Jerome Heldring, 2012 © Martijn Beekman / HH

En toch laat deze biografie je uiteindelijk met een onbevredigd gevoel achter. Dat is des te opmerkelijker, verrassender, vervelender ook omdat je het niet verwacht. Integendeel, je verwacht door een biografie als de voorliggende bevestigd te worden in wat je weet: dat Jerome Heldring een van de journalistieke kopstukken is van het tijdperk waarin wij, babyboomers en generatie X’ers, opgroeiden. Dat blijkt bij nader inzien slechts ten dele te kloppen. In zoverre onderscheidt Heldrings nagedachtenis zich fundamenteel van die van, bijvoorbeeld, zijn iets jongere tijdgenoot Henk Hofland. Diens huidige faam spoort nog altijd redelijk met de toenmalige. Die van Heldring niet. Hoe komt dat?

Aan de carrière kan het niet liggen. Hoogstens wellicht aan het gemak waarmee Heldring tot de top doordrong. Dat lag deels aan zijn vader, een van de grote zakenmannen van zijn tijd: directeur onder meer van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij en president van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, zelf overigens ook weer afkomstig uit een chique familie, van bankiers, predikanten, zakenlui, politici, schrijvers. Komend uit zo’n fraaie omgeving is werken niet het eerste wat je leert. Je ziet het in de eerste, zeg, honderd pagina’s van het boek. Ze vertellen toch vooral hoe het leven, ook in tijden van crisis en oorlog, leuk kan zijn. Reisjes door Europa, studentencorps, Parijs: de wereld van Jerome Heldring was die van 0,1 procent van de bevolking. Deze wereld kende vanzelfsprekend ook zijn drama’s (jong gestorven moeder, zelfmoord zusje) maar was in vergelijking toch vooral plezierig. Dat was zelfs zo tijdens de oorlog. Hoewel Jerome in de meidagen in het leger zat, herinnerde hij zich later vooral dat hij thee had zitten drinken in Baambrugge. ‘Je kunt het je niet voorstellen’, vertelde hij later (2012) aan een neef, ‘terwijl de wereld in vlammen stond. Onvoorstelbaar.’

‘Ik heb de oorlog wel gevolgd, maar ik heb mij er niet actief mee beziggehouden’

Slechts iets minder fraai beleefde hij de oorlog. Hij studeerde net op tijd af, trouwde, kreeg via-via een baantje bij uitgeverij Brill. ‘Ik heb de oorlog wel gevolgd, maar ik heb mij er niet actief mee beziggehouden’, zei hij tot dezelfde neef. ‘Ik zat wel in een kring van het verzet, maar ik ben nooit gevraagd en ik heb ook nooit aangeboden “mag ik ook mee-doen”. Dat is er niet van gekomen.’

Aan het eind van de oorlog was Jerome Heldring 27 jaar jong, vader van een kind, meester in de rechten en werkloos. Het baantje bij Brill bekoorde hem onvoldoende. Het was opnieuw vader Heldring die een oplossing suggereerde: junior kon aardig schrijven, leuk dichten, las veel en graag, had intellectuele belangstelling, kortom, waarom niet de journalistiek? Een afspraak was dankzij senior snel gemaakt en zo belandde Heldring junior nog in de zomer van ’45 bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant – Heldring voelde zich er prima op zijn plek, had alle vrijheid, maakte carrière (was hoofdredacteur in de tijd van fusie met het Handelsblad, 1968-1972) en ontwikkelde zich al spoedig tot een specialist op het gebied van de internationale politiek. Als zodanig was hij van 1972 tot zijn pensioen ook directeur van het Nederlands Genootschap van Internationale Zaken. In die tijd – jaren vijftig, zestig en later – betekende dit in de eerste plaats: specialist op het gebied van de Koude Oorlog. Vandaar ook dat Hugo Arlman zijn biografie hiermee begint. ‘Hoe weinig ideologisch hij [Heldring] ook dacht’, schrijft hij in een van de eerste zinnen van het boek, ‘de grote gebeurtenissen en ontwikkelingen in de wereld had hij meestal door het denkraam van de Koude Oorlog gezien.’

Heldring stelde in zijn destijds fameuze rubriek Dezer dagen herhaaldelijk hetzelfde. ‘Bijna alles wat er op de wereld gebeurde kon daaraan worden gerelateerd.’ Vandaar ook de vraag die hem na de val van de Muur – de laatste Dezer dagen verscheen in april 2012, Heldring stierf een jaar later – het meest bezighield: hoe ziet een westerse wereld zonder vijand eruit? Minder goed dan men over het algemeen veronderstelde, luidde de conclusie. Het optimisme van de jaren negentig deelde Heldring niet – of slechts zeer ten dele. De belangrijkste reden hiervan was dat onduidelijk bleef wat in de plaats van het trans-Atlantisch (VS-Europa) bondgenootschap moest komen. Dat verklaart ook zijn zorgen over de eigen omgeving, over Nederland, Europa. Waar lag het middelpunt? Waaruit bestond de relatie tussen mensen en landen? Hoe hield je een en ander, zonder gemeenschappelijk doel (lees: vijand) bij elkaar?

De rubriek die hij liefst 45 jaar lang schreef, Dezer dagen, bezorgde Heldring grote faam. Te meer omdat hij geen onderwerp schuwde, steeds weer tegendraads (conservatief) was, zeer belezen, vaak scherp. Toch is het tegelijkertijd deze rubriek die zijn nagedachtenis wreekt. Hugo Arlman blijkt zeer wel in staat van die 4400 stukjes plus lezingen en andere artikelen van Heldring een geheel te maken, maar toch is dat geheel deels, misschien grotendeels het werk van de biograaf. Heldring blijkt bij nader inzien vooral een stukjesschrijver, iemand die reageerde op de actualiteit en niet zelf, zoals Hofland in Tegels lichten, met een overkoepelende visie kwam. Heldrings visie bestaat uit reacties, commentaren, actualiteiten, observaties. Goed in zijn tijd maar naderhand onvermijdelijk sterk gedateerd of zoals de klassieke uitdrukking voor de krantenjournalistiek luidt: bestemd voor de sla. En dat is eigenlijk niet wat Heldring verdient. 