Leden van de People’s Defense Force volgen een militaire training in Kayin © Kaung Zaw Hein / SOPA Images / ANP

Myanmar haalt wereldwijd het nieuws met beelden van verbrande en verminkte lijken, doodsbange opgejaagde vluchtelingen en in de as gelegde dorpen. Internationaal zwelt de oproep tot een wapenstilstand aan. De speciale gezant van de Verenigde Naties voor Myanmar, Noeleen Heyzer, drong onlangs aan op een nieuwjaarsbestand.

In een klein ziekenhuis in het oosten van het land, met uitzicht op een paar hutten van bamboe en beboste bergen, liet ook een chirurg zijn gedachten gaan over de oorlog die met de dag heviger woedt. Zonder aarzelen wees hij een staakt-het-vuren af. Dat zou volgens hem de junta in de kaart spelen. Hij verwoordde de mening van velen die zich sinds de staatsgreep van 1 februari 2021 hebben aangesloten bij het gewapende verzet tegen de militairen.

Enkele maanden geleden verliet de chirurg zijn stadse ziekenhuis omdat hij niet onder het regime wilde werken. De kliniek waar hij nu zijn operaties verricht, ligt in het gebied van de etnische minderheid de Karen. Zij zijn al sinds de onafhankelijkheid van 1948 met het centrale gezag in een strijd verwikkeld om meer autonomie en gelijke rechten binnen een federale staat.

Het is onze taak levens te redden, het is de taak van anderen om tegen het regime te vechten, zei de chirurg. In zijn woorden klonk geen spoor van ironie. Hij vond het nu of nooit om de macht van de militairen te breken.

De jongeren die van meet af aan het voortouw namen in de protesten tegen de staatsgreep bezigen hun eigen slogan: ‘Do or die.’ Bij duizenden laten ze zich in de jungle trainen om te vechten. Achter de bergkammen die het ziekenhuisje omsluiten leert een bonte mix van filmsterren, musici en andere voormalige stadsbewoners een geweer hanteren en mijnen maken.

Het besluit de wapens op te nemen laat zich buiten de wrede werkelijkheid van Myanmar niet makkelijk begrijpen. Internationaal is de meest gangbare opvatting immers dat een conflict aan de onderhandelingstafel moet worden opgelost. Maar het is de tragische vastberadenheid van een bevolking die door nietsontziend militair geweld tot het uiterste getergd is en die na maanden van grotendeels vreedzaam verzet geen andere uitweg ziet. Ondertussen vinden ook nog altijd kleine straatprotesten en massale stakingen plaats. Dat het verzet zo breed en overtuigend gedragen wordt, heeft ook een keerzijde: wie het zich om welke reden dan ook niet langer kan permitteren mee te doen, loopt het risico uitgestoten te worden.

De gruwelijke beelden van het geweld tegen burgers schilderen het conflict af als een strijd tussen een oppermachtig leger dat geen enkel middel schuwt om aan de macht te blijven en een tot mislukken gedoemd verzet van een bevolking die een onmenselijk hoge prijs betaalt. De werkelijkheid is vele malen complexer en onvoorspelbaarder.

Decennialang heeft het leger gewerkt aan zijn reputatie van een onoverwinnelijke gevechtsmachine met een troepenmacht van ruim 350.000 – een van de grootste legers in Zuidoost-Azië.

Daar viel altijd al het nodige op af te dingen. Het is onmogelijk te zeggen wat de precieze omvang is van het militaire instituut dat een staat in de staat vormt en zich hult in geheimzinnigheid. Het aantal geharde loyale gevechtstroepen wordt door deskundigen eerder geschat op honderdduizend. Veel gewone soldaten zijn arme sloebers die geen andere keuze hebben dan het dragen van een uniform om aan de kost te komen. De slagkracht van het leger had voor een belangrijk deel altijd al te maken met een uitgekiende verdeel-en-heersstrategie in de lappendeken van etnische en religieuze groepen waaruit het land bestaat.

De Birmaanse meerderheid in de steden werd effectief gehersenspoeld met een wantrouwen jegens de niet-Birmaanse groepen die veelal in de randgebieden wonen. Op hun beurt werden deze etnische minderheden tegen elkaar uitgespeeld door het selectief uitdelen van economische voordeeltjes en beperkte zelfbeschikking. Door sommige van deze tegenstanders de vrije hand te geven in de productie en handel van narcotica ontstonden milities op wie het leger kon terugvallen in tijden van crises of van wie het in ieder geval geen kwaad te duchten had. Toen in Centraal-Myanmar protesten tegen de onderdrukking en de armoede uitbraken – de meest omvangrijke in 1988 – konden de militairen het zich permitteren vanuit die gepacificeerde gebieden troepen naar de steden te sturen die geen band hadden met de opstandige plaatselijke bevolking.

Dat krachtenveld is sinds de coup van bijna een jaar geleden drastisch gewijzigd. Voor het eerst in de geschiedenis moet het leger op een scala aan fronten in zowel Centraal-Myanmar als in een aantal van de etnische gebieden vechten. De junta probeert een wig te drijven tussen de etnische legers en de nieuw ontstane People’s Defense Force (PDF) van opstandige burgers die vooral ook in Centraal-Myanmar actief zijn. Het is echter nog maar zeer de vraag of die voorheen beproefde aanpak in de huidige situatie werkt. Er is een nieuwe saamhorigheid ontstaan tussen bevolkingsgroepen die elkaar voorheen nauwelijks kenden of zelfs als vijanden beschouwden, maar die nu gezamenlijk de terreur van de junta ondervinden. Of dat fragiele verbond standhoudt naarmate de tijd verstrijkt zal moeten blijken, en enkele van de machtigste minderheden houden zich sowieso afzijdig.

Maar alles bij elkaar is het duidelijk dat het leger in ongekend en onverwacht zwaar weer verkeert. In grote delen van het land zijn de militairen de controle al kwijt. Bij gebrek aan manschappen worden op sommige bases de familieleden van militairen getraind om taken over te nemen. Ook worden in allerijl nieuwe milities opgezet. Precieze aantallen zijn niet onafhankelijk te verifiëren, maar er zijn genoeg aanwijzingen dat nog nooit eerder zo veel militairen deserteerden. Vooralsnog komen die voornamelijk uit de lagere regionen en er zijn talloze anderen die in blinde razernij hun woede op de bevolking koelen. Of de situatie zal leiden tot een splitsing in de militaire top die de gelederen uit eigenbelang vrijwel altijd gesloten hield, en wat daarvan de consequenties zullen zijn, is onmogelijk te zeggen.

Het besluit van burgers om de wapens op te nemen, komt ook voort uit de verdampte hoop op internationale steun. Westerse landen verschuilen zich achter ASEAN, de Associatie van Zuid-Oost-Aziatische Naties. De organisatie heeft een lange traditie om zich niet met interne aangelegenheden te bemoeien, maar kwam na de staatsgreep toch kritischer uit de hoek.

Die houding staat haaks op de onemanshow die de Cambodjaanse premier Hun Sen eerder deze maand opvoerde. Tegen de wil van enkele andere lidstaten bezocht hij generaal Min Aung Hlaing in de megalomane hoofdstad Naypyidaw. Terwijl de legerleider van Myanmar prat ging op zijn goede bedoelingen, inclusief een staakt-het-vuren, joegen bombardementen weer duizenden burgers op de vlucht. ASEAN blijft verdeeld over de aanpak van het zwarte schaap in hun midden.

Jongeren die nu een groot deel van de People’s Defense Force uitmaken, en andere nieuwkomers in de gewapende strijd, zien de krachtmeting met het regime als een revolutie. Maar de veteranen uit de etnische minderheden beschouwen de oplaaiende oorlog in de eerste plaats als een bittere herhaling van een donker verleden. Na decennia van oorlog weten ze als geen ander hoe burgers de prijs betalen voor het conflict. Nu het leger van de junta troepen tekortkomt, worden gevechtsvliegtuigen en artillerie des te intensiever ingezet.

Van de driehonderdduizend inwoners van de oostelijke Karenni-staat (Kayah), waar alweer maanden zwaar gevochten wordt, is inmiddels ongeveer de helft ontheemd, vertelt Khu Oo Reh, een van de leiders van de Karenni-minderheid, die de afgelopen jaren een wankele wapenstilstand wist te sluiten. Humanitaire hulp is er nauwelijks en hij waarschuwt dat er hongersnood dreigt als dat zo blijft. Zichtbaar vermoeid besluit hij: ‘Maar als mensen willen vechten, dan zal ik dat respecteren.’ In zijn ogen valt te zien hoeveel pijn die beslissing doet.