Ik denk iets vervelends over die tekst, een gedachte die uit dezelfde materialen is opgetrokken als het hele gebeuren rond 14 februari. Even vals. En dan is de film er dus. Alsof er vanuit de bovenkant van mijn hoofd een scherm naar beneden zakt, aan onzichtbare touwtjes. Ik zie de autorit door het donker, de vrijwel verlaten weg. De gloed van benzinestations, fabrieken in de verte. En de manier waarop het licht van de lantaarns valt – in gele, rode en oranje blokken op zijn gezicht en handen. Die mond, die kaaklijn. Hoe ik moest blijven kijken. Hoe ik koortsachtig dacht: ‘Laat me dit houden, alleen dit, alleen dit.’ De sensatie van de wereld weg te rijden en alles mooier dan voorheen, alles glanzend nieuw. En de blikken die hij soms opzij wierp, vaker misschien dan veilig was (maar we waren volstrekt onsterfelijk, natuurlijk). Alleen het geluid ontbreekt. Ik weet dat we hebben gepraat maar de woorden zijn verdwenen, alsof iemand vergeten is de geluidsopname onder de film te monteren. We liepen over het strand. Maan en sterren dreven in plassen zeewater. We waren oud genoeg om te weten dat het kapot ging. Jong genoeg om te denken dat het omkeerbaar was. Op een dag. Als we maar zouden onthouden wie we samen waren geweest. (En dat we toch altijd. Dat we altijd.) ‘Kan ik u helpen?’ De boekverkoopster vraagt het met medelijden en kijkt naar de lelijke berenkaart die ik nog in handen heb. Ik schud vlug mijn hoofd, zet het ding in een rek tussen ‘Met jou is er altijd zonneschijn’ en ‘Jij bent mijn liefste Valentijn!’ Ach, denk ik. Die autorit heb ik behouden. En al die strikt persoonlijke, doelgerichte liefde die met geen cynisme en tijd te bestrijden valt. Die ook. Hardnekkig spul, keurig op voorraad blijvend, buiten beeld.

Voor altijd van mij.