In Manchester pikken de studenten economie het niet langer. ‘Post-crash economics’ heet het initiatief waarin ze zich hebben georganiseerd, en dat nu ook overslaat op andere universiteiten. De klacht: hun docenten zouden de crisis negeren en op oude – ‘neoklassieke’ – voet verder willen gaan. Alsof er niets is veranderd. In een petitie wordt de mismatch tussen de lesboeken en de echte wereld bekritiseerd. ‘Het feit dat economie een discipline is die bestaat uit diverse denkrichtingen wordt niet erkend’, schrijven de studenten. De oplossing ligt voor de hand. Meer aandacht voor de geschiedenis van het economisch denken, voor klassiekers als Keynes en Marx, maar ook voor nieuwe, alternatieve denkrichtingen. Van ‘post-keynesiaanse’ theorieën die beter financiële crises kunnen verklaren tot de door de natuurkunde geïnspireerde ‘econofysica’.

De studenten staan niet alleen in hun grieven. Populaire economen als Ha-Joon Chang en Steve Keen kwamen al langs om een lezing te geven. Elders beschuldigde de Zweedse econoom Lars Syll de populaire economische handboeken van ‘wetenschappelijke fraude’. En toeval of niet, maar kort na de gebeurtenissen in Manchester vond uitgerekend bij de statige Bank of England een debat plaats over de tekortkomingen in het economie-onderwijs. Een van de uitkomsten is dat het Institute for New Economic Thinking, een door belegger en filantroop George Soros gefinancierde denktank, een nieuwe methode gaat ontwikkelen voor het economie-onderwijs aan de universiteiten.

Het broeit en het gist kortom onder economen – en niet alleen in Groot-Brittannië. Ook elders in de wereld woeden heftige debatten tussen de talrijke ‘ismes’. Dat gaat veel verder dan de bekende discussie over wel of niet bezuinigen in crisistijd. Tot voor kort onbetwiste economische verhalen liggen onder vuur. Dissidente stromingen eisen aandacht voor de lange tijd genegeerde rol van schulden en banken, zetten vraagtekens bij het mensbeeld van de economie en stellen zelfs heilige huisjes ter discussie als dat de economie op de lange termijn zou neigen naar evenwicht.

In Nederland gaat het er op het eerste gezicht kalmer aan toe. Sinds enkele jaren voedt een groep invloedrijke economen, verenigd in het Sustainable Finance Lab, het publieke debat met een ander geluid. En jawel, aan de Universiteit van Amsterdam vinden debatten plaats onder de noemer ‘Real World Economics’. Maar afgezien daarvan lijkt er vooral veel continuïteit te zijn. De toon is iets anders, maar de gezichten en bijbehorende stokpaardjes zijn grotendeels hetzelfde gebleven. Hier geen breuk met de economie van voor de crash – of is er achter de schermen meer aan de hand?

‘Ik ben weggelachen, ook door de leraren. Maar ik heb op een verschrikkelijke manier gelijk gekregen.’ In een groen-blauw geruite Ralph Lauren-trui is econoom Arnold Heertje de lobby van hotel Jan Tabak in Bussum binnen komen lopen. Zodra hij zich heeft laten neerzakken in een comfortabele fauteuil, tegenover de kerstboom en een bijna echte open haard, steekt hij van wal. Over de treurige staat van het onderwijs in het algemeen, en de vernieuwing van het economie-onderwijs in het bijzonder. ‘Het gaat allemaal over markten. Maar dat is een misverstand! Dat is lang niet het hele verhaal van de economie. Er gebeurt van alles buiten de markt om. Van overheidsingrijpen tot ideële stichtingen die zich inzetten voor het behoud van een groene polder.’

De aanleiding voor het geestdriftige betoog van Heertje, van wiens leerboek De kern van de economie de afgelopen decennia honderdduizenden exemplaren verkocht werden, is het geheel vernieuwde economieprogramma voor het voortgezet onderwijs. Dat is een verandering van jewelste. Het oude programma stamde nog grotendeels uit de tijd van de invoering van de Mammoetwet. Dit schooljaar doen de leerlingen van vwo-6 voor het eerst eindexamen in het vak-nieuwe stijl. Het is het voorlopig laatste hoofdstuk in een eindeloos debat.

De Grote Depressie van de jaren dertig is gedegradeerd van verplichte lesstof tot keuzeonderwerp

Meer dan tien jaar steggelden economen en docenten over de nieuwe aanpak. Waarom? Omdat er even zoveel economen als opvattingen zijn. Misschien ook doordat elk lesboek óók het product is van een tijdgeest, en die tijdgeest het afgelopen decennium gekanteld is. Maar voor alles omdat er heel wat op het spel stond. Zoals de vernieuwers het zelf verwoordden: ‘Het economie-onderwijs op de middelbare school is de bril waardoor de “gemiddelde” burger de analyses van de “professionals” aanhoort.’ Wie, kortom, zijn stempel weet te drukken op dit lesprogramma, drukt ook voor vele jaren zijn stempel op het publieke debat over alles wat in Nederland met economie en financiën te maken heeft.

Het begint zo voortvarend, in 2002. Na minder dan een jaar presenteert de door staatssecretaris Karin Adelmund aangestelde commissie haar eerste rapport. Economie moet je doen, luidt de titel. De bijbehorende boodschap is al even praktisch. De economieles moet beter aansluiten op de belevingswereld van scholieren anno nu. ‘Het huidige programma ademt de geest van de jaren zeventig en tachtig’, concludeert commissievoorzitter Coen Teulings – later directeur van het cpb, maar dan nog hoogleraar. De oude boeken staan bol van het conflict tussen keynesianen en monetaristen; het gaat over werkloosheid, multipliers en crisiseconomie. Oude koek. ‘In de economische wetenschap van vandaag staat dat debat al lang niet meer centraal’, stelt Teulings. Die stelling wordt grif overgenomen in de media. ‘Economie op school is ouderwets’, kopt NRC Handelsblad.

Uit het rapport spreekt zelfvertrouwen. Ter vervanging van die achterhaalde thema’s ziet Teulings’ commissie tal van nieuwe onderwerpen waarover de economische wetenschap veel interessants te melden heeft. Van hoe mannen en vrouwen de huishoudelijke taken verdelen tot rassendiscriminatie en criminaliteit. De zeepbel van de nieuwe, crisisloze economie mag enkele jaren daarvoor uiteengespat zijn, iets van het bijbehorende optimisme klinkt nog door in de woorden van Teulings. Of een land ‘toevallig in een recessie of in een hoogconjunctuur zit’, doet er niet meer zo veel toe, schrijft hij in economenblad ESB. Veel belangrijker is hoe een economie er structureel voorstaat. Tenslotte ‘is het verschil tussen hoog- en laagconjunctuur niet meer dan een paar procent’.

In 2005 verschijnt het definitieve voorstel. Vrij naar Adam Smith hebben de makers, opnieuw onder leiding van Teulings, het de titel The Wealth of Education meegegeven. Naar goed Nederlands gebruik zijn alle mogelijke deskundigen en belangengroepen gehoord. Dat heeft geleid tot enkele aanpassingen. Zo wordt op aandringen van Heertje een ruimer welvaartsbegrip gehanteerd. Dat biedt ook plaats voor behoeften die niet zo eenvoudig in geld zijn uit te drukken, zoals schone lucht of gezondheid. Bovendien is er onder de noemer ‘goede tijden, slechte tijden’ meer aandacht voor de grote macro-economie. Maar de toon van het eerste rapport blijft gehandhaafd. Privatisering wordt overwegend positief besproken. Dat zorgt voor prikkels om kosten te drukken en te innoveren.

Het keynesiaanse conjunctuurmodel en de Grote Depressie van de jaren dertig zijn gedegradeerd van verplichte lesstof tot keuzeonderwerpen. Dat is toch iets van vroeger. Immers: ‘In Nederland is er na de Tweede Wereldoorlog slechts in drie korte perioden sprake geweest van negatieve economische groei: in 1958, 1981/1982 en 2003.’ Met een beetje geluk, zo schrijven de commissieleden ook nog, kan de nieuwe aanpak in 2008 van start gaan.

‘Bij hoeveel vwo-leerlingen denk je dat er thuis

Aan de muur van het klaslokaal van het Vechtstede College in Weesp hangt een Duitstalige kaart van het Middellandse Zee-gebied waarop de reizen van de apostel Paulus zijn uitgetekend. In de aanpalende ruimte vindt een cursus breakdance plaats. Het is culturele middag, legt Loes Broer uit. De docente economie zat in de commissie-Teulings en is bestuurslid van de Vecon, de vereniging van leraren in de economische en maatschappelijke vakken. Nadat zij op Twix en stroopwafels uit de snoepautomaat heeft getrakteerd, informeert ze op de gebiedende toon van een ervaren lerares naar de strekking van het artikel. ‘Waarom schrijf je over waarheid en leugen in de economie? Waarom neem je het vak geschiedenis niet als onderwerp, dat ligt toch veel meer voor de hand?’

Het nieuwe lesprogramma voldoet goed, vindt zij. Het is coherenter, en het sluit beter aan op de interesses van scholieren. Zo wordt aan de hand van een spijkerbroek de werking van vraag en aanbod, prijzen en markten uitgelegd. Er is ook veel aandacht voor experimenten in de klas. Alleen de eindexamens, dat kan nog lastig worden. Het blijkt moeilijk om over, bijvoorbeeld, de eurocrisis open vragen te bedenken die níet aanvechtbaar zijn.

‘De makers van het eindexamen zijn bang voor discussies, voor reuring’, oppert lerarenopleider Peter Voorend, die ook is aangeschoven. ‘Vroeger was dat makkelijker. Je had een keynesiaans modelletje. Vervolgens moesten scholieren een formule invullen. Of ze begrepen wat ze aan het doen waren? Ik betwijfel het. Maar in de nieuwe opzet willen we jongeren leren kijken met een economische bril. Als ze zodra ze van school af zijn nog steeds dingen roepen in de trant van “we moeten stoppen met geld weggeven aan die luie Grieken”, dan hebben wij iets niet goed gedaan. Maar dat inzicht, dat is veel moeilijker te toetsen.’ Broer, gniffelend: ‘Zo mogen ze bij mij helemaal niet praten. Dan krijgen ze een 0! Maar inderdaad: het accent is verplaatst van rekenen naar het begrijpen en verwoorden van economische verbanden. Dat maakt deze nieuwe methode eigenlijk kritischer dan de oude.’

Daar bleek de afgelopen jaren niet iedereen van overtuigd. ‘Het programma was klaar voordat de kredietcrisis losbarstte en sluit daardoor maar moeizaam aan bij de huidige tijdgeest’, schreef economiedocent Ton van Haperen onlangs nog in het Tijdschrift voor het economisch onderwijs. ‘Een vijftienjarige heeft geen idee wat deze begrippen bij elkaar houdt. Hij denkt wel: thuis hebben ze het over die crisis. Pa zijn baan staat op de tocht. Het vak economie heeft hier net zo veel mee te maken als Frans. De klassikaal gelezen examentekst ging over chomage. Werkloosheid. De leraar economie heeft het daar nooit over.’

Die tijdgeest van voor de crisis, daar gooit ook Heertje het op. Begrijp hem niet verkeerd: Heertje juicht de modernisering van het economieprogramma toe. Hij is een groot voorstander van meer aandacht voor speltheorie. Het is ook positief dat scholieren kennismaken met een in de bankencrisis hoogst actueel begrip als moral hazard, het fenomeen dat iemand roekelozer gedrag gaat vertonen zodra hij verzekerd is. Maar dat, om een voorbeeld te noemen, de enige verwijzing naar Keynes een historische opmerking over de Duitse herstelbetalingen na de Eerste Wereldoorlog betreft – dat gaat er bij hem niet in.

Arnoud Boot, hoogleraar corporate finance aan de Universiteit van Amsterdam, ging in 2009 in een opiniestuk nog verder. Hij sprak van een ‘tunnelvisie’ waarbij de hele macro-economie uit beeld was verdwenen, en haalde de bekende Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter aan. Diens ideale economische wetenschap zou ‘dezelfde dienst voor de economische politiek opleveren als de theoretische natuurkunde voor de werktuigbouw’. Dat zou prachtig zijn, aldus Boot, maar de praktijk is een andere: ‘Mij bekruipt het gevoel dat de dominantie van het marktdenken op dit moment, en het gebrek aan ideologische tegenstellingen, een atmosfeer hebben geschapen alsof wij nu plotseling weten wat de “juiste” economie is. Ik ben hier verre van overtuigd. (…) Over vijftig jaar denken we misschien weer heel anders.’

een krant wordt gelezen? Misschien één op de drie’

Als klap op de vuurpijl riep Boot zijn collega’s op de rijdende trein van het nieuwe lesprogramma alsnog te stoppen. Dat leidde tot een felle reactie van de Amsterdamse hoogleraar Jeroen Hinloopen, betrokken bij de invoering van de methode. Hij noemde het ‘verstandig de waan van de dag niet leidend te laten zijn’. Zijn standpunt: ‘Om deze crisis nu te gebruiken als motivatie voor een inhoudelijke aanpassing van het economieprogramma lijkt me te wispelturig.’

‘Actualiteit in de economielessen’, staat er in grote letters op het scherm achter lerarenopleider Jellie Stinstra. Buiten is de straatverlichting aan gegaan. Zo’n twintig jonge, pas afgestudeerde economen zijn even daarvoor het lokaal op de Tilburgse universiteitscampus binnengedruppeld. Nadat Stinstra met haar powerpointpresentatie wat voorbeelden heeft gegeven van economische actualiteiten – cartoons over bonussen, inflatie en werkloosheid, en de bedrijfslogo’s van kpn en América Móvil – moeten de aspirant-leraren zelf een opdracht ontwerpen die aansluit op het nieuws. Meerdere groepjes houden het bij de prijzenoorlog tussen de supermarkten. Nancy en haar buurvrouw maken een reeks vragen over kledingconcerns als Wibra en Prénatal, die recentelijk berispt werden door minister Ploumen wegens de arbeidsomstandigheden bij hun toeleveranciers.

Achter hen zit Tristan. Hij draait zich om naar de bezoekende journalist: ‘Bij hoeveel vwo-leerlingen denk je dat er thuis een krant wordt gelezen? Misschien één op de drie. Echt, het wordt al snel te ingewikkeld. Ze snappen bijvoorbeeld niet hoe een bank functioneert. Ja, bankiers zijn slecht, dat vinden ze allemaal, maar verder?’

Alle hoogdravende discussies onder hoogleraren lijken ineens heel ver weg. Hier, in dit lokaal, lijkt maar één vraag centraal te staan: hoe krijg ik een fractie van al die economische kennis overgebracht op een klas scholieren? ‘Leerlingen met ouders die een eigen bedrijf hebben of zzp’er zijn, die interesseren zich nog wel voor de crisis’, schat Tristan in. ‘Maar zolang het geld elke maand binnenkomt, kan het ze weinig schelen.’ Om over rekenvaardigheden maar te zwijgen. Jeroen, die net een banaan pelt, valt zijn studiegenoot bij: ‘Ik kondigde laatst in de klas waar ik stage loop aan dat de volgende twee hoofdstukken geen formules bevatten. Ze stonden te juichen op de banken!’ Toch is hij het niet helemaal met Tristan eens. Toen hij laatst een populair filmpje toonde over de kredietcrisis ging het er het hele lesuur over. Het kán dus wel.

Dat er een forse kloof gaapt tussen de verhitte debatten onder professoren en de dagelijkse praktijk wordt op een andere manier ook duidelijk op het Vechtstede College in Weesp. Ik toon Loes Broer en Peter Voorend de lesbrief ‘economische modellen’. Met de grauwe, groengrijze voorkant en de praktische gaatjes voor in de multomap lijkt er niets veranderd ten opzichte van twintig jaar geleden. De inhoud is wél ietwat gewijzigd – zij het niet op de manier die de onderwijsvernieuwers voor ogen hadden. Na een hoofdstuk over de malaise in de bouw en het ontstaan van de kredietcrisis (‘De oorzaak ligt in het feit dat Amerikanen op grote schaal hypotheekleningen hebben gekregen, waarvan ze de rente- en aflossingsverplichtingen na enige tijd niet meer kunnen betalen’) volgen vele pagina’s Keynes.

‘Opvallend genoeg behandelen juist mijn jongere collega’s dit keuzeonderwerp graag’, reageert Loes Broer. ‘Zij vinden dat leuk, die keynesiaanse modellen. En op zulke manieren kun je de nieuwe methode mooi aanvullen, mede met het oog op de crisis. Nee, ik vind niet dat we daarmee het nieuwe lesprogramma zitten te repareren. Beschouw het als een boom die vruchten krijgt.’

Tegen aanvullingen op het lesprogramma heeft ook Coen Teulings geen bezwaren, laat de voormalige commissievoorzitter weten in een telefonisch interview vanuit Engeland, waar hij sinds kort in Cambridge is aangesteld. ‘Niemand kan met de huidige crisis claimen dat alles bij het oude is gebleven.’ Maar of die extra lesstof de keynesiaanse modellen van weleer moet behandelen? ‘Om het mechanisme achter de kredietcrisis te begrijpen, heb je volgens mij meer aan de begrippen in ons nieuwe lesprogramma. Ik vraag me ook af wat daar nou echt van blijft hangen, van Keynes. Ik betwijfel of leerlingen dat kunnen begrijpen. Bij natuurkunde gaat het ook over Newton. Niet over Einstein, hoe belangrijk die ook was. Ik blijf ervan overtuigd dat het vooral heel belangrijk is dat leerlingen begrijpen waarom markten efficiënt zijn, én dus ook waarom dat soms niet het geval is.’

De crisis was niettemin ook voor Teulings aanleiding om de literatuur er nog eens op na te slaan. Tot zijn verrassing ontdekte hij dat de economie wel degelijk heel wat te zeggen heeft over financiële crises en zeepbellen. ‘Alleen mijn generatie economen was dat vergeten.’ Het grootste gemis in het lesprogramma is volgens Teulings dan ook het tekort aan aandacht voor economische geschiedenis. ‘Daar zou ik graag wat aan doen.’ Maar of de boel daarom opnieuw in zijn geheel op de schop moet, zoals Boot suggereerde?

Teulings slaakt een zucht. ‘Het nieuwe programma heeft zó ontzettend veel jaren gekost. De bureaucratie die rond zo’n onderwijsvernieuwing zit, daar word je helemaal ziek van. Nee, dan liever een addendum. Of zoiets.’

Beeld 1: Bob Bronshof / HH, 2: Wiebe Kiestra / HH