering roept mensen die nooit echt de straat op gingen nu op om de publieke ruimte op te eisen. Dat ze dat doen is een nederlaag voor de oppositie, die de straat als een domein zag dat hun toebehoorde’, aldus de academica die, net als veel collega’s, niet met naam en toenaam genoemd wil worden uit vrees voor repercussies.

Nu staat pal voor het Gezipark een groot podium met scherm opgesteld, compleet met sociale-mediacampagnes. Je kunt inderdaad niet om de symboliek heen. De muren in het park staan vol met rte-graffiti, naar de initialen van de president. Het is de ultieme revanche van zijn achterban die zegt: ‘Dit land is van ons.’ Op een levensgroot scherm worden aan één stuk door nationalistische video’s getoond die de kracht en eenheid van de Turkse natie uitstralen.

De meest in het oog springende video is die waarbij tienduizenden mensen als lemmingen een gigantische vlaggenmast beklimmen om de Turkse halve maan te hijsen. De jongeman die daar uiteindelijk in slaagt geeft vervolgens zijn leven door in de afgrond te springen. De Turkse mediawaakhond rtük verbood de campagnefilm vorig jaar vanwege het gebruik van de Turkse vlag voor politieke doeleinden, maar dat argument geldt uiteraard niet in tijden dat de afwezigheid van een Turkse vlag een teken van wantrouwen is.

Afgelopen zondag was het andere deel van het land, met dezelfde vlag, eropuit getrokken. De grootste oppositiepartij, de seculiere chp, hield een bijeenkomst op het Taksimplein met als slogan ‘Coup noch dictaat’. Het akp-gemeentebestuur stond de demonstratie toe, een unicum, en stuurde zelfs uit solidariteit enkele gezagsdragers. Maar op het plein, waar ook veel kleine linkse groeperingen waren, was de polarisatie alomtegenwoordig. Een week lang was het plein het domein geweest van nationalistische en islamitische groepen, tot een week geleden aartsvijanden. Samen tegen een onduidelijke, gemeenschappelijke vijand ten strijde trekken bleef dan ook wishful thinking.

Als men terugloopt naar de door deelgemeenten ingezette bussen staat er een auto die toch het lijflied van de grote leider uit zijn boxen doet schallen. Geblondeerde republikeinse dames schudden afkeurend het hoofd: ‘Ze hebben die auto daar expres neergezet om een reactie uit te lokken.’ Tot een reactie komt het niet, de menigte die na een warrige speech van hun partijleider Kemal Kilicdaroglu over democratie en vrijheden op huis aan koerst, druipt af met de staart tussen de benen. Niet geïnteresseerd om de publieke ruimte op te eisen, zonder vertrouwen of echt geloof dat het land ook nog van hen is. Ze leven in een parallelle realiteit.

Gareth Jenkins, Turkije-analist verbonden aan het Silk Road Studies-programma, gelooft niet dat de oppositie zich kan verenigen. ‘Dat zou naïef zijn om te denken. De vraag is niet hoe Erdogan met de oppositie omgaat als ze aardig voor hem zijn, maar hoe hij met de oppositie omgaat als ze dat niet zijn. En wat dat betreft heeft hij geen best track-record’, stelt Jenkins, die zich net als zijn collega Özkirimli zorgen maakt over de sociale spanningen. ‘Er is weinig voor nodig om de vijandigheid die nu aan de oppervlakte ligt tot uitbarsting te laten komen.’

Aan de andere kant van de Bosporus gaat tegelijkertijd het feest van het volk, in Taksim voor een dag onderbroken, gewoon door. In de wijk Üsküdar is men niet bezig met vragen over de toekomst van de democratie of met sudderende sociale spanningen. Men viert de heroïsche overwinning van het volk op het leger. En men viert de leider aan wie men zijn bestaansrecht zegt te danken, nu letterlijk. Ook hier worden onafgebroken heroïsche beelden van het volk in verzet getoond. ‘Wij willen over onze eigen toekomst beschikken, zonder dat het leger of buitenlandse mogendheden daar tussen komen. Onze president beschermt ons tegen hen’, zegt huisvrouw Naciye Zingil, terwijl haar rondrennende dochters een suikerspin eten.

Ondertussen krijgt het woord heksenjacht in een vergiftigd politiek klimaat een nieuwe betekenis. De burgemeester van Istanbul Kadir Topbas kwam met twee nieuwe plannen: een park voor de martelaren van de democratie, die ook al een brug over de Bosporus en talloze straten naar zich genoemd zagen. En een verraderskerkhof voor de soldaten die aan de coup hebben meegewerkt. Polarisatie en haat tot aan het graf.

Dat burgers zich over vrijwel de gehele breedte van de samenleving tegen de coup verzetten is hoopvol. Maar achter die gekunstelde eenheid onder dezelfde Turkse vlag gaan diepe scheidslijnen schuil die met de toenemende repressie Turkije vroeg of laat voor nog grotere uitdagingen zullen stellen. De noodtoestand als generale repetitie voor het presidentieel systeem moet Erdogan successen opleveren. Anders is het waarschijnlijk dat die uitdagingen eerder vroeger dan later voor de deur staan.


Beeld: 24 juli, Taksimplein, Istanbul (Gürcan Öztürk / AFP / ANP)