In alledrie de stukken van Trilogie van het verlies is aan het begin meteen iets goed mis. Deel 1, Het zouthuis. Vrouw vraagt in het luchtledige of iemand lekker heeft geslapen. Man vraagt of die vraag aan hem is gericht. Vrouw: «Tegen wie anders?» Man: «Tegen hem.» Vrouw: «Hij slaapt niet.» Voor we het in de gaten hebben zitten we in de situatie van het stuk: jong echtpaar neemt afscheid van degene die níet slaapt, hun dode kind, in een klein kistje. Dat afscheid vindt plaats in Het zouthuis, het ouderlijk huis, nu de residentie van de oudste zus. De vrouw vindt het de verkeerde plek. De man argumenteert dat hier tenminste ruimte is voor «een kist, en bezoek en bloemen en alles». Foute tekst, ruzie en ze willen nou juist géén ruzie.
Deel 2, Zullen we het Liefde noemen. Vrouw doet verslag van een rechtszaak in een oververhit justitiegebouw waar de airco het niet wilde doen. De rechtszaak was tegen haar man, Dolf. Dolf is vrijgesproken. Het oververhitte verslag roept meteen wantrouwen op over die uitslag de doem van de vrijspraak blijft als een zwaard van Damocles boven de voorstelling hangen. Het rechtbankverslag van de vrouw, Hella, gaat overigens voornamelijk over Dolfs te korte kapsel. De eerste tekst van de hartsvriendin van Dolf, Vicky: «Ik vind het altijd wel leuk als hij het wat langer heeft, achter in de nek.» Hella riposteert: «Hoe oud is Dolf ook al weer?» Tja. Een liefhebbende echtgenote die niet weet hoe oud haar onder druk staande man is. In welk gekkenhuis zijn we beland?
Deel 3, Goedbloed heet het stuk. Dat doet denken aan een uitdrukking uit mijn jeugd: Joris Goedbloed, synoniem voor sukkel. Een jongeman komt op en vraagt: «Ik kan een schedel kopen voor 130 euro. Doen of niet doen?» Zijn gesprekspartner stelt een wedervraag: «Een mensenschedel?» Voor we beseffen dat we opnieuw in een gekkenhuis zijn beland, zien we het lelijke litteken onder zijn oog. Binnen de kortste keren gaat het gesprek niet meer over die schedel (inderdaad, een mensenschedel) van 130 euro, maar over de oorzaak van dat litteken. De man, een snelle jongen in een reclamebureau, heeft er een rotsmoes voor over: hij is in de bierkelder tegen een door zijn vrouw opgehangen «uienmandje» gelopen. Een uienmandje!? Gekkenhuis!
Drie stukken, drie gekkenhuizen.
Ik was ze een beetje kwijt, schrijver Peer Wittenbols en regisseur Rob Ligthert, samen al een aantal jaren het artistieke kernteam van Toneelgroep Oostpool in Arnhem, daarvoor de Brabantse formatie De Federatie. Die schade heb ik de afgelopen week zon beetje proberen in te halen. In het Amsterdamse Theater Bellevue speelde Oostpool de Trilogie van het verlies, waarmee ze tot begin april door het land reizen. Het was een keelsnoerend weerzien, drie prachtige stukken binnen een paar dagen.
Alle respect voor die verzameltitel. Maar die drie stukken gaan niet over het verlies. De stukken handelen over het treurige, vaak intrieste lot van de verliezers. Goed bedoelende veertigers, ooit beduimeld aangeduid als «jongelui», nu gearriveerd, kindertjes even hardnekkig gemaakt als carrières, tegen muren aan gelopen, niet opgelet, in zelf gegraven valkuilen gelazerd, veroordeeld om de eigen puinhopen nauwkeurig te omschrijven tot analyseren zijn ze nog niet in staat. Het zijn, zoals een van de personages ergens zegt, amateurs in de liefde en in de dood.
Drie stukken, drie gekkenhuizen.
Het wonder van De trilogie van het verlies (die dus eigenlijk «De trilogie van de verliezers» kan heten) is onder meer dat je als toeschouwer niet precies weet wie je waarvoor verantwoordelijk moet houden. De woorden van Peer Wittenbols, de regie van Rob Ligthert, de spelers, de vormgevers. Allemaal, vrees ik. Het is perfect ensemblewerk. Ze hebben met elkaar een aangrijpende en hersenknersende trits gecreëerd van begin-veertigers die een hartstochtelijke poging doen om het hart op de tong te leggen, om eindelijk nog één keer uit te leggen wát ze precies dwars zit. En die poging mislukt van meet af aan. Ze struikelen over werkelijk ieder begin om openhartig te zijn. Ze spelen dat hun hart voor op de tong ligt, maar in feite klopt dat hart ergens achter de huig, en daar beginnen ze al bij de eerste opkomst van te stamelen en te stotteren. Geen enkele mededeling bereikt ons, verbijsterde toeschouwers, ongeschonden. Drie keer de onafgemaakte dialoog vol zinnen die al in de krop stoten op de blinde muur van een doodlopende steeg.
Het zouthuis, daar is het van meet af aan al te erg voor woorden. Dat dode kind in dat vrolijk beschilderde kistje, boven op een verrijdbare schrijn die weer boordevol knuffels zit. Er is nauwelijks tegenop te spelen, de toneelspelers beginnen aan de onderneming met de hardhorendheid van slechte verstaanders die zelfs aan anderhalf woord niet genoeg hebben. Hier zetten schrijver Wittenbols en regisseur Ligthert meteen een toon. De goede bedoelingen struikelen over elkaar heen als betrof het een fout gecoachte rugbywedstrijd.
Neem de vader. Die heeft om te beginnen twee namen, de ene helft van de familie noemt hem Theodoor, bij de andere helft heet-ie Theofiel. Eigenlijk is deze vader (Jaap ten Holt) theosoof: hij praat als een neoboeddhist, zijn taal bestaat uit woordketens die geen einde lijken te kennen. Tegenover hem staat de intens bedroefde moeder Ilse (Malou Gorter). Ze claimt dit afscheid als háár moment, maar ze heeft er de taal niet meer voor. Als ze haar afscheidsaria voor haar gestorven zoontje zingzegt, doet ze dat onhandig, bladerend in een blocnootje. Het mooiste moment van de voorstelling hebben we dan al gehad. Het decor van André Joosten is door de acteurs afgebroken. We kijken in een leegte.
De tweede avond heet Zullen we het Liefde noemen. De hoofdletter L zal er wel niet voor niks staan: als het woord «liefde» valt wordt er opvallend veel gestotterd in dit stuk, dat overigens een slimme thrillerstructuur heeft, opgebouwd vanuit de vraag of de gynaecoloog Dolf wel of niet terecht is vrijgesproken, dus over de vraag of hij wel of niet een medische fout heeft begaan.
Het decor van Marc Warning is een curieus environment (om even dat modieuze woord te gebruiken) van feuilles mortes, gevallen bladeren op steeltjes, af en toe dienst doende als bijzettafel. De vrijspraak wordt gevierd met wagonladingen champagne uit kunststof partyglaasjes, wat de wederzijdse emotionele toetakelingen doet begeleiden door een treurig vertrappingsgekraak. Dolf (Ad Knippels), zijn kwebbelende kindvrouwtje Hella (Anne Martien Lousberg) en hun beider hartsvriendin Vicky (Malou Gorter) allemaal net-veertigers hebben van Wittenbols een out sider als gesprekspartner gekregen, Arend, een joch van 27, sinds kort de vriend van Vicky, een loepzuivere rol van Frederik Brom, overigens de enige acteur die in alledrie de stukken speelt.
Je voelt als toeschouwer dat de jonge Wittenbols & Ligthert (uit hun «warmloperstijd» van De Federatie) via het personage van Arend niet zonder verbazing kijken naar de veertigers die ze zijn geworden. Arend: «Ik besef heel goed dat ook ik, naarmate ik ouder zal worden, ook meer en meer beschadigd zal raken. Ik heb heel veel mensen die ik kan verliezen (…) als ik daarover nadenk word ik gek (…) en ik ben ook van de leeftijd dat ik schijnbaar nog veel illusies heb kwijt te raken. Ik ga nog verschrikkelijk vaak pijn krijgen (…) gekwetst worden (…). Als dat zo is dan ga ik daar maar niet op wachten. Dan zoek ik het maar op.» Hij gaat in de loop van deze lange, van sekt doordrenkte avond nog van een hoop koude kermissen thuiskomen, en Brom slaat zijn personage Arend daar met een serie goedgemikte one liners vaardig doorheen. Om aan het eind te ontdekken dat wat ze Liefde noemen misschien niet veel meer of minder is dan dat je elkaar verdraagt. Tel uit de winst.
Het topstuk van deze trilogie van de verliezers is voor mij Goedbloed. In een prachtige design-omgeving (ontwerp: Paul Gallis) voltrekt zich de teloorgang van het idealistisch opgezette reclamebureau Goedbloed. De strijdende partijen zijn nu dik in de veertig: de twee vrouwelijke directeuren Jasmijn (Oda Spelbos) en Christel (Juul Vrijdag), de copywriter Ludo (Remco Melles) en de passant/medewerker Geert (Ad Knippels), die een getraumatiseerd oorlogsverleden heeft als VN-blauwhelm. Hun botte grappen en klemgereden vriendschappen worden verbijsterd gadegeslagen door twee twintigers, Bastiaan (Frederik Brom) en stagiaire Mare (Astrid van Eck), twee gehaaide carrièristen die met geslepen messen sluwer willen zijn dan hun idealistische kletsmajoors in de leiding van hun toko.
In Goedbloed zetten Wittenbols en Ligthert het portret van de veertigers op scherp. Met in het centrum de creatie van Jasmijn door Oda Spelbos. Die vrouw is angstwekkend goed op dreef, in de letterlijke zin van dat woord: hoe dat takkenwijf moeiteloos shopt van ver vervlogen idealen naar marktwerking, vice versa, en weer terug, dat is keelsnoerend griezelig. Een wandelende ui, die zichzelf laag voor laag afpelt om aan het eind te demonstreren dat de kern van een ui louter bestaat uit luchtledigheid. Een vals en vilein portret van een generatie aandoenlijke monsters.
Tegenover haar staat Ludo, een loser die thuis door zijn vrouw wordt mishandeld, die hartgrondig probeert de eindjes van zijn bestaan aan elkaar te knopen, weet dat dat hem nooit zal lukken, dat hij, bij wijze van spreken, ver voor een afgekochte vervroegde uittreding tegen een plotse hartstilstand zal aanlopen. Remco Melles is het stil en ontroerend kloppend hart van deze voorstelling.
Drie well made plays heet dat dan, en Ayckbourn wordt er weer bijgehaald, en Albee natuurlijk, of Norén. Wittenbols zal misschien wel in die traditie schrijven, maar het voornaamste van deze trilogie is toch dat de stukken zo onweerstaanbaar Hollands zijn. Als er wordt gezopen zie je, voel je dat dit géén in nemers zijn, zoals die treurige stoet Albee- en Norén-personages, maar dat ze per ongeluk, bij wijze van spreken achter hun eigen rug om, champagne drinken als limonade en pas bij glaasje nummer zeven tegen de nare effecten van de natte gemeenschap opbotsen. In hun ruzies proberen ze hartstochtelijk kolen en geiten te sparen, uiteindelijk stoten ze zich aan beide. Oorlogstraumata leiden niet tot onbeheerste agressie maar tot broekplassen. En tegen het eind besef je als toeschouwer dat je een stel levensechte, intens nare, maar wel oer-polderlandse vlees-en-bloedtypes hebt ontmoet.
Ik hield er drie erg mooie toneelavonden aan over.
Het zouthuis, Zullen we het Liefde noemen en Goedbloed worden t/m 2 april, meestal in serie (dus drie avonden achter elkaar) gespeeld in heel Nederland (en een plukje Vlaanderen). Inlichtingen: Toneelgroep Oostpool, 026-4459625. De drie stukken zijn in een band uitgegeven door uitgeverij International Theatre & Film Books