In 1601 schreef Shakespeare de tragedie Hamlet, waarbij hij zich liet inspireren, zoals u allemaal weet, door een oud verhaal dat onder anderen verteld was door Saxo Grammaticus. Dat oude verhaal ging als volgt. De afgunstige schurk Feng, die bij Shakespeare Claudius heet, vermoordt zijn broer, de koning, en huwt diens vrouw. Iedereen staat er met de neus bovenop, iedereen keurt de moord goed: Feng is een machtig man. Het enige probleem voor Feng is de jonge zoon Amleth die uiteraard de moord op zijn vader moet wreken. Oom Feng zou er dus goed aan doen dit kleine kind te doden, maar Amleth wendt een krankzinnigheid voor en overtuigt zo zijn oom ervan dat hij geen enkele bedreiging vormt. Besmeurd met modder zit hij bij het vuur kleine haakjes uit stokjes te snijden. Dat houdt hij jaren vol. Als het moment daar is, weet Amleth koning-oom Feng en diens slapende gevolg met een net te vangen, zet dat net vast met die haakjes, doodt Feng met het zwaard en steekt de zaal met de hele hofhouding in brand. Verbaasd prijst iedereen de jonge Amleth omdat hij zijn plan zo lang geheim wist te houden. De voorgewende krankzinnigheid redt zijn leven en is deel van een slim plan om zich te wreken.
Bij Shakespeare gaat het allemaal heel anders. De moord op de oude koning wordt in het geniep uitgevoerd; iedereen denkt dat de oude koning door een ongeval om het leven is gekomen. Claudius is ervan verzekerd dat Hamlet van niets weet. Als Hamlet van de geest van zijn vader te horen krijgt hoe alles werkelijk gegaan is, zou hij zo de slaapkamer van Claudius in kunnen lopen en zijn vader kunnen wreken. Einde stuk. Hamlet doet iets anders: hij wendt krankzinnigheid voor. Maar waarom? Hij hoeft Claudius echt geen zand in de ogen te strooien. Integendeel: juist nu gaat Claudius het vreemde gedrag van Hamlet goed in de gaten houden. Polonius wordt geraadpleegd, het gedrag wordt met de koningin besproken, Rosencrantz en Guildenstern moeten spioneren. De krankzinnigheid van Hamlet is nu zonder logica; zijn zelfmoordplannen en zijn twijfels worden, juist door hun onverklaarbaarheid, het centrale deel van het stuk.
Stephen Greenblatt, die op overtuigende wijze aantoont dat deze techniek, het wegsnijden van de logische verklaringen, een nieuwe fase van Shakespeares schrijverschap inluidt, formuleert aldus: ‘Het principe van de werkwijze van Shakespeare vooral na 1600 was niet het in elkaar zetten van een raadseltje dat moest worden opgelost, maar de creatie van een strategische ondoorgrondelijkheid. Deze ondoorgrondelijkheid maakte een enorme energie vrij, die deels was geblokkeerd of ingedamd door een vertrouwde, geruststellende uitleg.’
Ik heb het idee dat we hiermee dicht in de buurt komen van wat ik zelf onder literatuur wil verstaan. Ik wil u vragen even die strategische ondoorgrondelijkheid en die geruststellende uitleg in het achterhoofd te houden.
Wanneer ik in het lezingencircuit over mijn eigen romans spreek, komt vroeg of laat de vraag hoe ‘werkelijk’ mijn boeken zijn. Ik antwoord dat ik als schrijver de werkelijke wereld deformeer met de bedoeling een literaire wereld, een beschreven wereld te scheppen. En met enige show vervolg ik dan: wat is nu het verschil? Die literaire wereld komt met onze werkelijke wereld meestal huiveringwekkend sterk overeen, maar de literaire wereld laat tegelijk een vermoeden groeien dat zich iets raadselachtigs, iets wonderlijks schuilhoudt en dat dat raadselachtige ieder moment te voorschijn kan komen. In het werkelijke leven gebruiken wij de geruststellende uitleg, de vertrouwde verklaring. Wij masseren de raadsels weg en daarmee ook de toegangswegen naar de vermoedelijke kern van het leven. In de literaire wereld ligt dat raadselachtige voelbaar onder de oppervlakte, juist, zoals Shakespeare ons geleerd heeft, als daar de logische verklaring weggesneden is, als daar sprake is van een strategische ondoorgrondelijkheid, als daar de weg vrijgemaakt is voor een enorme energie.
Mij is een prijs gegeven voor mijn poëzie. Het geeft dus geen pas te praten over proza, alhoewel ik tussen die twee steeds moeilijker onderscheid kan maken. Het zijn twee dochters. Het proza is de populaire dochter die in vrolijke, betoverende jurken naar de bals gaat en de poëzie is de onooglijke dochter die achterblijft bij de asla met een schotel linzen waar de steentjes ritmisch uit verwijderd moeten worden. Maar het is mogelijk dat de laatste dochter op een mooie nacht eveneens naar het bal rijdt en daar met glazen muiltjes en een doorzichtige zilveren jurk tot twaalf uur danst en in de aandacht staat en iedereen, inclusief de andere dochter, onbelangrijk maakt.
Wat wil ik eigenlijk met die poëzie?
Ik kom nog een keer terug bij Shakespeare. De overtreffende periode van na 1600 moet te maken hebben met gebeurtenissen uit zijn persoonlijke leven. In de tijd van Hamlet stierven zijn zoontje en zijn vader; latere stukken, van King Lear tot De storm, hebben te maken met de stormachtige relatie tot zijn geliefde dochter Susanna. Ik vertel het kort door de bocht, maar trek hier deze les uit: vermom de persoonlijke aanleiding, maar begin nooit aan een roman of een gedicht zonder die persoonlijke ontsteker. Soms is die ontsteker een lange trage lont en dan leidt het tot een roman, soms is het een slaghoedje en dan knalt er een gedicht uit.
Niemand heeft bij mijn weten in de laatste decennia van de twintigste eeuw de poëzie tegenover het proza feller en explicieter verdedigd dan Joseph Brodsky. Taal. Daar gaat het om; taal onderscheidt ons van de rest van het dierenrijk. Brodsky concludeert dat het doel van de evolutie niet the survival of the fittest is (dan moeten we genoegen nemen met Arnold Schwarzenegger), maar dat het doel van de evolutie schoonheid is.
Wat wil ik met mijn poëzie? Als ik met mijn proza een literaire wereld wil maken die huiveringwekkend lijkt op de werkelijke wereld maar waar het vermoeden groeit dat er een wonder, een raadsel in schuilgaat, dan wil ik met mijn poëzie een literaire wereld maken die huiveringwekkend lijkt op de werkelijke wereld maar waar het vermoeden groeit dat er iets van de schoonheid in schuilgaat. Die schoonheid heeft haar gezicht verbrand. Oké. Ik weet ook niet hoe die er nu uitziet, maar ik weet wel dat die schoonheid naar mijn vaste overtuiging een wezenlijk onderdeel van dit leven en de wereld is. Als het oorlogsslachtoffer bij deze wereld hoort, en de kindsoldaat, en de stenen gooiende Palestijn die nooit enige opleiding heeft kunnen volgen, en als de concentratiekampen van Bush er ook bij horen, dan ook de schoonheid. Beide elementen, schoonheid en oorlog, vormen samen de werkelijkheid. Met die tegenpolen hebben we te maken, of we willen of niet. Het is dus geen kwestie van de oorlog mooi onder woorden brengen, maar een kwestie van de oorlog en de schoonheid, naast elkaar. Wonderlijk, maar zo is het leven. Die duistere schoonheid heeft te maken met beeld, klank, mysterie, samenklontering van gevoelens en begrippen.
Hoe je geliefde te herkennen heb ik geschreven in de tijd dat ik herstelde van een aantal zware hartaanvallen, die mij een langdurige coma, een plezierige zwevende tijd daarna, een bijna jankend geluk dat ik nog leefde en een diepe beleving van liefde en vriendschappen bezorgde. Het leek of in die tijd de poëtische kernen vanzelf aankwamen. In de ochtenduren borrelden ze op en ik hoefde ze alleen nog maar op het behang te schrijven. Zo, liggend in bed en langzaam genezend, bedacht ik steeds meer woorden, woordgroepen en zinnen. Ik probeerde variatie aan te brengen en bedacht zo veel mogelijk stemmen. Harde stemmen. De stem van een slapeloze tot zijn geweten, wat misschien hetzelfde was als een gewetenloze tot zijn slaap, de stem van een hoornaar, de stem van een muizenkeizer, de stem van een fascist. Maar ook borrelden er zinnen op, die allemaal, maar op zo verschillend mogelijke manieren te maken hadden met het begrip geliefde.
En wat ik in die tijd bedacht, was dat er momenten in je leven waren van jeugd en van kracht, waarin je boven jezelf uitgroeit, waarin je de mooiste verhalen vertelt en de grootste liefde uitdraagt, waarin het lijkt of er een god in je ziel huist. Het zijn de momenten waarop je een ander probeert te versieren. Zo zeggen wij dat. En dat er momenten zijn waarop het allemaal wat vervaagt, dat je slap bent, dat je in een sleur raakt. En ik begreep dat wij altijd moeten vechten om terug te keren naar dat goddelijke moment, dat we ons hele leven onze geliefde moeten herkennen en versieren. Misschien was ik toen met al mijn zwakte, en u merkt hoe shakespeareaans persoonlijk ik inmiddels ben geworden, het dichtst bij die raadselachtige schoonheid die het einddoel van de evolutie kan zijn. Zonder de schoonheid blijft alleen de oorlog over. Blijven alleen de apocalyptische ruiters over.
Met de diepst gemeende gevoelens dank ik hier iedereen die deze aandacht voor de poëzie mogelijk maakte. Ik bedank de organisatie van de VSB Prijs die het mogelijk maakte dat een jury de kwaliteiten in mijn poëzie herkende. Ik bedank mijn uitgeverij Querido die het telkens aandurft de poëzie in fraaie boeken uit te brengen. Ik wil graag eindigen met een welgemeend advies.
Hoe onze vrouw te verleiden?
Een belofte. Dat haar nooit uitgesproken wens
een nacht lang in vervulling gaat. Belofte
dat zij tijdens het vrijen de inwendige kleuren
zal bereiken. Belofte dat zij achteraf
de talen zal spreken, de sterren kan tellen,
de horizon kan verplaatsen, de tijd kan verbuigen.
Om te beginnen zul je haar moeten verbazen.
Je legt je hand precies op de plek
waar zij het contact wil; je kunt de getallen
die zij in haar leven wil verbergen, raden;
je hebt de avonturen die zij vroeger beleefde
allemaal gelezen; haar fruit kun je
van een afstand aan de geur herkennen;
je bent in staat te balanceren, over het water
te lopen, in het lichaam van een ander te vloeien.
Je zult aan ons gelijk moeten zijn,
de vertrouwde gestalte van onszelf moeten aannemen.
Maar dan zonder de achteloos verborgen scheur
in de bekleding, zonder het mechaniek dat om ons hart
te beschermen bij ons is ingeplant, zonder
de zichtbare en slecht aansluitende naad
waardoor iedereen ziet dat het oor aangelijmd is,
voorzien is van een geluidenvervormer, of
te knarsig is en vol gele traan uit een poetsblik.
En met de moed van een berggeit,
_met de geur van een zomerse weide.