Clarice Lispector in haar appartement in Rio de Janeiro, 1962 © Acervo Paulo Gurgel Valente

De Braziliaanse schrijfster Clarice Lispector is in de Engelssprekende wereld op weg naar een cultstatus. In haar thuisland had ze die al. Ze schreef romans, korte verhalen en kronieken voor de Jornal do Brasil – een soort columns, vol aforismen en absurdistische uitweidingen – die nu ook gestaag naar het Nederlands worden vertaald. Benjamin Moser zette met zijn biografie Why This World (2009) Lispector dertig jaar na haar dood weer in het licht. In 2017 verscheen de hervertaling van het magistrale Het uur van de ster. De novelle is het laatste werk dat bij leven uitkwam en wordt gezien als haar hoogtepunt: een verhaal waarin de verteller constant bijtend commentaar levert op het arme meisje over wie hij schrijft. Dat meisje wordt gedumpt, gaat naar een waarzegster die haar niets dan goeds voorspelt, wordt aangereden, the end. Lispectors werk is schier onvergelijkbaar.

Zoals dat gaat bij schrijvers die een heropleving ondergaan, wordt er blijvend gezocht naar de kleine parels die nog te vinden zijn in het archief. Met Mijn lievelingen zijn de overgeleverde brieven van Lispector aan haar zussen Tania en Elisa gebundeld. Deze schreef ze tussen 1940 en 1959, een periode waarin ze voornamelijk buiten Brazilië woonde en haar eerste drie romans schreef. Haar debuut, Dicht bij het wilde hart, schreef Lispector op haar 23ste terwijl ze nog rechten studeerde. Het boek had meteen al veel kenmerken die typerend werden voor haar werk: de stream of consciousness-stijl, de focus op emotionele intensiteit boven plot en de fragmentarische structuur. Het werd laaiend ontvangen en maakte Lispector tot een bekendheid.

De twee daaropvolgende romans, De lamp en De bezette stad, kreeg ze echter met moeite gepubliceerd, en ze werden amper besproken. Voor een deel viel dit te wijten aan haar vertrek uit Brazilië, in verband met het werk van haar man. Pas na haar scheiding en terugkeer in 1959 begon Lispector opnieuw succes te oogsten, met de verhalenbundel Familiebanden en de roman De passie volgens G.H. De brieven uit Mijn lievelingen, die voor het eerst werden uitgebracht in 2007 en nu vertaald zijn door Adri Boon, stammen uit de jaren waarin Lispector zich een mislukking voelde.

Geboren in Oekraïne in 1920 is het begin van Lispectors leven eerder een openingssalvo dan een jeugd te noemen. De joodse familie waarin ze werd geboren werd diep geraakt door het antisemitisme van de tijd. Lispectors oom werd tijdens een pogrom vermoord, haar moeder werd verkracht door een groep Russische soldaten en liep hoogstwaarschijnlijk syfilis op. In een bijgelovige poging om zich daarvan te genezen, verwekte haar moeder een kind: Clarice. Poging mislukt, uiteraard, maar het is passend dat een schrijfster die bekendstaat om haar mysticisme geboren werd onder de mantel van dit magisch denken.

De Lispectors vertrokken naar Brazilië, waar Clarice op negenjarige leeftijd haar moeder verloor aan de gevolgen van de syfilis. In de eerste brief uit Mijn lievelingen vertelt Clarice nog dat het goed gaat met haar vader, dat de galblaasproblemen afnemen, maar in de tweede brief blijkt haar vader te zijn gestorven tijdens een operatie aan die galblaas, wanneer Clarice pas twintig is.

Een jeugd als uit een Griekse tragedie, en Lispector had het soort karakter dat daarbij past: alles hoog – hoogemotioneel, hoogsensitief, hoogst intelligent – en beeldschoon. Haar brieven getuigen van al die eigenschappen. Lispector wordt met haar man, diplomaat, gestationeerd in achtereenvolgens Italië, Zwitserland en de Verenigde Staten, en wordt verzwolgen door heimwee. Interesse voor haar omgeving is er amper. Haar ongeluk lijkt haar steeds verder af te sluiten voor de wereld om haar heen. Naarmate zij en haar man langer weg blijven, wordt haar wanhoop een constant refrein: ‘Nog iets schrijven – het boeit me niet meer. (…) ik kan niet meer van heimwee.’ Het enige lichtpunt zijn de twee zoons die Lispector in deze periode krijgt.

Regelmatig wekken de brieven een melodramatische en wereldvreemde indruk. Als je leest over haar tijd in Rome vraag je je af wanneer ze het voor de hand liggende gaat benoemen. Wat ze uiteindelijk schrijft over de oorlog is alleen nog maar vervreemdender. Twee weken na Hiroshima, klagend over de Italiaanse omgangsvormen: ‘Er is veel op deze wereld wat behoefte heeft aan de atoombom.’

Lispector lijkt emotioneel zo intens dat het gevoelsleven van anderen afwisselend op diepe empathie en broze onverschilligheid kan rekenen. Ze schrijft telkens weer hyperbolische liefdesbetuigingen aan haar zussen, maar bestookt ze ook met vragen als: ‘1) Hoeveel weeg je? 2) Volg je een dieet? 3) Werk je hard?’

‘Voorovergebogen keek ze de blinde indringend aan, zoals je kijkt naar wat je niet ziet’

Er druipt een enorme controledrang van de brieven, met als motor haar groeiende wanhoop. Als haar zussen niet snel genoeg terugschrijven, bijt ze hun toe: ‘Ik zal op alle mogelijke manieren proberen minder liefde en aandacht van anderen te vragen, net zoals ik minder zal vragen dat mensen zich laten liefhebben.’

Maart 1964 in Rio de Janeiro © Vicente Mello / Acervo Paulo Gurgel Valente

Telkens als er een simpel beeld van Lispector naar voren lijkt te komen uit de brieven blijkt ze minder eenduidig. Ja, ze bespreekt de oorlog amper, maar in het nawoord vermeldt vertaler Adri Boon dat ze als verzorgster werkte in een militair ziekenhuis. Het zou kunnen dat ze haar zussen haar ervaringen daar wilde besparen, of dat ze er in een niet-overgeleverde brief meer over schrijft – 28 van de 148 bekende brieven van Lispector aan haar zussen ontbreken – maar over de vervolging van de joden heeft Lispector het nooit en over haar joods-zijn al helemaal niet. Het enige dat ze aan haar zussen schrijft, is dat ze ‘wegens de omstandigheden’ niet alles in hun jeugd hebben gekregen wat ze nodig hadden en dat zij misschien een schuldgevoel hebben omdat zij ‘niet alles hebben gedaan wat we konden voor moeder’ – een hartverscheurende opmerking, gezien het feit dat ze negen jaar oud was toen die stierf.

De twee romans die Lispector schreef in deze periode – De lamp en De bezette stad – vormen nog steeds een minder gewaardeerd onderdeel van haar oeuvre. De boeken worden dan ook als haar moeilijkste gezien. Waar in haar eerste roman de emotionele kracht het proza voortstuwt, gaan deze beide boeken aan eindeloze beschrijvingen ten onder. De microscopische focus op de subjectiviteit van haar hoofdpersonen reikt vaak naar iets groters, haast metafysisch, maar in deze twee romans overstijgt Lispector de personages niet en wordt het proza slepend traag. Zelf schrijft ze ze af als mislukkingen en ze smeekt haar zus Tania om De bezette stad niet te lezen.

Maar in dezelfde periode schrijft Lispector ook een paar van haar meest bekende verhalen, zoals De kip en Liefde. In het laatste verhaal, in 2019 opgenomen in Alle verhalen, komt een huisvrouw in een existentiële crisis terecht na het zien van een blinde man die tevreden kauwgom kauwt: ‘Voorovergebogen keek ze de blinde indringend aan, zoals je kijkt naar wat je niet ziet. Hij kauwde kauwgom in het donker. Zonder te lijden, met open ogen. Door de kauwbeweging leek het of hij glimlachte en dan plotseling niet meer glimlachte.’

Haar crisis wordt aangekondigd door het moment dat zij haar boodschappen laat vallen in de tram en de eieren in haar nettas breken. Lispector beschrijft hoe de eieren door de mazen van de tas heen druipen, hoe de smurrie de grond van de tram besmeert. ‘De mazen hadden hun betekenis verloren en in een tram zitten was een gebroken draad; ze wist niet wat ze moest doen met de boodschappen op haar schoot. En als vreemde muziek begon de wereld om haar heen opnieuw. Het kwaad was geschied.’ Ze probeert tot rust te komen in een park, maar ziet plots het gekronkel van elke worm, elk detail van de daarvoor nog ongedifferentieerde natuur, en kan de sensatie ervan bij de terugkeer naar haar gezinsleven niet loslaten.

Het verhaal is lastig te beschrijven omdat er amper valt te spreken van een verhaal. Bij gebrek aan heldere causaliteit valt het uiteen in beelden. Hier doet Lispector wat zij het best kan: het filosofische vermijden en naar een ander, vreemder register reiken. Haar brieven geven een inkijk in de oorsprong van dat register. Lispector schrijft in haar brieven vaak over de films die ze ziet, en hoe haar bioscoopbezoeken het enige zijn wat ze onderneemt op een dag. Een enkele keer schrijft ze over het existentialisme en hoe het lezen van Sartre haar vol hoop achterliet. Het werpt een interessant licht op Lispector als een filmische schrijver, die verhalen schrijft als een gedistilleerde film noir. Opnieuw en opnieuw beschrijft Lispector het moment dat een personage vol horror hét besef van de film ontmoet en plotsklaps de grondvesten onder zijn voeten ziet verdwijnen. Waar ze mee afrekent is het idee dat dat besef logisch of reëel moet zijn.

Vaak wordt er enigszins kleinerend over Lispector geschreven dat zij een huisvrouw was die oog in oog stond met totale existentiële leegte, alsof het hier gaat om een tegenstelling. Wie zou die existentiële leegte beter kunnen begrijpen dan de vrouw die haar rol volmaakt vertolkt, alleen om erachter te komen dat er niets staat te wachten achter de levenslange hordeloop van vrouwelijkheid? Die hordeloop is precies wat Lispector doormaakte tijdens haar verblijf in het buitenland. Ze lijkt het moederschap prettig te vinden, maar kwijnt tegelijkertijd weg in die rol. De verhalen uit deze periode, zoals Liefde en De buffel, geven meer inzicht in die tweestrijd dan haar brieven.

Daarin ligt dan ook het probleem van Mijn lievelingen. Wie Lispectors brieven wil lezen in de hoop haar proza beter te begrijpen, zal er weinig aan hebben. Slechts zijdelings krijgen we een inkijkje in de schrijfster zelf. Wie haar heen en weer slingerende oordelen en gemoedstoestanden volledig serieus neemt, kan alleen uitkomen op verwarring. Want als er iemand was die inzicht had in de mysterieuze belevingswereld van Clarice Lispector, was zij het zelf in elk geval niet.

Alma Apt is schrijver en werkt voor De Gids