© Arenda Oomen

De Rijksbouwmeester klinkt aangeslagen. Hij bevindt zich in het hart van de corona-epidemie, vertelt hij. In de lokale krant van zijn dorp Sint-Oedenrode, gelegen in het hart van Brabant, stonden deze week vijf pagina’s rouwadvertenties. ‘Normaal zijn er één of twee advertenties’, zegt Alkemade. ‘Alleen al de afgelopen week zijn er drie goede bekenden overleden.’ Dat doet pijn, het virus is geen abstracte dreiging meer, maar een alledaagse realiteit. Zijn studerende kinderen zijn weer thuis en zijn schoolgaande dochter heeft plotseling haar vwo-diploma gehaald zonder eindexamen te doen. Formeel kan de vlag uit, maar in de praktijk is het een trieste situatie. Er komen geen vriendinnen langs, er zijn geen feestjes, geen leuke tripjes om het einde van zes jaar samenzijn te vieren.

Het was de bedoeling dat we elkaar zouden spreken in het Haarlemse café-restaurant De Dakkas, maar in plaats daarvan doen we het telefonisch. Alkemade doet niet anders deze dagen en sluit niet uit dat videobellen ook na het coronatijdperk een grote rol blijft spelen. ‘Dat hangt af van de duur van deze situatie’, zegt hij. ‘Als het in mei of juni voorbij is, springen we meteen terug in ons oude gedrag.’ Maar als het een of twee jaar duurt, dan zijn we zo gewend aan deze manier van vergaderen en bespreken dat mensen zich gaan afvragen of het nog wel nodig is om altijd fysiek bij elkaar te komen.

In zijn net verschenen essay De toekomst van Nederland schrijft hij dat in de omgang met elke catastrofe ook kansen verscholen liggen. Dat geldt ook nu: ‘Als we echt een deel van ons werk vanuit huis gaan doen, dan zou dat enorme gevolgen kunnen hebben voor onze manier van leven.’ Er zouden minder files zijn, minder uitlaatgassen, mensen zouden makkelijker op een grotere afstand van de stad kunnen wonen waardoor andere delen van het land aantrekkelijker worden als woonplaats. Minder reistijd betekent bovendien meer tijd voor kinderen, ouderen, lezen, wandelen, klusjes in huis of in de tuin, of andere dingen die van waarde zijn maar die in de drukke werkschema’s vaak niet de aandacht krijgen die mensen er wel graag aan zouden willen geven.

Hoewel het natuurgeweld een andere vorm heeft aangenomen dan Alkemade had voorzien, past de coronapandemie in de thematiek die hij aanboort in zijn essay. Hij schrijft over de eeuwige strijd tussen de mens en de natuur en de wijze waarop de natuur altijd terugslaat op het moment dat de mens denkt de strijd te hebben gewonnen. Overstromingen, bosbranden, ziektes – hoewel zeker de westerse mens het liever ontkent, ligt destructie altijd op de loer. ‘Het is van alle tijden dat de natuur af en toe terugslaat’, zegt Alkemade. ‘Het besef van kwetsbaarheid komt op zo’n moment terug.’

De schok die het coronavirus teweegbrengt, zegt veel over de vanzelfsprekendheid waarmee de westerse mens welzijn, veiligheid en gezondheid ervaart. Er is altijd eten, er zijn voldoende medicijnen en zeker in Nederland is voor de meesten daarna genoeg geld over voor vakanties, een comfortabele auto en een mooie flatscreen-tv. In 1850 gaven Nederlanders zeventig procent van hun inkomen uit aan voedsel, in 1970 was dat 25 procent en nu nog maar elf procent. Maar de gestegen welvaart heeft meer gekost dan men zich realiseert. ‘We hebben de keus uit vierhonderd staafmixers, maar teren in op ons maatschappelijk kapitaal’, schrijft Alkemade in zijn essay. ‘Economische ontwikkeling is deels mogelijk gemaakt door wat goed beschouwd vormen van roofbouw zijn.’ Om de welvaart mogelijk te maken, worden de ecosystemen waarvan we afhankelijk zijn ernstig aangetast. De welvaart zelf leidt tot individualisering en het verzwakken van sociale verbanden. Als iedereen alles voor zichzelf heeft, verdwijnt de onderlinge afhankelijkheid en brokkelt de sociale cohesie af. Terwijl dat juist een van de fundamenten is van een werkbare samenleving.

Sinds zijn aanstelling als Rijksbouwmeester vijf jaar geleden laat Alkemade steeds nadrukkelijker van zich horen als criticus van het zakelijke neoliberale denken dat de samenleving al dertig jaar in zijn greep heeft. Hij gebruikt zijn positie om een fundamentele discussie aan te zwengelen over de waarden waardoor we ons laten leiden. Gaat het enkel om geld of is er meer dat van waarde is? Wat moeten we denken van de toenemende segregatie binnen de samenleving tussen groepen die alles voor elkaar krijgen en mensen die steeds minder hebben om zich aan vast te klampen? Wat is de werkelijke waarde van een samenleving waarin de helft van de ouderen zich eenzaam voelt en waar de levensverwachting per regio en zelfs per woonwijk jaren kan verschillen? Welke meetlat gebruik je om welzijn en welvaart te berekenen? En minstens even belangrijk: in hoeverre kun je spreken van economische vooruitgang en toenemende welvaart als je onderweg de aarde, de bron van alles, kaalplukt?

Klimaatverandering, de stijgende zeespiegel, de ongekend hevige bosbranden in Australië, Siberië en de Amazone, lange en intense periodes van droogte op alle continenten, orkanen, overstromingen, het uitsterven van miljoenen diersoorten, het zijn de gevolgen van steeds verder gaande roofbouw door de mens, die op zoek naar snelle winsten en economische groei nergens voor terugdeinst. In De toekomst van Nederland haalt Alkemade vernietigend uit naar beleidsmakers en politici in Den Haag die strooiend met spreadsheets de suggestie wekken dat er maar één weg vooruit is. ‘Alsof het land is overgedragen aan bijziende accountants, die vanuit een rechtlijnig nuttigheidsdenken een totaal vertekend beeld van efficiëntie en kostenbeheersing opbouwen.’ En daarna: ‘Alles wordt onderworpen aan getalsmatig onderbouwde argumentaties die, ook al zijn ze op drijfzand gebouwd, in al hun abstractie al snel een schijn van exactheid bieden.’

Bovendien, schrijft Alkemade, laten de cijfers geen enkele ruimte voor verbeelding. Terwijl juist in de complexe tijd waarin we leven verbeelding noodzakelijk is bij het vinden van een oplossing. Je zou De toekomst van Nederland in essentie een pleidooi voor verbeelding kunnen noemen. Stop met doemdenken, begin weer met dromen. Natuurlijk zijn er veel dingen om zorgen over te hebben en de oplossingen liggen niet voor het oprapen. Maar juist door zijn intelligentie en verbeeldingskracht is de mens in staat om grote gevaren in te zetten als een motor voor noodzakelijke radicale vernieuwing. Het argument dat Nederland te klein is om de problemen op te lossen, veegt Alkemade van tafel. Een klein begin kan grote uitwerkingen hebben. Bovendien: iemand moet het voortouw nemen. Waarom Nederland niet? De stijgende zeespiegel noemt hij als voorbeeld van een dreiging die juist voor ons land kansen biedt: ‘De geschiedenis leert dat Nederland juist in de ingenieuze omgang met de dreiging van het water kan excelleren en er ook mooier en beter van wordt.’

Dat bleek in de nasleep van de watersnoodramp in 1953, de meest recente grote natuurramp die Nederland meemaakte. Grote delen van Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant kwamen onder water te staan en 1836 mensen kwamen om het leven. Nederland reageerde direct met de aanleg van de Deltawerken, een zoveelste hoofdstuk in de strijd tegen het water, het fundament van de nationale identiteit, aldus Alkemade. ‘Nederland een “land” noemen is een teken van hoogmoed’, schrijft hij. Ruim een kwart van het land ligt onder zeeniveau, meer dan de helft is kwetsbaar voor overstromingsrisico’s. ‘In de laaggelegen rivierendelta is de wateropgave dan ook altijd bepalend geweest.’

In de afgelopen jaren is door het hele land een nieuwe ronde van dijkverhogingen en -verzwaringen uitgevoerd, maar op de lange termijn zal het niet genoeg zijn. Het westen van Nederland is een van de vele kustgebieden wereldwijd die worden bedreigt door de stijgende zeespiegel. Nu zijn het nog vooral kleinere tropische eilanden die acuut worden bedreigd, maar in de nabije toekomst zal het gevarengebied snel groter worden. ‘Al in 2050 zullen 150 miljoen mensen wereldwijd onder zeeniveau leven, driehonderd miljoen mensen leven dan in kwetsbare kustzones die minstens één keer per jaar dreigen te overstromen’, schrijft Alkemade. ‘In theorie is het mogelijk dat het westen van het land op de lange termijn onder water komt te staan’, zegt hij door de telefoon.

De cijfers laten geen enkele ruimte voor verbeelding. Stop met doemdenken, begin weer met dromen, schrijft Floris Alkemade

Of dat wél of niet gebeurt is afhankelijk van de mate waarin de mensheid erin slaagt de opwarming van de aarde te beperken. Als iedereen de afspraken van het Klimaatakkoord van Parijs nakomt, dan zal de zeespiegel volgens de meest gebruikte scenario’s stijgen tot een meter aan het einde van deze eeuw. In een minder gunstig scenario kan die stijging zomaar twee meter zijn. Het verhogen van de dijken met een meter in Nederland zou goed te doen zijn, twee meter wordt al een heel ander verhaal. Is dat een groot gevaar? ‘Het kan ook een kans zijn’, zegt Alkemade.

De Rijksbouwmeester is geen man van simplisme of rechttoe-rechtaan-oplossingen. Zowel in zijn essays als in lezingen en gesprekken roept hij vaak meer vragen op dan dat hij antwoorden geeft. Je zou hem meer filosoof en denker kunnen noemen dan bouwer en planner. De inrichting van Nederland, de bouw van huizen en kantoren, de aanleg van wegen en spoorlijnen gaat voor hem veel verder dan de rekenaars vaak doen geloven. Of het gaat om de stijgende zeespiegel, de woningschaarste, de kloof tussen kansarme en kansrijke wijken of de boze boeren: in zijn hoofd hangt alles samen en biedt elk probleem kansen voor een mooie oplossing.

Minitopia is een bouwproject in Den Bosch waar geëxperimenteerd wordt met nieuwe woonvormen. Juni 2019 © Maikel Samuels / HH

Voor de lezer voelt De toekomst van Nederland als een reis langs gevaarlijke kliffen en prachtige vergezichten waarna hij uiteindelijk enigszins verward achterblijft. Gaan we naar de verdoemenis of worden we over dertig jaar wakker in een herboren wereld? Drijft de mens zichzelf de afgrond in of weten we de urgentie te benutten voor het aanbrengen van fundamentele veranderingen waarmee we eeuwen voort kunnen? Het zijn precies de vragen waar de Rijksbouwmeester zijn lezers mee wil confronteren, blijkt tegen het einde van de tekst: ‘Hoe beter je kijkt, hoe duidelijker het wordt dat we een keuze hebben tussen enerzijds een steeds allesomvattender pessimisme of anderzijds een verlangen om de nu gevoelde urgentie als een unieke kans aan te grijpen om een hele keten aan zinvolle verbeteringen door te voeren.’

Alkemade begint het essay met een korte reis langs zijn eigen jonge jaren in het zuiden van Brabant: ‘In mijn jeugd, opgroeiend in een plattelandsdorp, leefde ik met een club vrienden in een ruige parallelle wereld van hutten bouwen, door de bossen zwerven, vechten met anderen.’ Omdat hij steeds meer problemen kreeg met de politie stuurden zijn ouders hem naar een kloosterschool in Vlaanderen. Tegen zijn eigen verwachting in bracht het strakke studieregime van de Orde van de Salvatorianen hem rust en voldoening. Alkemade bestudeerde in de ‘tijdloze uren van geconcentreerde aandacht’ niet alleen de bijbel, maar ook de grote schrijvers en denkers uit de klassieke oudheid, de Verlichting en de twintigste eeuw. Sartre was onderdeel van de godsdienstles, kranten en televisie waren er niet.

Na het klooster volgde een studie bouwkunde in Delft, die de opmaat was naar een jarenlang dienstverband bij het Office for Metropolitan Architecture, het bureau van architect Rem Koolhaas. Alkemade beschrijft hoe hij gegrepen werd door de verbeeldingskracht van Koolhaas, die zeker in zijn beginjaren als architect met zijn ontwerpen vooral verhalen wilde vertellen. ‘Ik maakte mee hoe een verhaal de wereld kan vormen, in plaats van andersom’, schrijft Alkemade.

Het zal geen toeval zijn dat Alkemade en Koolhaas zich juist nu allebei opwerpen als hoeders van het platteland en de periferie. In de periode dat Koolhaas begon met zijn wereldwijde onderzoek naar de kracht van het platteland publiceerde Alkemade zijn essay De emancipatie van de periferie, een vervolg op zijn Brabant-studie uit 2013. Nu Koolhaas wereldwijd aandacht krijgt voor zijn tentoonstelling Countryside: The Future in het Guggenheim in New York pleit Alkemade in De toekomst van Nederland nadrukkelijk voor een herwaardering van het platteland. De Rijksbouwmeester is wars van de obsessie met de Randstad en van de zelfgenoegzaamheid van de moderne stedeling. ‘De combinatie rosé-cappuccino is moordend’, zegt hij. ‘Het is de definitie van de hel.’ Het is een zorgvuldig uitgekiend lifestyleconcept waar men zich zonder enige weerstand door laat verleiden. ‘Trots geboren uit blindheid’, noemt hij het. Net zoals de appartementen en micro-appartementen die met gelikte artist’s impressions worden verkocht als het ultieme woongenot, terwijl het in werkelijkheid kleine kamers zijn voor torenhoge prijzen.

‘Hoe leuk is het om in de Randstad te wonen als je voor hetzelfde geld als een vorst kunt wonen in een prachtig gebied?’ zegt hij. Die vraag wordt steeds interessanter omdat de economische dynamiek buiten de grote steden snel toeneemt. Twee derde van het bbp wordt buiten de Randstad verdiend. ‘Als je kijkt wat er in Eindhoven gebeurt met de hightech-sector of in Helmond met de automotive-industrie’, zegt hij, ‘dat is echt indrukwekkend. Daar zit zoveel innovatie en dynamiek.’ Hij noemt ook Zwolle, dat zich als regionaal zakencentrum razendsnel ontwikkelt. Maar door de obsessie met de Randstad worden deze steden vaak over het hoofd gezien.

Hetzelfde geldt voor de agrarische sector, zegt Alkemade: ‘Nederlandse boeren behoren tot de innovatiefste agrariërs ter wereld.’ Maar bijna niemand doorgrondt wat voor dynamiek daarbij hoort. Door de fixatie op de economische kracht van de Randstad als banenmotor en als stuwende kracht achter de nationale welvaart worden kansen in andere delen van het land veel te weinig benut. Bovendien wordt er veel te weinig gebruik gemaakt van het innovatievermogen en de drang die Alkemade overal in het land voelde om over te stappen naar een duurzamer leefsysteem.

De toekomst van Nederland komt voort uit de eindeloze hoeveelheid gesprekken die hij als Rijksbouwmeester overal in het land voerde met de meest uiteenlopende personen: stadsbewoners, boeren, jongeren, ouderen, progressieven en conservatieven. ‘Het viel me op dat ik aan de hand van die gesprekken een heel ander beeld kreeg van de sfeer in het land dan het beeld dat ik uit de media krijg’, legt hij uit. In plaats van pessimisme en apathie proefde hij bij de mensen die hij sprak een heel sterk verantwoordelijkheidsgevoel om tot oplossingen te komen. Het gevoel van urgentie over de klimaatverandering, het terugdringen van de CO2-uitstoot en de transitie naar een duurzamer leefsysteem is veel groter dan hij had verwacht. ‘Zonder het te beseffen, leven we in een heel revolutionaire tijd’, zegt Alkemade. ‘We zijn bezig met een collectieve zoektocht. Het komt langzaam op gang, maar het gebeurt wel.’

‘In de Middeleeuwen had je gildes, vrouwenhofjes, kloosterordes. Nu is het een gezinswoning of een appartement. Meer smaken zijn er niet’

Als curator van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam nodigde Alkemade in 2018 een aantal ceo’s uit van grote Nederlandse bedrijven. ‘Zij zeiden dat ze veel meer kunnen en willen doen aan de energietransitie en het terugdringen van de CO2-uitstoot dan ze nu deden. Maar ze konden het alleen doen als anderen het ook deden.’ Daar ligt een duidelijke taak voor de overheid, zegt hij: ‘De inventiviteit van de markt is heel groot. Als overheid moet je dat zien aan te spreken. Dit is niet het moment als overheid om je terug te trekken, maar juist om naar voren te stappen en de weg te wijzen.’

In dezelfde context noemt Alkemade de boeren, waarvan mede door het agressieve optreden van de conservatieve en radicale Farmers Defence Force een beeld bestaat dat volgens Alkemade niet past bij de veranderingsgezinde sector. ‘Volkomen idioten’, noemt hij de Farmers Defence Force. Maar hij begrijpt waar het gedrag vandaan komt: ‘Het is pure wanhoop. Boeren zien hun verdienmodel verdwijnen terwijl ze met torenhoge leningen in de klem zitten bij de banken.’ Door aangescherpte regelgeving en nieuwe maatregelen staat het water veel boeren aan de lippen. De populariteit van de kiloknallers in de supermarkt maakt het niet makkelijker. Nog altijd betalen veel mensen het liefst bodemprijzen, ook voor vlees. In tegenstelling tot het beeld dat van de boeren bestaat, is het overgrote deel bereid tot ingrijpende veranderingen, merkte Alkemade: ‘Maar dan moeten we ze wel een ander verdienmodel bieden. Een model dat geen spoor van verwoesting achterlaat.’

Waar het de woningbouwopgave betreft oppert hij zelf houtbouw als mogelijk alternatief. Als het op de juiste manier wordt gedaan, is het volledig circulair. Bovendien kan hout een belangrijke rol spelen bij het oplossen van andere problemen die zich aandienen. Niet alleen in de grote steden zijn veel nieuwe woningen nodig, maar door de toenemende vergrijzing is het zeer de vraag of die woningen over dertig jaar nog wel op al die locaties nodig zijn. Nu komen er jaarlijks 65.000 woningen beschikbaar doordat mensen komen te overlijden, dat aantal zal na 2030 oplopen tot 90.000 per jaar. Die cijfers werpen een ander licht op de miljoen woningen die volgens het Economisch Instituut voor de Bouw moeten worden gebouwd. Er is een reële kans dat er over enkele decennia geen sprake meer is van schaarste maar in veel gebieden juist van een overschot aan woningen.

Nu al heeft een kwart van de Nederlandse gemeenten te maken met krimp en dat aantal lijkt snel toe te nemen. Het wordt deels veroorzaakt door een selectieve trek naar de stad, maar ook door het simpele feit dat het aantal geboorten al tientallen jaren afneemt, terwijl het sterftecijfer toeneemt. Op dit moment is 27 procent van de huishoudens een 65+-huishouden. Dat de Nederlandse bevolking groeit, is voor een groot deel het gevolg van immigratie. Vanuit heel Europa trekken zowel laag- als hoogopgeleide arbeidsmigranten naar Nederland en vanuit landen als de Verenigde Staten, India en China komen veel studenten en hoogopgeleide kenniswerkers. Zonder hen zou de Nederlandse bevolking nauwelijks groeien. Ook in de grote steden zou de bevolking krimpen zonder de aanwas van migranten. Amsterdam, dat volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek op weg is naar een miljoen inwoners in 2034, heeft een negatief binnenlands migratiesaldo. Dat betekent dat er jaarlijks meer Nederlanders vertrekken dan er bij komen. De groei van de stad komt vooral door de enorme aantrekkingskracht op studenten en kenniswerkers uit de hele wereld.

De schaarste aan woningen wordt bovendien grotendeels veroorzaakt door de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens, jong en oud. In bijna veertig procent van de Nederlandse woningen woont slechts één persoon. In Amsterdam is dat meer dan vijftig procent. Volgens Alkemade is het reden om voorzichtig te zijn met het bijbouwen van almaar meer van steeds dezelfde woningtypes en om zeker niet te kiezen voor de bouw van woningen in het groen. ‘Je zou een tijdelijke laag van houten woningen aan de stad kunnen toevoegen’, zegt hij. Vooral de eentonige buitenwijken aan de randen van de stad bieden volop ruimte voor prachtige transformaties en om bij te bouwen. In De toekomst van Nederland fantaseert hij over de positieve effecten die nieuwe woongemeenschappen kunnen hebben op ‘desolate buitenwijken’ die vaak worstelen met veel sociaal-economische problemen.

Idealiter ziet hij dit gebeuren in combinatie met het verduurzamen van de bestaande woningen en een grootschalige woningruil. ‘Een grote groep ouderen die nu alleen in een gezinswoning woont, zou graag kleiner gaan wonen’, aldus Alkemade. Maar ze weten niet hoe ze het voor elkaar moeten krijgen. Tegelijkertijd zijn er veel jonge gezinnen die klein wonen en die naarstig op zoek zijn naar een gezinswoning. De komende jaren zullen alle bestaande 7,8 miljoen woningen flinke renovaties ondergaan als ze van het gas worden afgekoppeld en worden klaargemaakt voor een andere energiehuishouding. ‘Veel mensen zullen dan tijdelijk moeten verhuizen’, weet Alkemade. ‘Dat moment kun je aangrijpen voor een woningruil.’

Hij spreekt over ruimte voor experiment, nieuwe woonvormen, woongemeenschappen voor studenten of expats maar ook hofjes voor ouderen die niet altijd alleen willen zijn. Met de prijsvraag Who Cares? riep Alkemade ontwerpers in 2017 op om met ideeën te komen voor concepten waarin wonen en zorg een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van slechte wijken. Meerdere inzendingen kozen voor een hofje, waarin mensen weliswaar autonoom wonen maar wel onderdeel zijn van een gemeenschap waar altijd een luisterend oor is of een schouder om op te leunen.

‘Eenzaamheid is echt een heel groot probleem’, zegt Alkemade. ‘In sommige wijken voelt één op de vijf volwassenen zich ernstig vereenzaamd en het komt in alle leeftijdsgroepen voor. Dat is een gigantisch aantal.’ Een hofje kan voor een deel van deze mensen uitkomst bieden. Met het Knarrenhof in Zwolle als inspirerend voorbeeld, waar vijftigplussers zelfstandig wonen en samen oud kunnen worden.

De hofjes zijn een welkome uitbreiding van het schaarse aanbod van woonopties, zegt Alkemade. ‘Ik heb vaak het idee dat er in de Middeleeuwen meer keuze in vormen van samenwonen was. Toen had je gildes, vrouwenhofjes, kloosterordes, kasteelgemeenschappen. Nu is het een gezinswoning of een appartement. Meer smaken zijn er niet.’ Terwijl er ook voor jongere mensen die niet alleen willen wonen zoveel meer mogelijkheden zijn.

Het gebrek aan keuzemogelijkheden leidt ook tot een gebrekkige discussie over woningbouw. Enerzijds zijn er de voorstanders van dichtbebouwde grote steden, die pleiten voor de bouw van steeds meer woontorens en grootschalige appartementencomplexen. Anderzijds zijn er de antistedelingen die stellen dat de mens uiteindelijk niets liever wil dan een huis met een tuin en een auto voor de deur. De eerste opvatting wordt uitgedragen door hoogleraar grootstedelijke vraagstukken Zef Hemel van de Universiteit van Amsterdam, de tweede door projectontwikkelaar en emeritus hoogleraar gebiedsontwikkeling Friso de Zeeuw.

‘Tijdens de vorige crisis zag je dat er ruimte ontstond voor meer experimentele manieren van bouwen’, zegt Alkemade. Omdat de grote bouwbedrijven en ontwikkelaars geen mogelijkheden meer zagen, werden gemeenten gedwongen om in zee te gaan met kleinere initiatieven. Zelfbouwers, particuliere collectieven en kleine coöperaties kregen de mogelijkheid om zelf aan de slag te gaan met nieuwe woonvormen. Maar na de crisis schoot iedereen weer terug in de oude groef. Alkemade: ‘We denderen weer door alsof er niets aan de hand is.’ Met als gevaar dat de komende jaren ook weer vele hectaren open landschap worden opgeofferd voor de bouw van nieuwe woningen.

Terwijl in zijn ogen juist het tegenovergestelde zou moeten gebeuren: koppel de woningbouwopgave allereerst aan een sociale verduurzaming van bestaande woonwijken, dan geef je ook ruimte aan het landschap om te herstellen. De veerkracht van de natuur is bijzonder groot, benadrukt de Rijksbouwmeester. De snelheid waarmee de natuur terrein wint als ze de mogelijkheid krijgt, is groot, zo blijkt ook nu de mens zich door het coronavirus terugtrekt in huis. Op het uitgestorven vliegveld van Barcelona lopen ganzenkuikens rond, in een dorpje in Wales staan de bergschapen weer in de tuinen en in Venetië is het water zo helder dat er voor het eerst in jaren weer vissen te zien zijn. Dat de luchtkwaliteit in Nederland sinds de jaren zeventig spectaculair is verbeterd en de Waddenzee van een giftige waterplas is veranderd in een zeldzaam rijk ecosysteem van planten en dieren geeft aan dat er wel degelijk hoop is. Maar om de juiste weg te vinden, moeten we weer durven geloven in ons eigen vermogen om de toekomst vorm te geven. De kunst van richting te veranderen.