Bij Toon Verhoef in zijn atelier ben ik laatst naar nieuwe schilderijen gaan kijken. Een paar daarvan waren staand en meer dan drie meter hoog. Hun vormgeving was statig. In één, tegen een achtergrond van wit, hingen gerekte vormen verticaal naast elkaar. De vormen zo groot als planken en helder van kleur: geel, rood, groen. Maar dan, dwars daar overheen, een horizontale vorm, ietwat scheef en oranjebruin – nauwelijks een vorm eigenlijk, eerder een wat brede veeg, dus een abrupt soort beweging dwars over de statige ordening van de staande vormen heen. Ineens ook, door die beweging, begint die verticale statigheid er labieler uit te zien. Dat is de typische dubbelzinnigheid in Verhoefs knutselende manier om een vormgeving in elkaar te zetten. Je kijkt en kijkt verder: ik noemde die smalle rechthoekige vormen die daar hangen (in Geen titel, 320 x 190 cm) voor het gemak planken omdat ze erop lijken. Omdat het schilderij groot is, bekijk ik het onwillekeurig van een zekere afstand. Omdat het ook hoog is, gaat bij het kijken mijn blik ook opwaarts. Het beeld werkt frontaal als architectuur. Zo misschien krijg ik die indruk van statigheid. Daar horen vormen als planken bij. Maar eigenlijk kun je alleen die gele baan langs de rand linksonder een plank noemen. Hij is ook het strakst getekend – of gesneden, want het schilderij is uit stukken vorm in elkaar gezet op de manier van een collage. In het dunne geel van die smalle vorm is ook nog, door kwastbeweging in natte verf, een soort nervatuur zichtbaar die inderdaad op hout lijkt. Tegelijkertijd zien we rond dat ook hoekige geel een contourlijn van helder blauw.

Daardoor lijkt het geel ineens minder dik – het is geen plank maar eerder een stuk dun papier. Zo kijk je heen en weer in dat schilderij dat tergend stilzwijgend voor je hangt. Nu ik die smalle vorm niet meer als plank zie maar als flinterdun papier nemen de andere vormen ook andere gedaanten aan. In hun materiële verschijning zijn de vormen die daar hangen (naast elkaar in een verticaal gelid) veel lichter en zwevender. Zo gedragen ze zich ook. Ze zijn ook doorzichtig van kleur en ook zijn ze niet eens zo langwerpig gerekt als ik ze eerder beschouwde. Dat ik ze eerst zag als planken kwam doordat ik hun vormkarakter wilde benoemen – en dat kwam weer doordat ik vanwege hun hoge formaat de schilderijen als statig zag, en die statigheid zag ik als een arrangement van verticale vormen. Die vormen waren smal (sommige slank, andere plomp) maar het waren vormen die op een vreemd behoedzame manier in elkaars buurt blijven hangen (in het geheel van het doek) maar die elkaar ook met rust lieten. Maar toen ik daarnaar begon te kijken, naar hoe die vormen zich tot elkaar verhouden, viel mij op hoe labiel ze daar hangen – fragiel als stukken gescheurd papier en hooguit bij benadering ietwat rechthoekig. Als je ze zo ziet, ga je als vertwijfelde kijker ook beter op hun kleur letten. De kleuren zijn, zie je dan, vloeibaar en dun en fragiel als vlinders. Ze lijken niet op vlinders, dat weet ik ook. Niets lijkt eigenlijk ergens op – niet op een stuk plank, niet op vloeipapier. De kleur geel, in welke vorm ook, lijkt wel op die kleur – die ook nog geen gewicht heeft. In de toverachtige metamorfose die zich, onbeschrijflijk maar zichtbaar, in een schilderij voltrekt kun je daarom kleuren ook best vlinders noemen – of bloemen voor mijn part. Maar vlinders is beter hier omdat ze vluchtiger fladderen dan bloemen wiegen. In dit grote schilderij van Toon Verhoef hebben de dunne kleuren een vorm. Het lijkt dat ze zijn gemaakt door een gestage beweging van platte brede kwasten. De vorm is dus die van een beweging – die begint en dan weer ophoudt. Dat is schilderen en ik zie alles tegelijkertijd. Dat ik intussen in deze bespiegelingen terechtkwam, komt door kleinere schilderijen, liggend in formaat, die ik ook aantrof in het atelier. Eén was een wonderlijk soort verschijning van vormen en bewegingen in dun groen en roodachtig oranje, alles door elkaar. In het grote schilderij dat er tegenover hing, had ik eerst een statigheid gezien die vervolgens een labiele mise-en-scène van zwevende kleur werd in een weidse ruimte. De blik daarentegen in het groen-oranje schilderij is er een van heel dichtbij. Alle vormen zijn verzinsels die toch, toen ze onnavolgbaar in de voorstelling terechtkwamen, door de schilder zijn waargenomen. Ik zie iets zo intiem als een sprookje van zwevende figuren – of toch zoals vlinders heen en weer fladderen tussen dikke bloemen in de zomer. Het schilderij, zei de schilder mij, is echter in de winter gemaakt. Wat zei ik: tovenarij.

PS: Ga voor Toon Verhoef naar Galerie Onrust, Planciusstraat, Amsterdam; galerieonrust.nl


Beeld 1: Toon Verhoef. Geen titel, 2015. Acryl en olieverf op linnen 320 x 190 cm

Beeld 2: Toon Verhoef. Zonder titel, 2015. Acryl en olieverf op linnen, 90 x 170 cm