Wachten op een ramp die zich nog niet heeft voltrokken. Of geleidelijk aan beginnen te begrijpen dat rampen zich ook tergend langzaam kunnen voltrekken. Dat je er midden in kunt zitten. Onheil dat er is en toch blijft naderen. Het is een gevoel dat we herkennen. Dit is hoe we het afgelopen jaar ook de klimaatcrisis ervoeren, maar dan intenser.

Natuurlijk blijven we gewoon grapjes maken. Zoals altijd slechte (‘in Rusland mogen ze nog maar met zijn drieën in de auto. Virussen is te veel’), voor de hand liggende (over het bordspel ‘Coronisten van Wuhan’), en flauwe (‘een vriend uit Duitsland vertelde dat iedereen daar vlees en zuivelproducten hamstert. Het is een Wurst-Käse-scenario’). Het fijnst zijn de absurde: ‘Corona Virus isn’t real, the government just wants everyone inside for two weeks so they can change the batteries in the birds.’

Het is de grap die nergens op slaat die raakt aan dat waarmee we worstelen. Het is de realiteit zelf die ons vooralsnog onwerkelijk toeschijnt.

We ontmoeten elkaar meer dan ooit via onze schermen en maken en delen daar meer dan ooit eindeloze hoeveelheden grapjes. De ene WhatsApp-groep leunt op doorgestuurde memes en filmpjes, de ander zoekt zijn heil in een eindeloos heen en weer riffen totdat de grap is uitgeput of er iemand over een onzichtbare schreef is gegaan.

Giselinde Kuipers, als socioloog verbonden aan de KU Leuven, verzocht mensen haar voorbeelden van coronahumor toe te sturen. Net als met het virus zelf ging het vervolgens snel: binnen een paar dagen kreeg ze honderden reacties. Aan de telefoon vertelt ze dat ze, samen met haar collega Mark Boukes, het onderzoek nu uitbreidt, ook naar andere landen. Het eerste wat haar opviel waren de nieuwe thema’s die ontstonden. ‘Het begon met grappen over Chinezen, daarna ging het over handen wassen en nu over hamsteren. Al begint dat ook alweer weg te zakken.’

Zie het als een soort lopend commentaar, niet alleen op de gemoedstoestand. ‘Mensen zijn vaak geneigd te denken dat humor in zulke tijden een manier van omgaan met pijn en verdriet is’, zegt Kuipers, ‘maar in feite gaat het in de praktijk meestal om een vorm van metahumor over media.’ Daar wordt bericht over heftige, emotionele zaken die toch ook ver van je af staan. En die berichtgeving is bovendien ingeklemd tussen andere onderwerpen en reclames. ‘Het gaat om die botsing van emotionele ladingen. Mensen maken die grappen in een context waarin heel erge dingen voortdurend worden afgewisseld met volstrekt triviale.’

‘Naarmate het zwaarder wordt, wordt de humor zwartgalliger en bitterder’

‘Naarmate het zwaarder wordt, wordt de humor zwartgalliger en bitterder’, zegt Kuipers. ‘Onder de mensen die ergens bovenop zitten kunnen grappen de werkelijkheid kleiner maken, het gevoel eruit halen. Maar verreweg de meeste rampenhumor is iets anders, iets dat vooral inzicht biedt in onze mediacultuur.’

De grappen zijn vooralsnog een weerspiegeling van hoe de werkelijkheid tot ons komt, niet per se van die werkelijkheid zelf. Maar langzaam maar zeker komen ook wij erbovenop te zitten, en wie er zelf vatbaar voor is, herkent de neurotische ondertoon die begint door te klinken.

Getuige zijn van een historisch moment is beseffen dat, hoe zijdelings ook, het eigen leven geraakt wordt door de geschiedenis: als nooit eerder doorhebben hoe jouw wereld en de grote wereld een en dezelfde zijn. Omdat je naar de Muur bent getrokken om hem neer te halen, omdat je ooit boven op die wolkenkrabber werd overweldigd door het uitzicht en je je afvroeg hoelang een val naar beneden zou duren, omdat je iemand kende die in dat vliegtuig zat.

Het gevoel van bevreemding die zulke gebeurtenissen oproepen hangt, net als in het geval van crises van een meer persoonlijke aard, ook samen met het onwerkelijke idee dat het gewone leven elders doorgang vindt, zelfs nadat alle zekerheden lijken te zijn weggevallen. Dit is het punt waarop de pandemie zich onderscheidt. Wat is aangetast zijn niet alleen de grote zekerheden, het is voor alles die meest alledaagse ervaring. Wat piepend en krakend tot stilstand komt, is het sociale leven en de algemene bedrijvigheid van de mens – de supermarkt is weliswaar nog open, het café bestaat niet meer – en het is niet alleen het nieuws op het scherm dat ons angst aanjaagt, maar het bezoek dat wij of onze ouders brengen aan de bakker.

Op tv en in de krant horen en lezen we hoe ons tussen alle gitzwarte scenario’s door moed wordt ingesproken: de mens is het dier dat onder de zwaarste omstandigheden zijn grootste hart toont. Het is een dunne lijn die hoopvolle humanisten scheidt van profeten die in elke onvoorstelbare afslag die de werkelijkheid neemt hun eigen gelijk bevestigd zien en die voordat het leed is geleden de loutering reeds vieren.

Hoewel ook ik mijn hoop heb gevestigd op de onderzoekers die over de hele wereld naar een vaccin speuren, zoek ik houvast bij wetenschappers die in de marge van deze geschiedenis opereren. De mensen die onderzoek doen naar grappen of die terwijl het gebeurt proberen te begrijpen hoe ons wereldbeeld kantelt. ‘Een van de weinige positieve effecten van deze crisis’, twitterde promovendus Anton Jäger, ‘is dat het het cognitieve onderscheid tussen natuur en maatschappij volledig verbrijzelt. Het virus kan alleen bewegen zoals het dat doet, omdat wij onze omgeving zo hebben geordend. Natuur is onze organisatie van de natuur.’ Het is wachten op de verlossing van een vaccin, maar tot die tijd biedt elk klein inzicht in de chaos verlichting, elk geworpen licht houvast.