Het proza van Gerbrand Bakker heeft een grote onmiddellijkheid. Ik ken denk ik geen andere Nederlandse schrijver die zozeer in het voorbijgaan tegen je aan lijkt te praten, terwijl wat en hoe hij het zegt op geen enkele manier babbelig is. Het is niet alleen kraakhelder Nederlands wat hij schrijft, het is in zijn ‘gewoonheid’ ook tamelijk idiosyncratisch. Bakker’s zinnen herken ik uit duizenden, en toch zijn het zinnen als – ik sla Jasper en zijn knecht op een willekeurige bladzijde open – ‘Van de week viel me op dat hij nauwelijks ingesleten gewoontes heeft. Zo blijft hij zijn favoriete ligplek wijzigen. Nu eens doet hij dit, dan weer dat.’ Vooral dat laatste zinnetje doet ‘t ‘m. Bakker is op geen enkele manier bang om triviaal te zijn. Het gáát hem er juist om om de trivialiteiten hun plek onder de zon te geven, niet om ze te laten glanzen of zoiets zoets, maar om – tja, het is niet anders – het leven uit te kleden, terug te brengen tot de bare facts, zoiets.
Ik ben een groot liefhebber van het werk van Bakker, vooral van De omweg, een indrukwekkend verstild boek over iemand die zich terugtrekt uit de wereld, en waarin de poëzie van Emily Dickinson een rol speelt. Dat terugtrekken uit de wereld heeft de schrijver zelf ook in zekere zin gedaan door zich te vestigen in Duitsland, in de Eifel. Hoe hij dat land temt, een nieuwe woning om zich heen dresseert, buren annexeert, en de nieuwe thuishaven completeert met een huisdier, hond Jasper, vormt een van de bouwlagen van Jasper en zijn knecht.
Natúúrlijk dacht ik, toen ik hoorde dat Bakker een Privé-Domeindeel mocht maken – want ja, bestaat er groter eer voor een niet-dode Nederlandse schrijver - , natúúrlijk, hij past hierin, hij trekt dat autobiografische proza aan zoals hij zijn trainingsjack aantrekt, het maakt hem scherp, alert, hij kan hier ‘alles’ in kwijt, zijn gewroet in de aarde, zijn getob en geklaag, zijn zintuiglijkheid, zijn behaagzucht, zijn opmerkzaamheid en liefheid. Zijn somberte. En inderdaad: het staat er allemaal in.
Ik heb dit boek opgegeten, eigenlijk al toen ik het losbladig op de deurmat vond in de vorm van een drukproef. Ik ging ermee zitten met het pak papier en een paar uur later had ik het gelezen. De belofte van zo’n Privé Domein-deel is die van intimiteit, openbaring, iets te weten komen van iemand naar wie je nieuwsgierig bent, en die belofte wordt met Jasper en zijn knecht ingelost. Buiten dat word je getrakteerd op dat heerlijke onmiddellijke idiosyncratische proza, bijna 400 bladzijden lang.
Een van de terugkerende thema’s is de worsteling met het schrijverschap, het succes en de bijverschijnselen daarvan, zoals de vele optredens in den lande. Bakker is professioneel genoeg om het publiek te geven waarvoor ze komen, een praatgrage schrijver, maar keert uitgeput en vervuld van zelfhaat huiswaarts. Hij is gevoelig voor applaus noch lof, iets wat moeilijk voorstelbaar is voor minder populaire schrijvers. Eigenlijk triggert het in hem alleen maar de vraag: hoe heb ik dat ooit kunnen schrijven? Kán ik ooit weer zoiets schrijven? Essentieel is dat hij zijn boeken ‘voor zichzelf’ heeft geschreven. Zoals hij hier schrijft: ‘In een poging begrip te krijgen voor de wereld om me heen, en mijn eigen plaats daarin.’ Dus eigenlijk hoéft hij niet zoveel van zijn lezers. Tegelijkertijd is hij hypergevoelig voor iedere reactie, en heeft hij bijvoorbeeld grote moeite met het fenomeen boekhandelaar. Het ene moment is hij de lieveling, het volgende moment wordt hij net zo makkelijk ingeruild voor een ander. ‘Boekhandelaren zijn kruideniers. Niks mis met kruideniers, maar laat ze zonder commentaar hun kruidenierswaren verkopen.’
Angst en depressie spelen een grote rol in Bakker’s leven, en dus ook in dit boek. Hij weet zijn somberte, en paniek, heel nabij te maken. Hoe hij vaak uit alle macht bezig is ‘gewoon’ te doen, een gesprek te voeren, terwijl hij in feite aan het overleven is, zijn hoofd er kost wat kost probeert bij te houden. Opeens is hij uitgeput. ‘Van een heel lang leven vechten tegen iets. ‘Iets.’ Geen idee wat.’ Werken, met name vertalen, sleept hem door een zwarte periode heen. En dan is er zijn broer, zijn oudste broer, die nooit kan ophouden met praten, en die hem vroeger vernederde, al was het maar met één woord. Toch gaat hij met die broer op stap, naar Noord-Italië, in de week dat hij eigenlijk voor zijn werk met het Letterenfonds in China had moeten zitten en wat hij op het laatst uit pure angst heeft afgezegd. Die week levert iets gek ontroerends op, iets wat alleen maar met familie mogelijk is. Zo’n broer die maar blijft praten, en keiharde winden laat, ook dat, en hem dan toch zonder dat hij dat zelf door heeft, er helemaal door heen sleept. Al was het maar omdat hij hem nooit aan het pijnlijke feit van het afgezegde reisje herinnert.
Indringend ook beschrijft Bakker zijn omgang met de literaire kritiek, en het moeten incasseren van negatieve recensies. Hoe je je gaat schamen voor je eigen boek, en erna medelijden mee krijgt. Bakker’s geluk is dat zijn boeken meer levens beschoren zijn, en (ook) in het buitenland alom lovend worden besproken. Over dat geluk, en de band met zijn vaste Engelse vertaler, wordt inzichtelijk en smakelijk geschreven, net als over de ongelovige reacties van zijn omgeving. Ik hóór hem praten, altijd een beetje verontwaardigd.
‘De onnauwkeurigheid, de clichés, de onmacht van woorden om gevoelens te vangen. “Maar waarom ben je dan zo somber? Alles loopt toch zo lekker, je hebt succes, je hebt geld.” Somber? Ik ben helemaal niet somber! Ik ben kwaad, razend soms, ik ben niets, ik probeer niets te zijn, ik knip urenlang onkruid met een grasschaar, ik ben alleen, ik ben een twee-glazen-witte-wijn-drinker.’
En dan is er natuurlijk ook nog de hond, de schat, het monster. Met hond Jasper heeft hij een zorgenkind in huis gehaald, een niet te beheersen factor, iets dat even hard gedisciplineerd moet worden als gekoesterd. Het lijkt zijn schrijversziel wel.