Eerst een mop, daarna een gedicht.

Toen Lorin Stein nog hoofdredacteur van The Paris Review was, werd hem in een interview met het online magazine Tablet gevraagd wat volgens hem de ultieme joodse grap was. Stein vertelde: een jolige rabbi gaat naar zijn hardwerkende thorastudent Moshe en zegt ‘Moshe, een raadsel: wat is groen, hangt aan de muur en fluit?’ Moshe denkt even na en heeft geen idee. ‘Een haring!’ lacht de rabbi. Maar, zegt Moshe, een haring kan misschien groen zijn, en je kunt een haring in de muur spijkeren – maar een haring kan toch zeker niet fluiten? ‘Nou ja, oké’, zegt de rabbi, en hij haalt zijn schouders op. ‘Misschien fluit hij dan niet.’

Het is een sprongetje van die mop naar het gedicht van Judith Herzberg dat op 4 mei op de voorpagina stond van de oude verzetskrant Het Parool. Maar een klein sprongetje. Voor iemand die vaak kritisch over the powers that be schrijft, was dit gedicht positief, optimistisch in een tijd van onzekerheid. Zonder hem bij naam te noemen verwees Herzberg naar Mark Rutte:

‘Iemand als opperhoofd die zonder
stemverheffing geen zekerheid
belooft maar zegt dat hij zich
vergewist, gelooft in uitgeplozen
deskundigheid, zich nog vergist
misschien dat zal dan later blijken.
Hoe onbeschrijfelijk, hoe onuitspreekbaar
dit ontroert’

En dat zeker voor iemand als zij, impliceerde ze, die het gevaar kent van mensen die te zeker zijn van hun zaak. Herzberg is van bouwjaar 1934, ze heeft ergere dingen meegemaakt dan een lockdown.

In zijn toespraak tot het land sprak Rutte dat land als volwassene aan; er komt iets op ons af, we weten niet precies wat, samen komen we er vast doorheen. In de weken daarna gebruikte hij – en zijn kabinet – vaak maritieme metaforen om duidelijk te maken dat we moeten handelen zonder alle kennis in pacht te hebben. ‘We varen op half zicht’ en ‘we varen in de mist’.

Men heeft geen ongeduld met tijd, maar ongeduld met kennis

Het probleem bleek dat het volk, of tenminste het deel dat zich in de media roerde, vaak slechts een jongvolwassene bleek te zijn. Soms in staat tot discipline en zelfopoffering, maar daarna onrustig en kermend – twee woorden, negen letters – dúúrt lang. Dat zat ’m al in de intens gehekelde vraag-die-geen-vraag-was van de NOS-verslaggever (‘Nederland gedraagt zich voorbeeldig en wat krijgen mensen ervoor terug? Nog eens drie weken verlenging’) na Rutte’s persconferentie van 21 april. En natuurlijk gedijen talkshows niet bij sprekers met engelengeduld die het wel prima vinden en zich bij de zaken neerleggen, maar in aanloop naar de persconferentie van 6 mei dook het sentiment aan de talkshowtafels van Op1 en Jinek/Beau steeds vaker op. BN’ers, sporters, horecaondernemers – de rek was eruit, het geduld was op. Ze wilden het weten: wanneer komt de versoepeling van de lockdown?

Maar als je oplette zag je geen ongeduld met tijd, het was een ongeduld met kennis. Geen deskundige ter wereld kon precieze duidelijkheid geven, maar dat was wel wat er werd geëist. Perspectief, een datum op de kalender om naar uit te kijken. ‘We weten het niet’ bleek de minst verteerbare zin in de Nederlandse taal.

Waar het op aankomt, denk ik, is de kunst van de ambiguïteitstolerantie. De humor van de grap over de rabbi, legde Lorin Stein uit, zit ’m in dat schouderophalende ‘nou ja, oké’. De rabbi heeft geen moeite te accepteren dat zijn mop niet helemaal werkt, want de wereld werkt nu eenmaal niet helemaal en dat hoeft de pret niet te drukken. Dat is een levenshouding, er lijkt een relativerende wijsheid in te zitten. Herzberg bewondert het dat Rutte geen zekerheden uitdeelt, omdat ze ervaren genoeg is om te weten van de onzekerheid van het bestaan.

Op 6 mei sprak Rutte in als-dan. Als de ic-cijfers meevallen, dan kunnen we vanaf 1 juni weer op een terras lunchen. Als de besmettingsgraad niet boven de 1 komt, dan mogen er weer honderd mensen in de bioscoopzaal. Het leek alsof veel mensen de ambiguïteit van de ‘als’ negeerden en alleen het hosanna van het ‘dan’ hoorden. De terrassen mogen open! Twee woorden, negen letters – bier halen!

Toen Rutte de volgende dag in de Kamer benadrukte dat de terrassen ook zomaar gesloten zouden kunnen blijven, als de cijfers tegenvallen, sprongen mensen weer woedend op. ‘Wat is het nou?!’ Het eerlijkste antwoord, ‘we zullen moeten afwachten’, is meer dan veel opiniemakers konden verdragen.

Dit weekend stond er in de Volkskrant een interview met Berthold Gersons, emeritus hoogleraar psychiatrie, gespecialiseerd in trauma’s na grote rampen. Na elke ramp is er eerst de schokfase, waarin niemand weet wat hem overkomt. Daarna komt wat Gersons de ‘honeymoonfase’ noemt – waarin mensen ongekend solidair zijn met elkaar, door de positieve opwinding dat de ramp is overleefd. Maar daarna, zegt hij, komt de desillusiefase: de wereld wordt niet snel genoeg weer de oude, de solidariteit houdt niet stand, mensen worden boos of achterdochtig. Te ongeduldig dus voor de ambiguïteit van het bestaan.

De NRC had een interview met Jaap van Dissel, het gezicht van de crisisbestrijding. De slotvraag ging over of mondkapjes een verschil zouden hebben gemaakt. Zijn antwoord: ‘Dat zullen we niet weten.’