Het meest spraakmakende deel van de Design Week blijft de afstudeertentoonstelling van de Design Academy. Veel van die studenten, Koreaanse, Franse, Taiwanese, blijven naderhand in Eindhoven hangen, en het is aardig om te zien wat er van hen wordt en of er ook echt zoiets bestaat als een Nederlandse (dan wel: Eindhovense) designfilosofie, die door die alumni over de wereld zal worden uitgedragen. Een paar presentaties gaven daar blijk van. In de C-fabriek toonde een collectief van alumni een hele serie productielijnen – van snoepgoed, jurken, papier, vazen – die op de allereenvoudigste manier in elkaar waren gezet en met handkracht werden bediend. Vervaardiging werd er teruggebracht tot de basis, een bijna kloosterlijke demonstratie van ambacht en grondstof in het eenvoudigste productieproces, met volle aandacht voor de relatie met de kijker-consument, die direct bij de productie werd betrokken. Daar is een belangrijke trend zichtbaar: de autoriteit van de designer als auteur wankelt. Andere interactie met het publiek, andere organisatievormen en businessmodellen moeten dus worden onderzocht.
Een ander element van die filosofie is het kritisch onderzoek, waarin met name dae een rol speelt. Het werk van een klein aantal masterstudenten wordt vanaf zaterdag ook in de galerie van Fons Welters in Amsterdam getoond. De meest curieuze voorwerpen zijn van Mathieu Frossard. Zij zondigen uitbundig tegen de eerste regel van design: dat het voorwerp ergens toe dient. Frossard presenteert de meest fantastische arrangementen van onherkenbare vormen en herkenbare voorwerpen, waar het verlangen naar ‘weten waar het voor is’ geen greep op krijgt. Schoonheid, zegt Frossard, is in design een ondergeschikt element, functie komt eerst; toch zal geen enkele ontwerper bewust iets produceren wat lelijk is. In zijn stukken vecht schoonheid dus terug en in de voorwerpen is de strijd op z’n minst een gelijkspel: je weet letterlijk niet wat je voor je hebt, maar fraai is het. Tuomas Tolvanen, een montere Fin, soldeerde een fragiel net van ijzeren ringetjes rond een gewone houten stoel en een gewoon houten kabinet, en brandde de houten meubels er vervolgens volledig uit – alleen het ijzeren net bleef, als een tastbare schaduw van het oorspronkelijke voorwerp. Ook dat is een zonde tegen de eis van bruikbaarheid, en een kritiek op het verlangen dat een ontwerp zo niet perfect, dan toch concreet en betrouwbaar dient te zijn. Tolvanens schaduwen wijzen juist op de breekbaarheid van het bestaan zelf, op de manier waarop wij herinneringen aan voorwerpen hechten, en hoe die voortleven, als de gebruikers ervan al lang verdwenen zijn. De Britse stokebrand Alicia Ongay-Perez vervaardigde al even merkwaardige voorwerpen gebaseerd op eenvoudige kabinetjes van de rommelmarkt, gebakken in keramiek, die zowel de binnen- als de buitenkant van het ding tonen. Waarmee ten slotte ook de laatste trend wordt aangespit: dat ook bij een galerie als Welters de designers de toon zetten in het discours over kunst en samenleving.
Elephant in the Room, Galerie Fons Welters, Amsterdam, 3 t/m 24 november. fonswelters.nl, c-fabriek.nl