
Op Tanna, deel van de eilandrepubliek Vanuatu, werd gezegd dat in de krater van de actieve vulkaan, de Yasur, de god Kalbaben ronddwaalde. Kalbaben zou meerdere zonen hebben, die op een dag zouden terugkeren naar het eiland en rijkdom en moderniteit zouden brengen. De vis zou uit de zee springen, de oogsten zouden oneindig zijn.
De Europeanen die naar de stranden van Tanna kwamen, brachten geen rijkdom – wat ze brachten waren overheersing en ziektekiemen. Tussen 1872 en 1926 halveerde de bevolking, mede omdat handelaren de mannen van Tanna op hun schepen lokten, ze in de boeien sloegen en tot slaaf gemaakt doorverkochten aan plantages in Australië. Bovendien verscheen Het Ware Geloof. Op een eiland van krap veertig kilometer lang en twintig breed verrezen missieposten van calvinisten, katholieken en zevendedagsadventisten. Die verboden oude riten, legden eigentijdse klederdracht op, wilden niks weten van de traditionele geloven van de oorspronkelijke bewoners.
En dus kwamen de mensen van Tanna in het geheim bijeen, en putten hoop uit de zonen van Kalbaben, die hen vast ooit van deze onderdrukking zouden verlossen. Hun geloof was niet iets dat in boeken geschreven stond, het was een verhaal dat evolueerde naar de omstandigheden en vaak van dorp tot dorp verschilde.
Een van die zonen, ging op een dag het verhaal, zou zich ver weg van het eiland bevinden en hij zou met een machtige buitenlandse vrouw trouwen voordat hij terugkwam. Leven zou dan geen dood meer kennen, geen nieuwe kinderen zouden nog geboren hoeven worden.
Precies rond die tijd kwamen de bewoners in tijdschriften van de kolonisatoren foto’s tegen van de kroning, in 1953, van de jonge koningin Elizabeth II, die aan haar zijde een blonde, atletische marineofficier had. Ze vroegen aan een westerse antropoloog wie deze prins Philip was en die had geen eenduidig antwoord: nou, zei hij, Philip komt uit de Griekse koninklijke familie, maar is niet Grieks. Hij stamde af van koningin Victoria, maar is niet Brits. Hij had Deens, Duits en Russisch bloed, maar had in geen van die landen gewoond.
Een prins die nergens vandaan kwam? De bewoners van Tanna wisten genoeg. Ze hadden een zoon van Kalbaben gevonden. Deze Prins Philip Beweging ontspon zich rond enkele dorpen op het eiland. In 1974 zagen sommige van de Tanna-leiders hem met eigen ogen. De prins en de koningin waren op het koninklijke jacht Britannia gestopt op het nabije atol Malekula, en hadden daar aan lokale tradities meegedaan. Vanaf zijn kano zag een van de hoofdmannen van Tanna hem: ‘Ik wist meteen dat ik de ware messias had gezien.’ In het creatieve creools dat op Tanna werd gesproken werd Buckingham Palace ‘Back-e-go-home-paradise’.
Eind jaren zeventig kreeg prins Philip lucht van zijn goddelijke status. Hij stuurde een gesigneerde foto van zichzelf naar Tanna, waarop hij een nalnal kreeg teruggestuurd, een traditionele speer. Philip poseerde met die speer en stuurde de foto weer terug. De foto kreeg een mythische status op het eiland. ‘Als ik naar de foto kijk’, zei een dorpeling tegen een Britse cameraploeg, ‘is het alsof ik naar een familielid kijk. Ik voel me heel gelukkig.’
In haar fascinerende Accidental Gods: On Men Unwittingly Turned Divine (2021) gebruikt historica Anna Della Subin dit ‘gospel van Philip’ om uit te leggen wat een ‘cargo cult’ was. Die werden begin vorige eeuw voor het eerst aangewezen door koloniale mogendheden in afgelegen gebieden, die zagen hoe lokale volken de vliegtuigen die ladingen vuurwapens, vlees, sigaretten en Coca-Cola kwamen brengen opvatten als mystieke verschijningen. Subin hekelt de term, omdat erin doorklinkt dat de volken bijgelovige, irrationele mensen waren versus de rijke, superieure Europeanen. Wat de term eigenlijk laat zien, zegt ze, is een wensdenken naar reciprociteit, naar een kolonisator die niet alleen neemt, maar ook geeft.
Prins Philip zou nooit een voet op Tanna zetten. Zijn dochter Anne en zijn zoon Charles wel. Toen hij vorig jaar, 99 jaar oud, overleed, hielden veel bewoners van het eiland rouwdiensten voor hem. Volgens een antropoloog zouden de bewoners naar alle waarschijnlijkheid nu Charles gaan verafgoden.

Dit is maar een manier om te zeggen: koningin Elizabeth was letterlijk met een god getrouwd. Wat weer een andere manier is om te zeggen: de koningin is niet zoals u en ik.
Dat laatste blijft een heikel punt. Je kunt tweeten, zoals veel mensen de afgelopen dagen deden (meestal in combinatie met een klacht over de excessieve media-aandacht) dat de koningin gewoon maar een mens is die toevallig geboren is in een bepaalde familie – zoals we allemaal toevallig geboren worden, zonder ouders te kunnen kiezen. En dan heb je gelijk. Maar tegelijk scoor je een punt dat in geen enkele wedstrijd van betekenis is. Want koningin Elizabeth behoort tot de wereldgeschiedenis – dat is een feit. Ze kende vijftien premiers, ontmoette dertien zittende Amerikaanse presidenten, haar man werd tot god uitgeroepen. Terecht of niet, feit blijft dat het gebeurde.
Het is moeilijk, op zulke momenten, republikeinisme niet als een tekort aan verbeeldingskracht te zien. Je kunt anti-monarchaal beredeneren dat de troon ouderwetse, ondemocratische geldverspilling is, maar het is kinderlijk naïef te veronderstellen dat maatschappijen rationele entiteiten zijn. Ze kennen gevoelens, geen cultuur komt rationeel tot stand, het is een amalgaam van tradities, nostalgia, angsten en verlangens, die in dit geval getoond worden door de miljoenen Britten die, vaak snotterend, wuivend langs de kant van de weg staan als de rouwstoet passeert.
De term die ergens viel, om bij het spirituele te blijven, was ‘Brits shintoïsme’; wanneer er een koninklijk huwelijk of een koninklijke uitvaart is, raken gebouwen, paleizen, monumenten en objecten die op normale dagen alleen voor toeristen lijken te bestaan, ineens bezield. Britten drommen op ze af, om ze te zien, aan te raken, in hun nabijheid te verkeren. De grote rondgang die het koninklijke stoffelijk overschot door het Verenigd Koninkrijk maakt, van Balmoral naar Edinburgh, van Edinburgh naar Londen, en in de hoofdstad langs de verschillende paleizen en kerken, maakt zoiets als een nationale bedevaart los.
Elizabeth Windsor dus, 1926-2022.
Drie elementen doken er in elke lofzang op:
- ‘We weten niet beter dan dat ze er was!’
- Wat was ze dienstbaar.
- Wat een onmogelijke schoenen om te vullen.
Voor dat eerste punt: J.L. Heldring hanteerde eens de term ‘geleend geheugen’ – zijn eigen geheugen reikte vanzelfsprekend tot zijn kindertijd, maar omdat hij de jeugdverhalen van zijn vader kende, ging hij nog een stap verder terug. Zo gedacht moet vermeld worden dat Elizabeths vader, George VI, van 1895 was en zijn jeugdherinneringen die waren van de Victoriaanse grandeur. Bovendien was Elizabeth hecht met haar grootouders, koning George V en prinses Mary van Teck, waarvan prinses Mary (bouwjaar 1867) nog jarenlang bij haar in huis woonde. Mary had Florence Nightingale nog ontmoet, had Gladstone nog de hand geschud.
Het is uiteraard merkwaardig een lange levensduur als een verdienste te zien (niet-doodgaan doe je niet uitsluitend voor je land, je doet het vast ook een beetje voor jezelf) maar hoe ouder ze werd, hoe meer politiek kapitaal ze vergaarde. Dat zat niet zozeer in haar link met de Victoriaanse tijd – met al zijn imperiale connotaties is het niet de tijd om in het openbaar naar terug te verlangen. Belangrijker is haar connectie met het Groot-Brittannië van De Oorlog. Geen necrologie liet onvermeld: ‘Elizabeths eerste premier was Winston Churchill’, mister Tweede Wereldoorlog. Dat is belangrijker, omdat er geen verhaal is dat het land zichzelf liever vertelt dan de mythe van 1940, toen West-Europa door de nazi’s werd overrompeld en Groot-Brittannië in zijn eentje bleef vechten. De evocatie van die mythe werkt door in hoe het land nu naar zichzelf kijkt, bijvoorbeeld als een moedige eilandstaat die best zonder Europa verder kan.
Haar uitzonderlijke levensduur gaf de koningin, hoezeer ze ook probeerde dat niet te hebben, een politiek gewicht waar gebruik van gemaakt kon worden. Conservatieve politici of hoofdredacteuren konden met een slim gekozen archieffoto van de koningin – bijvoorbeeld een van de vele met Churchill – een continuïteit suggereren: ‘Kijk, we zijn nog steeds het moedig strijdende land!’ Die mogelijkheid valt nu weg.

Wat de verhalen over Elizabeths onuitputtelijke dienstbaarheid betreft, is de versie van tv-serie The Crown, zo’n beetje de grootste hit van Netflix, dominant geworden. Het sleutelwoord in de eerste seizoenen van The Crown is ‘individualisme’. Vooral opperlakei Tommy Lascelles heeft het erover – naar goed upperclassgebruik spreekt hij het woord uit met de kaken op elkaar en met zo min mogelijk waarneembare klinkers, ‘Indvdlsm’.
Het woord is de piratenvlag, zo ziet hij het, waaronder koning Edward VIII voer. Toen die in 1936 de troon erfde wilde hij koning zijn op zijn eigen manier, met zijn eigen maniertjes en methodes en zijn eigen vrienden in de hofhouding. Hij gold, en geldt nog steeds, als een van de best geklede heren ooit, en gold en geldt nog steeds als een sinister sujet, die nauwe banden met de nazi’s koesterde. Binnen een jaar abdiceerde hij, omdat hij als monarch en dus als hoofd van de Anglicaanse kerk niet met de tweemaal gescheiden Wallis Simpson mocht trouwen. Tegen diens zin in moest zijn jongere broer George VI het overnemen.
Die abdicatie was een schandvlek, omdat het een moment was waarop een Koninklijke Hoogheid persoonlijk geluk boven dienstbaarheid stelde. ‘Het zijn de kleine dingen waarin de rot begint’, pepert Lascelles de jonge Elizabeth in, wanneer ze de privé-secretaris die ze had als kroonprinses wil aanhouden als ze eenmaal koningin is. Dat is precies hoe het bij uw oom begon, zegt Lascelles. ‘Doe het individualistische eens, en het is steeds makkelijker om het weer te doen.’
In de tv-serie bevestigen al haar familieleden dit, telkens met ingesleten fronzen die een diep trauma verraden – Edward, de crisis, Wallis Simpson, ‘thát woman’, nog nooit kwam de kroon zó in gevaar.
In werkelijkheid kwam de monarchie als instituut in 1936 echt niet in gevaar. Geen guillotines op Piccadilly. Bovendien zijn er invloeden aan te wijzen die aanzienlijk meer invloed op Elizabeths dienstbaarheid hadden dan het trauma van Edward (een man met wie ze, als jong meisje, maar weinig te maken had).
De eerste is haar grootvader, George V, die zij als kind ‘Grandpa England’ noemde. Zij was zijn lievelingskleinkind. De vorig jaar verschenen biografie (door Jane Ridley) heette George V: Never A Dull Moment, wat ironisch is, omdat met George V nagenoeg alle momenten dull waren. Hij schoot fazanten, verzamelde postzegels en ging bijtijds naar bed. En dan ook nog eens zijn eigen bed. Zo’n beetje iedereen die hem kende vond hem saai. Maar zo onuitgesproken als de man zelf was, zo revolutionair was zijn regeerperiode (1910-1936), waarin de Eerste Wereldoorlog, de onafhankelijkheid van Ierland, de Grote Depressie en de opkomst van het nazisme vielen. Alle politieke kleuren vochten zich naar de voorgrond van het spectrum, en terwijl door Europa heen vorstenhuizen werden gebulldozerd, kreeg in Groot-Brittannië niemand vat op het koningshuis. Omdat er niets was om vat op te krijgen. George V was te beschaafd, te teruggetrokken, te apolitiek om iets tegenin te brengen. Zijn saaiheid maakte zijn ongrijpbaarheid.
De tweede is de oorlog. Net als Harry Mulisch en H.J.A. Hofland was Elizabeth ongeveer dertien toen de Tweede Wereldoorlog begon, en negentien toen die eindigde. Mulisch en Hofland vertelden keer op keer hoe dat hun vormende jaren waren, de leeftijd waarin ze de sprong van kind naar volwassene maakten. In bezet Nederland betekende dat leren leven met gevaar, met het besef dat de autoriteiten niet per se aan jouw kant stonden, dat alle informatie propaganda kon zijn, dat je vooral op jezelf moet vertrouwen.
Voor Elizabeth betekende het precies het tegenovergestelde. Terwijl honderdduizenden kinderen uit angst voor bombardementen uit de grote steden naar het platteland werden geëvacueerd, bleven Elizabeth en haar jongere zus Margaret in Londen. Zij zag geen boze bezetter waar de bevolking zich tegen moest wapenen, maar zij hoorde oproepen tot patriottisme, tot dienstbaarheid, tot je-steentje-bijdragen, jezelf wegcijferen. Ze zag mensen van alle rangen en standen in de maatschappij in dienst gaan, in wapenfabrieken gaan werken, in ziekenhuizen. Tot haar grote trots, ze had het er vaak over, werd ze als lid van Auxiliary Territorial Service, toen de vrouwentak van het Britse leger, opgeleid tot mecanicien.
Op V.E. Day mocht ze van haar ouders, waarschijnlijk voor het eerst en het laatst, incognito de feestvierende mensenmenigte in. Ze zou zeggen: ‘Ik herinner me rijen van volkomen vreemden die hun armen in elkaar haakten en door Whitehall liepen, allen van ons opgezweept in een golf van geluk en opwinding.’ Dat laatste citaat kwam afgelopen dagen veel voorbij, steeds met een zeker medelijden, want hoe vaak kan ze in haar leven hebben gezegd ‘allen van ons’? Elizabeth was immers bij alle nationale festiviteiten het object van de feestvreugde, nooit een deelnemer.
Nog exemplarischer voor de gouden kooi is dat ze eens vertelde dat ze, toen ze als kind opgroeide op Buckingham Palace, vaak uit het raam stond te staren: ‘En dan keek ik naar alle mensen op straat en vroeg ik me af wat zij dachten en waar ze naar op weg waren.’

Toch kun je ‘individualisme’ ook anders uitleggen. In zo’n beetje elk in memoriam is het fragment vertoond uit de radiospeech die ze gaf toen ze 21 werd en die in alle Britse gebieden werd uitgezonden. Ze zegt het met een samengeknepen stemmetje, en een piepjong gezicht: ‘I declare before you all that my whole life, whether it be long or short, shall be devoted to your service and the service of our great imperial family to which we all belong.’
Hiernaar verwijzen de kranten wanneer ze haar nalatenschap als ‘a promise kept’ beoordelen. Terecht, vast, maar natuurlijk kan de zo geprezen dienstbaarheid óók een uiting van individualisme zijn, in de zin dat het een uiting van haar persoonlijkheid was. Dienstbaarheid is alleen een straf als je er iets voor nalaat, als je eigenlijk de bloemetjes buiten wil zetten – wie van huiswerk houdt heeft nooit strafwerk.
Er zijn geen aanwijzingen dat Elizabeth ooit iets anders heeft gewild. In 1950 publiceerde Marion Crawford, ‘Crawfie’, een memoir over haar tijd als gouvernante van Elizabeth en haar zusje, waarin de jonge prinses als kalm, netjes en autonoom werd beschreven. Crawfie beschreef hoe ze Elizabeth betrapte die, tien jaar oud, ’s nachts was opgestaan om haar schoenen te poetsen. Toen George V overleed en haar jongere zusje met haar speelgoed bezig was, trok Elizabeth Crawfie al aan haar jasje: ‘Horen we wel te spelen?’ Haar dienstbaarheid, ben je geneigd te zeggen, viel een op een samen met haar persoonlijkheid.
(Toen Crawford stierf, in 1988, stuurde Elizabeth noch haar zus een krans; je kunt als insider precies één keer je mond voorbijpraten, maar dat wordt je nooit vergeven.)

Of haar opvolger haar schoenen kan vullen is geen wedstrijd om voor op te blijven. Kroonprins Charles heeft besloten zijn naam aan te houden en wordt zo Charles III. De eerste Charles werd onthoofd, de tweede niet – maar sommige dingen slaan een generatie over.
Om alle redenen dat Elizabeth populair was, is Charles dat niet. Als verlegen, gevoelige jongen had hij een ongelukkige jeugd op de zo liefdeloze Engelse kostscholen, een jeugd die hij daarna verruilde voor een puberteit die enkele decennia duurde. Die decennia zijn excessief geboekstaafd, in roddelbladen en op gelekte telefoonopnames: zijn affaires met getrouwde vrouwen, zijn onvermogen zich te binden aan jonge vrouwen, zijn zelfmedelijden om zijn koninklijke keurslijf. Als prins van Wales kon hij zich niet inhouden zijn persoonlijke smaken op te dringen aan hoofdredacteuren en politici, die handgeschreven briefjes van hem ontvingen of ze niet eens zus-of-zo moesten doen. Naar verluidt werd Tony Blair er razend om.
Op dit moment heeft Charles de sympathie van het volk, maar hoe zoet die wittebroodsweken blijven zal in november getest worden; dan verschijnt het nieuwe seizoen van The Crown, waarin zijn moddergooi-scheiding met Diana en haar postume heiligverklaring de hoofdmoot zullen vormen. De verdere test is hoe het Charles lukt statig en serieus te blijven, nu zoveel van de Britse politiek dat na alle Brexit-fratsen niet meer is. Nu de meest volwassen vrouw van het Verenigd Koninkrijk is weggevallen, lijkt de resterende heersende klasse ineens een stuk – kinderachtiger?
De vraag is ook of het jezelf eindeloos wegdrukken van een eigen persoonlijkheid nog van deze tijd is. In 2013 hield romanschrijfster Hilary Mantel een speech getiteld Royal Bodies, waarin ze het waagde Kate Middleton op de korrel te nemen, die op dat moment nog de blos van haar huwelijk met prins William op de wangen had. Het leverde een mediastorm op, omdat ze tot de conclusie kwam dat Kate onberispelijk was: zo pijnlijk dun als je maar kunt wensen, zonder quirks, zonder eigenaardigheden, ‘zonder het risico op het doorbreken van een persoonlijkheid’. Kate kwam op haar over alsof ze bedacht was door een comité en was gebouwd door vaklui, ‘precision-made, machine-made’.
Was het gemeen van Mantel? Verder is het essay (opgenomen in de bundel Vorstelijke personages) vooral empathisch over de gespleten realiteit van gevangen zitten in een koninklijke familie – je bent pas een mens op de tweede plaats, op de eerste belichaam je een instituut. Helemaal als vrouw: ‘a royal lady is a royal vagina’, primair verantwoordelijk voor het verder-baren van de dynastie. Mantel pleitte voor een beetje mededogen.
Maar precies wat Mantel dwarszat aan prinses Kate is wat mensen aan koningin Elizabeth bezingen. Altijd blijven lachen, nooit klagen, doen wat er van je gevraagd wordt, je eigen voorkeuren wegcijferen. Bij de koningin is het dienstbaarheid, bij Kate blijkbaar een gebrek aan persoonlijkheid. Die dubbele standaard lijkt uit iets generationeels voort te komen: wordt er van jongere mensen iets anders verwacht? Is de realiteit van het koningshuis nog verder gespleten, waarin je voor een deel een instituut belichaamt, voor een deel je privé-zelf, maar voor een ander deel een publiekelijk zelf zoals iedereen van je generatie dat publieke deel presenteert in posts en foto’s en stories en reels?
Dat is niet voor Charles – hij is niet van een generatie van wie zulke openbaarheid wordt verlangd. Pas wanneer prins William en prinses Kate het overnemen zal de Britse monarchie duidelijker smoel moeten tonen. Dat kan nog tien jaar op zich laten wachten, maar geen twintig.
In haar essay beschrijft Mantel hoe ze op een evenement met prins Charles even afdwaalde en haar oog viel op een paleiszaal waar tientallen stoelen op elkaar gestapeld stonden. Een institutioneel, onpersoonlijk gezicht dat Charles, bedacht ze, dagelijks moest zien. Waar je als royal continu aan wordt blootgesteld, is dat je leven een spel is, het paleis een decor, de verf bladdert af, het rode tapijt slijt, en je ziet de bewondering van je onderdanen wegdruipen van hun gezichten wanneer ze hun jassen weer aantrekken en weer hun echte leven in lopen.
Zal Charles ze ook nastaren vanuit Buckingham Palace en zich afvragen ‘wat ze denken en waar ze naartoe gaan’?